ECLI:NL:GHDHA:2022:227

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
2200056221
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan openlijk geweld tijdens rellen tegen coronamaatregelen in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was betrokken bij openlijk geweld tijdens rellen op 21 juni 2020, die plaatsvonden op en rondom het Malieveld en het Centraal Station in Den Haag, als reactie op de coronamaatregelen. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een gewelddadige menigte die zich tegen de Mobiele Eenheid (ME) en politie richtte. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zich in de groep te begeven en voorwerpen naar de ME en politiebussen te gooien, een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die ook leden van de ME waren. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van het geweld op de betrokken politieagenten, en gaf aan dat dergelijk gedrag niet te tolereren is, vooral in het kader van het recht op demonstratie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000562-21
Parketnummer: 09-262102-20
Datum uitspraak: 18 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van
24 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Bezuidenhoutseweg en/of de Koekamplaan (in het proces-verbaal genaamd PD03), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten: leden van een aanhoudingseenheid van politie en/of leden van de Mobiele Eenheid) en/of goederen (te weten twee politiebussen), welk geweld bestond uit het
- aannemen van een dreigende houding en/of afrennen op één of meer leden van die aanhoudingseenheid en/of
- ontzetten, althans trachten te ontzetten van een door die aanhoudingseenheid aangehouden en/of vastgegrepen persoon en/of
- schoppen en/of trappen tegen en/of in de richting van één of meer leden van die aanhoudingseenheid en/of
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid (bak)stenen en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en/of
- gooien van (bak)stenen en/of blikjes en/of flessen en/of straatmeubilair, althans harde voorwerpen, en/of (ontstoken) vuurwerk tegen en/of in de richting van leden van die aanhoudingseenheid en/of die Mobiele Eenheid en/of die politiebussen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gehandhaafd in hoger beroep dienen te worden behandeld en dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in zijn geheel – hoofdelijk - worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Bezuidenhoutseweg en
/ofde Koekamp
laan(in het proces-verbaal genaamd PD03),
in elk geval op of aan de openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten: leden van een aanhoudingseenheid van
depolitie en
/ofleden van de Mobiele Eenheid) en
/ofgoederen (te weten twee politiebussen), welk geweld bestond uit het
- aannemen van een dreigende houding en
/ofafrennen op één of meer leden van die aanhoudingseenheid en
/of
- ontzetten, althans trachten te ontzetten van een door die aanhoudingseenheid aangehouden en
/ofvastgegrepen persoon en
/of
-
schoppen en/oftrappen
tegen en/ofin de richting van één of meer leden van die aanhoudingseenheid en
/of
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid (bak)stenen en
/of (vervolgens
)het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en
/of
- gooien van (bak)stenen en
/ofblikjes en
/offlessen en
/ofstraatmeubilair
, althans harde voorwerpen,en
/of(ontstoken) vuurwerk tegen en
/ofin de richting van leden van die aanhoudingseenheid en
/ofdie Mobiele Eenheid en
/ofdie politiebussen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 21 juni 2020 vond op het Malieveld te Den Haag een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, in de greep van dat virus. De gevolgen van het Covid-19 virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving, met name in de zorgsector maar ook in vele andere onderdelen van de samenleving. De ernst van het virus en de noodzaak ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate kan raken. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. Gevoelens van onvrede worden op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte, binnen de daarvoor geldende regels. In Den Haag was op 21 juni 2020 een demonstratie toegestaan tot 13:30 uur. Een grote groep personen trok ruimschoots na 13:30 uur van het Malieveld naar het Centraal Station/Rijnstraat te Den Haag. Om te voorkomen dat de groep zich zou verplaatsen richting het centrum van Den Haag werden door de ME bruggen afgesloten en doorgangen richting het centrum van de stad versperd. Toen de groep rond 14:30 uur ter hoogte van het Centraal Station in de Rijnstraat stuitte op een linie ME’ers, keerde de groep zich tegen hen. Deze plek is in het proces-verbaal van politie PD01 genoemd. Vervolgens heeft de groep zich verplaatst naar andere plekken rond de Koekamp en de Bezuidenhoutseweg, die PD03 wordt genoemd. Alhoewel het aan de verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit PD03 betreft, was de verdachte wel eerder op PD01 aanwezig. Op deze plekken is er steeds sprake van een grote groep geweldplegers die gezamenlijk optrekt, op de Rijnstraat zelfs door af te tellen van 10 naar 0 om vervolgens gezamenlijk op de ME linie af te rennen.
Tegen ter plaatse aanwezige ME’ers en andere politieagenten, alsmede tegen politievoertuigen is op genoemde plaatsen veel geweld uitgeoefend. Zo zijn agenten geslagen, geschopt en bekogeld met onder meer stenen en vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Dergelijk handelen gaat de perken van wat toelaatbaar is ver te buiten en heeft in geen enkel opzicht iets te doen met het recht op demonstratie. Het is niet anders te duiden dan als relschopperij.
Betrokken politieagenten hebben het gebezigde geweld als zeer buitensporig en bedreigend ervaren. Zij zagen zich, bij het uitoefenen van hun publieke taak tot handhaving van de openbare orde, geconfronteerd met een grote opgefokte mensenmassa en voelden zich ernstig in het nauw gedreven. Dergelijke beangstigende ervaringen laten ook bij politiemensen hun sporen na. De maatschappelijke verontwaardiging over deze gebeurtenissen is groot.
De verdachte heeft op PD03 een actieve bijdrage geleverd aan het tegen de politie gerichte geweld. Tijdens de ongeregeldheden liep verdachte in de groep mee en heeft de verdachte twee maal zelf een voorwerp in de richting van leden van de ME en/of politiebussen gegooid. Door zijn handelen heeft hij een wezenlijke en substantiële bijdrage geleverd aan de geweldsspiraal gericht tegen de ME’ers en hun voertuigen en aan de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere, omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het hof ziet echter in de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf in een voorwaardelijke vorm op te leggen en daarnaast een taakstraf op te leggen. De verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij heeft gereflecteerd op zijn eigen gedrag en dat hij ook verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij een vrouw en vier kinderen heeft en dat hij samen met een compagnon een eigen onderneming runt. Het hof acht het niet wenselijk dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Wel vindt het hof het van groot belang dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten dan wel anderszins strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Algemene overweging ten aanzien van de afdoening van de verschillende Verzoeken tot schadevergoeding
Door de advocaat-generaal is in de zaak van deze verdachte ter zitting in hoger beroep een machtiging van [politiekorpschef], korpschef van de politie, overgelegd. Hierin geeft hij [politiemedewerker] de bevoegdheid namens [slachtoffer 4] als gemachtigde op te treden in schadevergoedingsprocedures als deze.
De raadsman heeft namens de verdachte de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betwist.
In die gevallen dat de behandeling van de door de slachtoffers als benadeelde partij ingediende vordering in hoger beroep strandt op formele gronden zal het hof telkens (ambtshalve) beoordelen of de verdachte jegens
het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Indien dat het geval is zal een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Deze benadeelde partij heeft in eerste aanleg tijdig een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over deze vordering.
Het hof constateert dat de vordering niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze is gehandhaafd nu deze niet door (een rechtsgeldig gemachtigde van) de benadeelde partij is gehandhaafd. Het formulier met betrekking tot het handhaven van de vordering in hoger beroep is niet door benadeelde zelf, doch door een ander ondertekend. De advocaat-generaal heeft ter zitting naar voren gebracht dat dit door [politiemedewerker] is gebeurd, de gemachtigde van de politie. Uit de hiervoor genoemde machtiging van [politiemedewerker] (door [politiekorpschef], korpschef van de politie) blijkt naar het oordeel van het hof evenwel niet dat [politiemedewerker] ook gemachtigd is om namens individuele politieambtenaren op te treden.
De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt positief beantwoord.
Uit het Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 350,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten een bult/zwelling aan de zijkant van zijn knie waar hij 2-3 weken pijn aan heeft ondervonden en waardoor hij ongeveer 3 weken niet kon sporten, ook kon hij als gevolg van de pijn de eerste week minder goed slapen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD03. De verdachte is gelet op de veroordeling voor het tenlastegelegde feit op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 1] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, deze personen ook hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Het hof acht aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De schade kan naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 350,00. Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Deze benadeelde partij heeft in eerste aanleg tijdig een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over deze vordering.
Het hof constateert dat de vordering niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze is gehandhaafd nu deze niet door (een rechtsgeldig gemachtigde van) de benadeelde partij is gehandhaafd. Het formulier met betrekking tot het handhaven van de vordering in hoger beroep is niet door benadeelde zelf, doch door een ander ondertekend. De advocaat-generaal heeft ter zitting naar voren gebracht dat dit door [politiemedewerker] is gebeurd, de gemachtigde van de politie. Uit de hiervoor genoemde machtiging van [politiemedewerker] (door drs. [politiekorpschef], korpschef van de politie) blijkt naar het oordeel van het hof evenwel niet dat [politiemedewerker] ook gemachtigd is om namens individuele politie-ambtenaren op te treden.
De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
De vraag of er ambtshalve aanleiding is om wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen wordt positief beantwoord.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 2] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten stijfheid en een stekende pijn aan het borstbeen waar hij 3 weken last van heeft ondervonden en waardoor hij in die periode niet kon sporten of zich anderszins lichamelijk kon inspannen, ook kon hij als gevolg van de pijn minder goed slapen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD03. De verdachte is gelet op het de veroordeling voor het tenlastegelegde feit op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 2] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, ook deze personen hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Het hof acht aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De schade kan naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 750,00.
Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 2]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman, mr. M. Koole en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2022.
Mr. M. Koole is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.