ECLI:NL:GHDHA:2022:2307

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
2200225121
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging wegens niet vastgestelde voltooiing op tenlastegelegde datum

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten in de zaak met parketnummer 10-151405-19 en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 10-222948-18. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bedreiging, die op of omstreeks 19 juli 2018 zou hebben plaatsgevonden, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De benadeelde partij had pas later kennisgenomen van de bedreiging, waardoor het hof de verdachte heeft vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging.

Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de tenlastegelegde bedreiging is vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is in hoger beroep niet meer aan de orde, aangezien de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van het feit waarop deze vordering betrekking had. Het hof heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding, welke kosten zijn begroot op nihil. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002251-21
Parketnummers: 10-222948-18 en 10-151405-19
Datum uitspraak: 8 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-151405-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-222948-18 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Zoals hierboven reeds vermeld is de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-151405-19 onder 1 en 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 10-222948-18:hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Rotterdam [benadeelde partij 2] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 2] dreigend per brief de woorden toe te voegen: ‘In ieder geval kan ik u meedelen dat u niet bang hoef te zijn dat ik u persoonlijk direct ernstig geweld aan zal komen doen, omdat ik als man natuurlijk geen vrouwen in elkaar kan stampen. Mocht er ernstig geweld aan te pas moeten komen, dan zal ik mij als een heer opstellen en wat Poolse dames drugs betalen om u volledig de pleuris en het ziekenhuis in te trappen. Mocht u nou geen zin hebben om samen met collegae als slachtoffers in een precedent scheppend arrest terecht te komen, dan zou ik alle veroorzaakte ellende als de sodemieter gaan regelen, als ik die graf gemeente van u was’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-222948-18 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van de in de zaak met parketnummer
10-222948-18 tenlastegelegde bedreiging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op of omstreeks 19 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [benadeelde partij 2].
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de bedreiging op of omstreeks de in de tenlastelegging genoemde datum is voltooid. De door de verdachte geschreven brief is weliswaar gedateerd op 19 juli 2018 en is op diezelfde datum ontvangen door de gemeente Rotterdam maar [benadeelde partij 2] heeft pas op een later moment, in augustus 2018, kennisgenomen van die brief.
Gelet hierop acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich
op of omstreeks 19 juli 2018schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, zodat hij van de tenlastegelegde bedreiging zal worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-222948-18 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-222948-18 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
De vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] heeft betrekking op het in de zaak met parketnummer
10-151405-19 onder 1 tenlastegelegde feit. Omdat de verdachte van dat feit in eerste aanleg is vrijgesproken, is dat feit – en de daaraan gekoppelde vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] – in hoger beroep niet meer aan de orde. Dit betekent dat de beslissing van de politierechter op dit punt in stand blijft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaartde
verdachte niet-ontvankelijkin het
hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-151405-19 onder
1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-222948-18 tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. J.W. Frieling en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2022.