In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het ouderlijk gezag had gewijzigd in gezamenlijk gezag en een zorgregeling had vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader verblijft. De moeder stelde dat de minderjarige klem zou raken bij gezamenlijk gezag en dat er zorgen waren over de woonsituatie van de vader, die niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader verweerde zich tegen de verzoeken van de moeder en vroeg het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft het gezamenlijk gezag bekrachtigd, maar de zorgregeling vernietigd. Het hof oordeelde dat de minderjarige onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling en dat de regie over de zorgregeling bij deze instelling moet liggen. Het hof heeft bepaald dat de minderjarige contact zal hebben met de vader, met de invulling en uitbreiding van de zorgmomenten door de gecertificeerde instelling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.