ECLI:NL:GHDHA:2022:228

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
2200342220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tijdens rellen tegen coronamaatregelen in Den Haag

Op 18 februari 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende openlijk geweld dat plaatsvond op 21 juni 2020 in Den Haag. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij rellen tegen de coronamaatregelen, waarbij hij deel uitmaakte van een groep die geweld pleegde tegen de Mobiele Eenheid (ME) en politieauto's. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, namelijk vier maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte actief heeft deelgenomen aan het geweld, waaronder het geven van een vuistslag en een trap tegen een ME'er, en het duwen en optillen van een politieauto. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, en dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is voor zijn daden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder leden van de ME en de politie.

De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de betrokken politieagenten, die zich bedreigd voelden tijdens hun taak. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een stevige straf noodzakelijk is om een signaal af te geven tegen dergelijk geweld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003422-20
Parketnummer: 09-193253-20
Datum uitspraak: 18 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van
26 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat (in het proces-verbaal genaamd PD01), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten leden van de Mobiele Eenheid, althans politieagenten), welk geweld bestond uit het:
- op goed hoorbare wijze op dreigende wijze aftellen van 10 naar 0 en/of (vervolgens) in groepsverband/grote getale afstormen op een linie van de Mobiele Eenheid en/of
- vastgrijpen en/of vast blijven houden van een wapenstok van een lid van de Mobiele Eenheid en/of het rukken en/of trekken aan die wapenstok en/of
- het oprapen van die wapenstok en/of met die wapenstok met kracht slaan in de richting van het lichaam, althans het schild van een lid van de Mobiele Eenheid en/of
- ( met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen tegen en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- ( met kracht en/of versnelde pas) trappen tegen de/het schild(en) van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- op de grond duwen van een lid van de Mobiele Eenheid en/of het schoppen en/of trappen tegen het (gehelmde) hoofd van dat lid van de Mobiele Eenheid.
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid stenen en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en/of
- gooien met (glazen) flesje(s) en/of blikje(s) en/of stenen en/of (ontstoken) vuurwerk en/of straatmeubilair in de richting van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- vertonen van agressief gedrag door (met versnelde pas) de confrontatie te zoeken met politieagenten en/of op luide (agressieve) toon roepen van de woorden "Wij zijn Nederland" en/of "Politie, politie, hoeren van justitie!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat en/of de Bezuidenhoutseweg (in het proces-verbaal genaamd PD02), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten twee, althans een, politieauto’s welk geweld bestond uit het
- met (een) ste(e)n(en), althans een hard(e) voorwerp(en) kapot slaan en/of gooien van de voorruit van een van die politieauto’s en/of
- schoppen en/of trappen tegen die politieauto's en/of
- duwen tegen en/of trekken aan één van die politieauto's en/of
- optillen, althans proberen op te tillen, van één van die politieauto's.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als gehandhaafd in hoger beroep dienen te worden behandeld en dat de vorderingen van [slachtoffer 3] gedeeltelijk,
van [slachtoffer 4] gedeeltelijk en van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in zijn geheel – steeds hoofdelijk - worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair dat het hof ambtshalve schadevergoedingsmaatregelen oplegt tot de bedragen van die vorderingen voor zover die kunnen worden toegewezen. Voor zover de vorderingen niet worden toegewezen dienen ze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof op onderdelen komt tot een andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging.
Gevoerd bewijsverweer
Feit 1
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – conform de door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, dient te worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes 1 t/m 3 en 6 t/m 9, nu de verdachte de daar omschreven handelingen niet heeft verricht. Hiertoe voert de raadsman aan dat het enkele gegeven dat de verdachte aldaar aanwezig was, onvoldoende is voor een significante of wezenlijke bijdrage aan handelingen die de verdachte niet zelf heeft verricht, dat hij geen opzet op die handelingen heeft gehad en dat niet bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het geweld dat is gepleegd jegens de ME op de Rijnstraat, dient in samenhang te worden bekeken
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte op 21 juni 2020 in de Rijnstraat aanwezig was bij het Centraal Station te Den Haag (ook wel PD01), terwijl een groep personen de confrontatie zocht met de Mobiele Eenheid (hierna: ME), op de ME afstormde en geweld tegen de ME gebruikte. De verdachte is na het aftellen door deze groep van 10 naar 0 meegerend in die groep in de richting van de ME-linie, terwijl diverse personen uit die groep voorwerpen gooiden naar de ME. Hij is deel uit blijven maken van deze groep en vooraan in de groep gebleven. Diverse personen schopten en sloegen in de richting van ME-ers en ook de verdachte heeft een ME-er een vuistslag gegeven in de richting van het gezicht maar uitkomend op het schild van de ME-er en hij heeft daarna een trap gegeven tegen het schild van dezelfde ME-er.
Op grond hiervan staat voor het hof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld met zijn gedrag een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Daarmee heeft het hof tevens vastgesteld dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van het ‘in vereniging’ – en dus in nauwe en bewuste samenwerking - plegen van het bewezenverklaarde geweld. De verdachte is daarmee ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld. Daarmee is het verweer verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Nadere bewijsoverweging
Feit 2
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de groep personen die later openlijk geweld pleegt op PD01 omstreeks 14:31 uur langs dit politievoertuig loopt in de richting van de ME-linie in de Rijnstraat. Omstreeks 14:35 uur loopt de gezamenlijk optrekkende groep personen van PD01 terug naar PD02. Op de videocompilatie specifiek ten aanzien van de verdachte is te zien dat de verdachte aldaar met enkele andere personen tegen het voornoemde politievoertuig duwt en deze aan één zijkant optilt. Terwijl de verdachte en de andere personen hiermee bezig zijn, wordt er ook tegen het voertuig getrapt en gooit een andere persoon een voorwerp tegen de voorruit van het voertuig. Als de verdachte wegloopt, lijkt de ruit van de politieauto met kenteken 9-TZB-95 weliswaar nog intact, maar uit het laatste beeld van de videocompilatie blijkt dat heel kort daarna er een ster in de ruit zit. De verbalisant heeft verklaard dat toen hij omstreeks 14:40 uur terug naar het dienstvoertuig met kenteken 9-TZB-95 liep, hij constateerde dat er een straatklinker tussen de motorkap en de voorruit lag en dat er aan de bovenzijde van de voorruit een ster zat van ongeveer 40 centimeter. Op grond hiervan stelt het hof vast dat de verdachte aldus openlijk geweld pleegde tegen het voornoemde politievoertuig door er tegen aan te duwen en te proberen deze op te tillen terwijl op hetzelfde ogenblik een andere persoon de steen tegen de voorruit van dit voertuig gooit.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de verdachte door op deze wijze te handelen opzet heeft gehad op de onder 2 bewezenverklaarde geweldshandelingen ten aanzien van het politievoertuig met kenteken 9-TBZ-95 en daaraan een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd.
Ten aanzien van het politievoertuig met kenteken
KS-234-J - dat zich eveneens op PD02 bevond - is het hof echter van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan op welk moment, hoe en dus door welke geweldshandelingen de later geconstateerde schade aan dat voertuig is veroorzaakt.
Er is daarover niets voldoende specifieks gerelateerd noch is dit op te maken uit het aan het dossier toegevoegde beeldmateriaal.
Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen in dit onderzoek Waterweg het openlijke geweld op 21 juni 2020 op te knippen in verschillende blokken die qua geweldshandelingen in tijd en plaats (PD 01 tot en met
PD 05) nauw met elkaar samenhangen. Nu het goed mogelijk is dat de schade aan het voertuig met kenteken
KS-234-J eerder is ontstaan, dus terwijl de verdachte nog bezig was op PD01, is het hof van oordeel dat dit leidt tot een partiële vrijspraak.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat (in het proces-verbaal genaamd PD01),
in elk geval op of aan de openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten leden van de Mobiele Eenheid
, althans politieagenten), welk geweld bestond uit het:
- op goed hoorbare wijze op dreigende wijze aftellen van 10 naar 0 en
/of (vervolgens
)in groepsverband
/grote getaleafstormen op een linie van de Mobiele Eenheid en
/of
- vastgrijpen en
/ofvast blijven houden van een wapenstok van een lid van de Mobiele Eenheid en
/ofhet rukken en
/oftrekken aan die wapenstok en
/of
- het oprapen van die wapenstok en
/ofmet die wapenstok met kracht slaan in de richting van het lichaam
, althans het schildvan een lid van de Mobiele Eenheid en
/of
-
(met kracht
)slaan en
/ofstompen en
/ofschoppen en
/oftrappen en
/ofduwen tegen en
/ofin de richting van het hoofd en
/ofhet lichaam van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
-
(met kracht
en/of versnelde pas)trappen tegen
de/het schild
(en)van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
- op de grond duwen van een lid van de Mobiele Eenheid en
/ofhet
schoppen en/oftrappen tegen het (gehelmde) hoofd van dat lid van de Mobiele Eenheid
.en
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid stenen
en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenenen
/of
- gooien met
(glazen
)flesje
(s
)en
/ofblikje
(s
)en
/ofstenen en
/of(ontstoken) vuurwerk
en/of straatmeubilairin de richting van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
- vertonen van agressief gedrag door
(met versnelde pas
)de confrontatie te zoeken met politieagenten
en/of op luide (agressieve) toon roepen van de woorden "Wij zijn Nederland" en/of "Politie, politie, hoeren van justitie!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat en/of de Bezuidenhoutseweg (in het proces-verbaal genaamd PD02),
in elk geval op of aan de openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten
twee, althanseen
,politieauto
’swelk geweld bestond uit het
- met
(een
)ste
(e
)n
(en), althans een hard(e) voorwerp(en)kapot
slaan en/ofgooien van de voorruit van
een vandie politieauto
’sen
/of
- schoppen en/of trappen tegen die politieauto
'sen
/of
- duwen tegen
en/of trekken aan één vandie politieauto
'sen
/of
- optillen, althans proberen op te tillen, van
één vandie politieauto
's.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte “het bloemenmeisje” wilde verdedigen toen zij door een ME’er met een wapenstok werd geslagen, aldus de raadsman.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat het lid van de ME [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in de ME-linie stond en dat een vrouw met blond haar met bloemen in haar handen op hem af kwam lopen met haar handen in de lucht en dat zij op zeer korte afstand voor hem kwam staan. Hij schat de afstand tussen hem en de vrouw op 1 meter. Voorts heeft hij verklaard te hebben geschreeuwd: “
ga weg” en dat de vrouw daarna niet wegging. Vervolgens heeft hij met zijn lange wapenstok de vrouw een zachte por gegeven om te zorgen dat de afstand tussen hem en de vrouw groter zou worden en om ervoor te zorgen dat de vrouw weg zou gaan. Zij bleef echter staan en schreeuwen. Vervolgens heeft hij de vrouw met zijn lange wapenstok met geringe kracht twee klappen op de zijkant van haar lichaam gegeven. Direct hierop zag en voelde de verbalisant dat de verdachte hem met kracht een vuistslag in de richting van zijn gezicht gaf, welke op zijn schild terechtkwam. Hierna ging de verdachte terug de menigte in. Op de videocompilatie specifiek ten aanzien van de verdachte is vervolgens nog te zien dat de verdachte na terug de menigte in te zijn gegaan, hij opnieuw naar voren is gekomen en een trap gaf tegen het schild van dezelfde ME’er welke trap vervolgens de ME’er zelf raakte.
Op grond van het bovenvermelde is het hof van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het “bloemenmeisje”. De gedragingen van de ME’er kunnen niet worden aangemerkt als
wederrechtelijk, nu de vrouw niet luisterde naar het bevel en de betrokken ME’er vervolgens op rechtmatige wijze heeft gehandeld. Hierbij overweegt het hof dat het gebruik van de wapenstok in deze omstandigheden door de ME’er niet disproportioneel is geweest. Er was derhalve geen sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte de vrouw mocht verdedigen. Nu er naar het oordeel van het hof om die reden geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt zowel het noodweer- als het noodweerexcesverweer verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van de verdachte uitsluiten. Derhalve is zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 21 juni 2020 vond op het Malieveld te Den Haag een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, in de greep van dat virus. De gevolgen van het Covid-19 virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving, met name in de zorgsector maar ook in vele andere onderdelen van de samenleving. De ernst van het virus en de noodzaak ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate kan raken. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. Gevoelens van onvrede worden op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte, binnen de daarvoor geldende regels. In Den Haag was op 21 juni 2020 een demonstratie toegestaan tot 13:30 uur. Een grote groep personen trok ruimschoots na 13:30 uur van het Malieveld naar het Centraal Station/Rijnstraat te Den Haag. Om te voorkomen dat de groep zich zou verplaatsen richting het centrum van Den Haag werden door de ME bruggen afgesloten en doorgangen richting het centrum van de stad versperd. Toen de groep rond 14:30 uur ter hoogte van het Centraal Station in de Rijnstraat stuitte op een linie ME’ers, keerde de groep zich tegen hen. Deze plek is in het proces-verbaal van politie PD01 genoemd. Vervolgens heeft de groep zich verplaatst naar andere plekken, waaronder naar de kruising van de Rijnstraat met de Bezuidenhoutseweg die PD02 wordt genoemd.
Tegen ter plaatse aanwezige ME’ers en andere politieagenten, alsmede tegen een politievoertuig is op genoemde plaatsen veel geweld uitgeoefend. Zo zijn agenten geslagen, geschopt en bekogeld met onder meer stenen en vuurwerk. Ook het politievoertuig heeft het flink moeten ontgelden. Dergelijk handelen gaat de perken van wat toelaatbaar is ver te buiten en heeft in geen enkel opzicht iets te doen met het recht op demonstratie. Het is niet anders te duiden dan als relschopperij.
Betrokken politieagenten hebben het gebezigde geweld als zeer buitensporig en bedreigend ervaren. Zij zagen zich, bij het uitoefenen van hun publieke taak tot handhaving van de openbare orde, geconfronteerd met een grote opgefokte mensenmassa en voelden zich ernstig in het nauw gedreven. Dergelijke beangstigende ervaringen laten ook bij politiemensen hun sporen na. De maatschappelijke verontwaardiging over deze gebeurtenissen is groot.
De verdachte heeft op meerdere plaatsen een actieve bijdrage geleverd aan de uitvoering van dit geweld.
Hij heeft meegerend in de groep in de Rijnstraat na het aftellen. Verder heeft de verdachte een ME’er een vuistslag en een trap gegeven tegen het schild. Voorts heeft de verdachte tegen een politieauto geduwd en deze opgetild. Door zijn handelen heeft hij een wezenlijke en substantiële bijgedrage geleverd aan de geweldsspiraal gericht tegen de ME’ers en tegen een politievoertuig en aan de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere, omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof acht het voorts vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de onderhavige feiten op zijn plaats is.
Het hof heeft voorts - in het nadeel van de verdachte - acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer dergelijke feiten te plegen.
Het hof ziet in de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen en daarnaast een forse taakstraf op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze strafzaak een forse impact op zijn leven (en dat van zijn gezin) heeft gehad en dat hij er van uitgaat dat hij niet opnieuw bij dit soort rellen betrokken raakt. De beelden van het handelen van de (goed herkenbare) verdachte tijdens deze rellen, zijn in de media gekomen. In een poging de verdachte (die toen echter al op zijn werk was) aan te houden is de deur van zijn woning door het arrestatieteam met geweld opengeperst hetgeen niet alleen tot schade heeft geleid maar ook zijn toen hoogzwangere vrouw en jonge kind angst heeft aangejaagd. Mede als gevolg van de eerder genoemde mediabeelden en de daarop volgende strafzaak en de daarover ontstane ophef bij zijn collega’s, is zijn contract bij zijn toenmalige werkgever niet verlengd. De verdachte is vervolgens begin dit jaar als zzp’er een eigen onderneming gestart in de distributie van luchtvracht in Nederland. De verdachte heeft een vrouw en twee jonge kinderen en kan zijn gezin met de inkomsten uit zijn startende onderneming onderhouden. Het hof acht het niet wenselijk dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Wel vindt het hof het van groot belang dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten dan wel anderszins strafbare feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Algemene overweging ten aanzien van de afdoening van de verschillende Verzoeken tot schadevergoeding
Door de advocaat-generaal is in de zaak van deze verdachte ter zitting in hoger beroep een machtiging van [politiekorpschef], korpschef van de politie, overgelegd. Hierin geeft hij [politiemedewerker] de bevoegdheid namens [slachtoffer 4] als gemachtigde op te treden in schadevergoedingsprocedures als deze.
Anders dan de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 4], heeft de verdediging de verzoeken tot schadevergoeding van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], niet betwist.
In hoger beroep zijn in veel gevallen de vorderingen niet op de juiste wijze gehandhaafd nu de persoon die de formulieren tot handhaving van de vorderingen heeft ondertekend, naar het oordeel van het hof uitsluitend is gemachtigd voor het voeren van procedures voor [slachtoffer 4] en niet voor individuele politieambtenaren. In die gevallen dat de behandeling van de door de slachtoffers als benadeelde partij ingediende vordering in hoger beroep strandt op formele gronden zal het hof telkens (ambtshalve) beoordelen of de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Indien dat het geval is zal een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit het Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 235,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet- ontvankelijk verklaard in de vordering. De vordering is, zoals hiervoor overwogen, in hoger beroep niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze gehandhaafd. De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt positief beantwoord.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] stelt schade te hebben gelegen wegens lichamelijk letsel, te weten pijn en een bewegingsbeperking gedurende een week aan zijn duim, opgelopen tijdens het openlijk geweld. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 1 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 1] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, ook deze personen hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Het hof acht aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De schade kan naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 235,00. Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
Uit het in eerste aanleg ingediende Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 2] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 235,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De vordering is in hoger beroep niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze gehandhaafd. De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt negatief beantwoord.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. In de onderbouwing van de schadepost staat vermeld dat [slachtoffer 2] direct na het bewezen verklaarde trots was op het optreden van de politie, maar dat deze trots plaats maakte voor onbegrip en boosheid toen de (sociale) media verslag deed over de rellen. Deze verslaggeving heeft ervoor gezorgd dat zijn motivatie voor het werken bij de politie gedurende ongeveer een week was afgenomen.
Door deze motivering kan het hof niet vaststellen of de gestelde schade rechtstreeks is ontstaan door het gebruikte openlijk geweld of dat deze daarna is ontstaan door de verslaggeving op social media.
Er wordt daarom geen aanleiding gezien om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De vordering is in hoger beroep niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze gehandhaafd. De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt positief beantwoord.
Uit het Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 3] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten forse hoofdpijn gedurende een aantal weken sinds het openlijk geweldsincident – mogelijk (aldus zijn fysiotherapeut) als gevolg van een verschoven nekwervel - waardoor hij werd beperkt in zijn dagelijkse bezigheden (zowel werk als privé).
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 1 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 3] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, ook deze personen hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Het hof acht aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De schade kan naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 750,00. Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]
De vordering van deze benadeelde partij is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 1.773,28. Voor het overige gevorderde bedrag is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Het hof constateert dat de vordering niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze in eerste aanleg is ingediend aangezien deze niet is ondertekend. De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
Aan de orde is de vraag of er ambtshalve aanleiding is om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in eerste aanleg – conform de door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota – op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de [slachtoffer 4] niet- ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen, nu er geen causaal verband is tussen het handelen van de verdachte en de schade aan de politieauto’s.
Het hof heeft hierboven overwogen dat de verdachte opzet heeft gehad op de onder 2 bewezenverklaarde geweldshandelingen ten aanzien van het politievoertuig met kenteken 9-TZB-95 en dat hij daaraan een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd. Verdachte maakte deel uit van de groep die vernielingen aan het voertuig heeft verricht. Het hof is aldus van oordeel dat er wel degelijk een causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de schade aan dat politievoertuig.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt positief beantwoord.
De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 2 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 4] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat ten aanzien van het politievoertuig met kenteken 9-TZB-95 tot een bedrag van € 1.773,28 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
27 (zevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 235,00 (tweehonderdvijfendertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 3]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 4]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.773,28 (duizend zevenhonderddrieënzeventig euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman, mr. M. Koole en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2022.
Mr. M. Koole is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.