ECLI:NL:GHDHA:2022:2276

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.306.661/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige met betrokkenheid van gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het ouderlijk gezag had gewijzigd in gezamenlijk gezag en een zorgregeling had vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader verblijft. De moeder stelde dat de minderjarige klem zou raken bij gezamenlijk gezag en dat er zorgen waren over de woonsituatie van de vader, die niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader verweerde zich tegen de verzoeken van de moeder en vroeg het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft het gezamenlijk gezag bekrachtigd, maar de zorgregeling vernietigd. Het hof oordeelde dat de minderjarige onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling en dat de regie over de zorgregeling bij deze instelling moet liggen. Het hof heeft bepaald dat de minderjarige contact zal hebben met de vader, met de invulling en uitbreiding van de zorgmomenten door de gecertificeerde instelling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.306.661/01
zaaknummer rechtbank : C/10/569129
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-1840
beschikking van de meervoudige kamer van 9 november 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , België,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.L. Bos te Dordrecht.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming West,
gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2019 en 27 november 2019 en de (eind)beschikking van 12 november 2021 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 5 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 3 maart 2022 een brief van 28 februari 2022 met bijlagen;
- op 6 mei 2022 een brief van 4 mei 2022 met bijlagen;
- op 7 juli 2022 een journaalbericht van 6 juli 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De vader heeft de minderjarige erkend.
3.4
Bij voormelde (tussen)beschikking van 3 juni 2019 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige bepaald, inhoudende dat de vader in de gelegenheid wordt gesteld contact te hebben met de minderjarige bij het omgangshuis, waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van het omgangshuis na overleg met de partijen. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting op het verloop van de omgangscontacten.
3.5
Bij voormelde (tussen)beschikking van 27 november 2019 is - voor zover in dit hoger beroep van belang - de zaak voor wat betreft een beslissing ten aanzien van de omgang en het gezag aangehouden.
3.6
In hoger beroep is gebleken dat de minderjarige bij beschikking van 22 juni 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling voor de periode van 22 juni 2022 tot 22 juni 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- het ouderlijk gezag over de minderjarige gewijzigd, in die zin dat de ouders het gezag over de minderjarige voortaan gezamenlijk uitoefenen;
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn;
- vastgesteld dat de minderjarige in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bij de vader zal zijn als volgt:
  • één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondag aan het eind van de middag, waarbij de vader de minderjarige telkens op vrijdagmiddag om 17.00 uur bij de moeder ophaalt, en voor de zondagmiddagen geldt dat de moeder de minderjarige eenmaal per kalendermaand, op een dag waarop zij niet naar [plaats 1] hoeft, om 17.00 uur bij de vader ophaalt (waarbij zij in de maand daarvóór aan de vader doorgeeft om welke zondagmiddag het gaat), en dat de vader op de overige zondagmiddagen de minderjarige om 18.00 uur bij de moeder thuis terugbrengt;
  • in de zomervakantie drie aaneengesloten weken en partijen in onderling overleg afspraken maken over extra verblijf van de minderjarige bij de vader in andere vakanties en tijdens feestdagen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de moeder eenhoofdig met het gezag over de minderjarige zal zijn belast;
- tussen de vader en de minderjarige niet eerder een zorgregeling vast te stellen dan nadat de door de moeder en de gecertificeerde instelling gesignaleerde zorgen zijn onderzocht en weggenomen, althans te bepalen dat de minderjarige tweewekelijks dan wel wekelijks bij de vader zal zijn op zaterdagen van 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede te bepalen dat de vader het halen en brengen van de minderjarige voor zijn rekening zal moeten nemen, althans de contactregeling tussen de vader en de minderjarige in goede justitie vast te stellen.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling gewijzigd in die zin dat zij het hof verzoekt om de contacten tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding van de gecertificeerde instelling plaats te laten vinden, met uitbreiding daarvan volgens de inzichten van de gecertificeerde instelling en in overleg met partijen.
4.3
De vader verweert zich tegen de verzoeken van de moeder. Hij verzoekt het hof om de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van de moeder in de door de vader gemaakte kosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De moeder is van mening dat sprake is van een situatie waarin de minderjarige klem of verloren zal raken bij gezamenlijk ouderlijk gezag en dat ook anderszins gronden aanwezig zijn waardoor het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren en zijn, ondanks een langdurig traject van begeleide omgang en ouderschapsgesprekken bij Enver, niet in staat gebleken overeenstemming te bereiken. De vader toont geen begrip voor de praktische beperkingen voor de moeder, bijvoorbeeld bij het halen en brengen van de minderjarige, en kijkt enkel naar zijn eigen belang. Na de geboorte van de minderjarige hebben partijen bewust voor eenhoofdig gezag gekozen.
5.2
De vader stelt dat de communicatie tussen partijen soms wat moeizaam gaat, maar niet in die mate dat de belangen van de minderjarige worden geschaad. Daarbij geldt dat de vader altijd bereid is tot en open staat voor verbetering van de communicatie. Een soms wat moeizame communicatie mag geen reden zijn het eenhoofdig ouderlijk gezag weer te herstellen. Het is immers in het belang van de minderjarige dat ook de vader wordt betrokken bij het nemen van beslissingen over haar. Dat partijen bewust hebben gekozen voor eenhoofdig gezag betwist de vader. Hij is zelfs bedreigd door de broer van de moeder na afloop van de eerste zitting bij de rechtbank waar zijn verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag werd behandeld.
5.3
De raad heeft ter zitting verklaard dat het in het van belang van de minderjarige is dat de vader mede met het gezag over haar is belast. Als hij geen gezag heeft, kan hem in het kader van de ondertoezichtstelling geen aanwijzing worden gegeven. Daarbij belemmert de vader niet en werkt hij mee. Er zijn dan ook geen gronden om het gezamenlijk gezag weer te beëindigen. De vader kan bij gezamenlijk gezag betrokken worden bij de hulpverlening en hij kan uitslagen van bijvoorbeeld allergietesten krijgen. Voor de minderjarige is van belang dat de ouders samenwerken om het voor haar beter te maken.
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de vader naast de moeder met het gezag over de minderjarige is belast en overweegt daartoe als volgt. Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de onderlinge verhouding tussen partijen verstoord is. Op dit moment is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. In dat kader heeft recent onder leiding van de jeugdbeschermer een eerste gesprek tussen de ouders plaatsgevonden om te praten over de gebeurtenissen in het verleden. Deze gesprekken zullen worden voortgezet en partijen zullen over en weer bij elkaar op bezoek gaan om de beide huizen te bezichtigen en de moeder kennis te laten maken met de nieuwe vriendin van de vader. Het is de bedoeling dat partijen met behulp van de begeleiding van de gecertificeerde instelling hun wantrouwen en ex-partnerproblematiek zoveel mogelijk achter zich zullen laten. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich ten volle zullen inzetten bij dit hulpverleningstraject en dat zij in staat zullen zijn om in het belang van hun kind de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Het hof ziet geen aanleiding om het gezamenlijk gezag weer te beëindigen nu het niet is uitgesloten dat de belemmeringen in de onderlinge communicatie binnen afzienbare tijd zullen zijn verdwenen althans in belangrijke mate verminderd. Gezamenlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt en in het algemeen in het belang van een kind. Daarbij is niet gebleken dat de vader de moeder belemmert bij het nemen van belangrijke beslissingen met betrekking tot de minderjarige, dan wel zijn toestemming voor gezagsbeslissingen weigert. Beide ouders zijn betrokken bij de minderjarige en wensen haar het beste. Zij is nog maar vijf jaar oud en het is in haar belang dat de ouders een manier vinden om hun onderlinge problemen zoveel mogelijk te verwerken, zodat de minderjarige ongestoord kind kan zijn en onbelast contact kan hebben met haar beide ouders.
Zorgregeling
5.5
De moeder stelt dat de rechtbank te kort door de bocht is gegaan door te overwegen dat het partijen tijdens de mondelinge behandeling alsnog zou zijn gelukt om met elkaar in gesprek te gaan over uitbreiding van de omgang, in die zin dat de minderjarige ook bij de vader zal blijven overnachten. De moeder heeft immers zowel tijdens de zitting als tijdens het traject bij Enver belangrijke randvoorwaarden gesteld waaraan volgens haar eerst zal moeten worden voldaan voordat gesproken kan worden over een zorgvuldige opbouw naar een regeling met overnachtingen. De woning van de vader is erg klein en onverzorgd, de minderjarige heeft geen eigen kamer en bed, krijgt geen goede voeding en er verblijven meerdere katten terwijl de minderjarige astmatisch is. Ondanks stimulering door de moeder vertoont de minderjarige weerstand om met de vader mee te gaan naar zijn huis in [plaats 2] . De minderjarige is inmiddels onder toezicht gesteld en de moeder heeft een gezinscoach, mevrouw [naam] . Toen de minderjarige niet naar de vader kon omdat zij ziek was, wilde de vader dit niet aannemen van de moeder. Hij is toen onaangekondigd langsgegaan bij de school en bij de moeder thuis, hetgeen voor veel onrust heeft gezorgd. De minderjarige heeft tegen de gezinscoach gezegd dat zij de omgangsmomenten erg lang vindt en dat zij met de vader en zijn partner in een bed slaapt en hun baby ook op de kamer verblijft. Zij is bang om daar in haar eigen bed te slapen, omdat haar bed naast de keuken staat in een koude ruimte; er zit geen deur tussen. Voorts heeft de minderjarige last van jeuk en pukkels op haar armen. Uit het verslag van de gezinscoach blijkt verder dat de minderjarige erg moe was na het omgangsweekend, zelfs te moe om naar school te gaan. De vader heeft de gezinscoach niet toegestaan om een huisbezoek af te leggen bij hem. Ook heeft de vader geen melding gemaakt van het feit dat hij een nieuwe partner had die bij hem woont en dat zij samen een baby hebben gekregen. Gezien deze feiten en omstandigheden is een vakantieregeling van drie weken aaneengesloten bij de vader, zoals door de rechtbank bepaald, volgens de moeder niet in het belang van de minderjarige.
De moeder is het ook niet eens met de beslissing van de rechtbank dat zij de minderjarige eenmaal per maand in [plaats 2] moet ophalen. Het is de keuze van de vader geweest om van [plaats 3] naar [plaats 2] te verhuizen en de consequenties daarvan mogen niet op de moeder afgewenteld worden. Gezien het feit dat de moeder 12 van de 14 dagen zorgdagen heeft, past een gedeelde vervoersregeling niet. De vader heeft gedurende het gehele traject van opbouw van de omgangsregeling via Enver steeds ook het halen en brengen voor zijn rekening genomen en is dit dus gewend. Voor haar andere dochter moet de moeder reeds eens per drie weken naar [plaats 1] afreizen, omdat de rechtbank dit heeft bepaald. Als de moeder ook voor de minderjarige een weekend per maand naar [plaats 2] moet reizen, betekent dit dat zij te veel wordt belast met reizen. Dit is ook financieel niet haalbaar. De moeder moet rondkomen van een minimaal inkomen en heeft te kampen met financiële achterstanden. Wat niet helpt is dat de vader zijn alimentatieverplichting niet nakomt, maar hij wel een nieuw huis koopt. Daarbij komt dat de moeder regelmatig moet werken in het weekend.
5.6
De vader stelt inmiddels volledig openheid van zaken te hebben gegeven over zijn huidige gezinssituatie. Hij heeft de moeder de kamer van de minderjarige in de woning van de vader laten zien. De minderjarige heeft een eigen kamer, waar zij slaapt en ook kan spelen. De vader heeft gezorgd voor speelgoed en kleding voor de minderjarige. Zij krijgt gezonde en veelzijdige voeding en gaat veelvuldig met de vader naar buiten. De vader begrijpt dan ook niet waar de zorgen van de gecertificeerde instelling vandaan komen. De minderjarige heeft een aantal keren niet mee willen gaan met de vader, maar zodra zij buiten de invloedssfeer van de moeder was, ging het weer helemaal goed. Zij vindt het juist heel fijn om bij de vader te zijn. De moeder zorgt er met enige regelmaat voor dat de omgang geen doorgang kan vinden, waarbij zij steeds stelt dat de minderjarige ziek is. Afgelopen maart is de vader inderdaad langsgegaan om na te gaan of dit klopte, maar er werd niet open gedaan. De vader vindt het verontrustend en strijdig met het belang van de minderjarige dat de moeder op deze wijze de vastgestelde regeling frustreert.
De vader kan zich vinden in de door de rechtbank vastgestelde vervoersregeling. De minderjarige vindt het fijn als de moeder haar komt ophalen. De regeling ten tijde van het traject bij Enver was tijdelijk. Het is juist dat de vader een achterstand heeft in het voldoen van de kinderalimentatie. Dit wordt veroorzaakt door financiële problemen. Hij is bezig die op te lossen en de alimentatieachterstand in te lossen. Dat de moeder in het weekend vaak moet werken, wordt door haar voor het eerst genoemd en is de vader niet bekend.
De vader stelt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank op 15 oktober 2021 uitdrukkelijk heeft ingestemd met het verblijf van de minderjarige bij de vader gedurende drie weken tijdens de zomervakantie. Verwezen wordt naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De vader is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
5.7
De gecertificeerde instelling stelt dat de minderjarige de vader ruim vier maanden niet heeft gezien en dat in het kader van de ondertoezichtstelling het contact tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding weer is opgestart. Daarnaast wordt met de ouders gewerkt aan de opbouw van vertrouwen en communicatie tussen hen. De contacten tussen de vader en de minderjarige zijn nu een uur à anderhalf uur onder begeleiding van de jeugdbeschermer, al naar gelang de spanningsboog van de minderjarige. Het is de bedoeling om de contacten uit te breiden, maar overnachtingen zijn op dit moment niet aan de orde; daar is een basis van vertrouwen tussen de ouders voor nodig. De minderjarige voelt dat er geen vertrouwen is en daarom gaat het contact met de vader moeilijk. Wellicht is externe hulpverlening op termijn nodig, maar de huidige hulpverlening is nog maar sinds drie maanden ingezet.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking met betrekking tot de daarbij vastgestelde zorgregeling vernietigen en overweegt daartoe als volgt. Gebleken is dat niet langer uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling zoals deze door de rechtbank is bepaald. De minderjarige staat sinds een aantal maanden onder toezicht van de gecertificeerde instelling en in dat kader is een begin gemaakt met het bieden van hulp aan de ouders gezamenlijk en begeleiding bij het herstel van het contact tussen de minderjarige en de vader. Het hof heeft er vertrouwen in dat de ouders dit traject met goed gevolg zullen afleggen en dat een basis van vertrouwen zal ontstaan, zodat de moeder de minderjarige emotionele toestemming zal kunnen geven voor verblijf bij de vader. Daarvoor is in ieder geval nodig dat de moeder zicht krijgt op de woonsituatie van de vader in België en dat aandacht wordt besteed aan prangende kwesties zoals de allergie van de minderjarige, het halen en brengen en de nakoming van de onderhoudsverplichting. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de gecertificeerde instelling de regie voert bij de uitvoering van de zorgregeling en de uitbreiding daarvan. Het hof zal dan ook een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige bepalen van een keer in de twee weken, waarbij de duur, invulling en uitvoering van de zorgmomenten (de locatie, de personen die daarbij aanwezig zijn, het halen en brengen, etc.) door de gecertificeerde instelling worden bepaald. Daarbij dient de gecertificeerde instelling uiteindelijk toe te werken naar een stapsgewijze uitbreiding van de zorgregeling tot een weekend per twee weken van vrijdagmiddag 17 uur tot zondag 17 uur, in een tempo dat in het belang van de minderjarige is.
Proceskosten
5.9
De vader heeft het hof verzocht om de moeder te veroordelen in de proceskosten van dit geding. Nog afgezien van het feit dat de vader dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd, ziet het hof hiervoor geen aanleiding. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
5.1
Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige contact zal hebben met de vader:
  • een keer per twee weken gedurende minimaal een uur;
  • waarbij de gecertificeerde instelling de verdere regie heeft voor de invulling en mogelijke uitbreiding van deze regeling zoals in r.o. 5.8 van deze beschikking beschreven;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.C. Olland en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 9 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.