ECLI:NL:GHDHA:2022:2255

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
2200107118
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake belastingfraude en verduistering door een rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2018. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften door een rechtspersoon, [B.V.1], en van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan de erfgenamen van mevrouw [naam]. De verdachte was als bestuurder van [B.V.1] verantwoordelijk voor de financiële gang van zaken en heeft opdracht gegeven tot het doen van onjuiste aangiften, waardoor te weinig belasting werd geheven. Daarnaast heeft hij als executeur-testamentair de erfgenamen niet geïnformeerd over hun opeisbare vordering op [B.V.2], waardoor deze rechtspersoon het geldbedrag van € 1.097.166,60 en € 22.000,- heeft kunnen verduisteren. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, alsook een taakstraf van 240 uren. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de erfgenamen van mevrouw [naam].

Uitspraak

Rolnummer: 22-001071-18
Parketnummer: 10-996517-15
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals in het vonnis waarvan beroep nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
[B.V.1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 26 oktober 2011 te Den Hoorn en/of Zoetermeer en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen of eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meerdere (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak(ken)
- maart 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 7) en/of
- juni 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 10) en/of
- september 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 13) en/of
- maart 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 19) en/of
- juni 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 22) en/of
- september 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 25),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen plegen, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft die [B.V.1] (telkens) opzettelijk op/in bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingediende aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en), hij, verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) leiding heeft gegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 januaro 2011 tot en met 25 maart 2015 te te Den Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk al dan niet tezamen en/of in vereniging met [B.V.2] en/of andere(n)
- een geldbedrag van 1.097.166,60 euro en/of
- een geldbedrag van 22.000 euro
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de erven van mevrouw [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur testamentair, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en bewijsvoering komt dan de eerste rechter.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting.
Het hof overweegt met de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat in opdracht van de verdachte de aangiften voor de omzetbelasting van [B.V.1], anders dan de aangiften omzetbelasting van andere bedrijven waarvoor [B.V.1] de administratie verzorgde, alleen door hemzelf en/of [medewerker] werden gedaan. De gedane aangiften voor de omzetbelasting van [B.V.1] sluiten niet aan bij de administratie van [B.V.1]. Door het handelen van de verdachte, welk handelen zonder meer aan [B.V.1] is toe te rekenen, is in zes van de in totaal acht aangiften over de onderzochte twee jaar — dus structureel — onjuist aangifte voor de omzetbelasting gedaan. Telkens is daardoor te weinig belasting geheven. [B.V.1] heeft daardoor telkens een groot geldbedrag "bespaard". Het hof acht het onaannemelijk dat de verdachte dat zesmaal per ongeluk verkeerd heeft gedaan. De verklaring van de verdachte dat het een heftige periode in zijn leven was en dat hij veel spanningen ervoer vanwege onder meer het overlijden van zijn ouders en zus, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Voor een deel van de aangiften geldt bovendien dat die aan deze overlijdensgevallen voorafgingen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte de aangiften opzettelijk onjuist heeft laten invullen. Het hof acht bewezen dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot het onder 1 tenlastegelegde.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van het geldbedrag van € 1.097.166,60 niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich dit geldbedrag heeft toegeëigend, aangezien de verdachte in de tenlastegelegde periode in zijn hoedanigheid van executeur testamentair nimmer als heer en meester over dit geldbedrag heeft kunnen beschikken, omdat het geld voorafgaand aan de tenlastegelegde periode [B.V.2] op legale wijze was geïnvesteerd in een vastgoedproject in Frankrijk. Ten aanzien van het geldbedrag van € 22.000,- heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich deze geldbedragen niet
wederrechtelijkheeft toegeëigend, nu de verdachte als executeur-testamentair recht had op een legaat van € 20.000,- en een bijkomende beloning van € 15.000,-.
Het hof overweegt het volgende.
Op 12 januari 2006 is een overeenkomst gesloten tussen [B.V.2] en mevrouw [naam]. Het ging om een lening van 1,1 miljoen euro met een looptijd van vijf jaren en rente van 3,25% per jaar. De lening zou dus moeten zijn terugbetaald op 12 januari 2011.
Mevrouw [naam] is op 7 maart 2007 overleden. De verdachte is blijkens het testament door haar aangewezen als executeur-testamentair. De erfgenamen van mevrouw [naam] zijn zes goede doelen. De verdachte had de erfgenamen al in 2007 moeten inlichten over het overlijden van mevrouw [naam] en de erfenis die hun toekwam. Die erfenis bestond grotendeels uit een op dat moment niet opeisbare vordering op [B.V.2], het bedrijf van de verdachte. De verdachte is door de notaris gewezen op zijn informatieplicht. De notaris heeft de verdachte op 21 november 2007 per e-mail meegedeeld dat hij de erfgenamen zou inlichten als verdachte dat niet snel zou doen.
In het dossier zitten brieven, afkomstig van de verdachte, gericht aan de zes goede doelen, die zijn gedateerd op 2 november 2007 en die inhouden dat mevrouw [naam] is overleden en dat de verdachte bezig is met de afwikkeling van de nalatenschap. Die brieven of kopieën daarvan hebben de notaris bereikt, maar zijn niet aan de goede doelen gezonden. De goede doelen zijn dus ook toen niet op de hoogte gesteld van het overlijden van mevrouw [naam] en de hun toekomende erfenis, terwijl bij de notaris de indruk was gewekt dat de erven wel waren geïnformeerd.
De verdachte heeft conform de leenovereenkomst grote geldbedragen overgeboekt van de bankrekeningen van mevrouw [naam] en haar overleden echtgenoot naar bankrekeningen van [B.V.2], tot een totaalbedrag van € 1.097.166,60. Nadat de looptijd van de leenovereenkomst was verstreken, heeft de verdachte op 9 maart 2011 en 19 januari 2012 in totaal nog eens € 22.000,- overgemaakt.
Het hof stelt vast dat de verdachte de erfgenamen kort na het overlijden van mevrouw [naam] had moeten inlichten. Zij konden immers slechts door een mededeling van de notaris of van de verdachte als executeurtestamentair ervan op de hoogte komen dat zij erfgenaam waren. De verdachte heeft tegenover de notaris in 2007 de indruk gewekt dat hij de erfgenamen op de hoogte had gesteld, zodat de notaris de erfgenamen niet heeft aangeschreven. Ook op 12 januari 2011, toen de looptijd van de leenovereenkomst was verstreken en de vordering van de gezamenlijke erfgenamen op [B.V.2] opeisbaar werd, heeft de verdachte de erfgenamen nog steeds niet geïnformeerd. Daardoor heeft hij het de erfgenamen onmogelijk gemaakt het hun toekomende deel van de erfenis op te eisen, bijvoorbeeld door invorderings- of andere maatregelen te treffen. Het hof is van oordeel dat de opeisbare vordering van de erfgenamen kan worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, nu het voor de bezitter daarvan waarde heeft.
Door in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair aldus te handelen heeft de verdachte [B.V.2] in staat gesteld het geldbedrag, dat inmiddels een opeisbare vordering betrof, onder zich te houden zonder daarvan melding te doen aan de erfgenamen en zodoende hun verhaalsmogelijkheden gefrustreerd. Daarmee heeft de verdachte substantieel bijgedragen aan het wederrechtelijk toe-eigenen van het geldbedrag door [B.V.2] Dat het geldbedrag reeds was geïnvesteerd in een vastgoedproject in Frankrijk, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van de toerekening aan de rechtspersoon [B.V.2] overweegt het hof dat de gedragingen (mede) zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De leenovereenkomst was gesloten tussen mevrouw [naam] en [B.V.2] De verdachte heeft de leenovereenkomst in zijn hoedanigheid als directeur van [B.V.2] getekend en heeft de bedragen naar rekeningen van [B.V.2] overgeboekt. De gelden
zijn door [B.V.2] benut voor investeringen in onroerend goed. Dat de rechthebbenden niet op de hoogte waren van hun opeisbare vordering op [B.V.2] heeft ertoe geleid dat de lening niet hoefde te worden terugbetaald na het verstrijken van de looptijd. Hierdoor is het geldbedrag ten goede gekomen aan [B.V.2] Door de erfgenamen niet te informeren over de opeisbare vordering, heeft de verdachte het hen onmogelijk gemaakt om invorderingsmaatregelen of andere maatregelen te treffen.
Het verweer van de verdachte en de verdediging is dat het niet mogelijk was om dit vastgoedproject te gelde te maken en dat de erfgenamen dus feitelijk niet zijn benadeeld door het achterhouden van de informatie die de verdachte in zijn hoedanigheid als executeur-testamentair hen wel – en tijdig - had moeten verstrekken. Aldus zou, naar het oordeel van het hof, het antwoord op de vraag of en in hoeverre het tegenover de erfgenamen verzwijgen dat zij erfgenaam zijn verduistering oplevert, in gevallen als het onderhavige afhankelijk zijn van de - alsdan telkens individueel te beoordelen - financiële gegoedheid/liquiditeit van de executeur-testamentair en/of debiteur [B.V.2]. Het hof verwerpt dit standpunt. De omstandigheid dat in de balans van [B.V.2] een geldlening was opgenomen heeft evenmin het door de verdediging voorgestane gevolg.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte en [B.V.2] het geldbedrag van € 1.097.166,60, althans enig goed, gezamenlijk hebben verduisterd.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 22.000,- overweegt het hof het volgende. Uit het dossier blijkt dat de verdachte reeds voorafgaand aan de tenlastegelegde periode van een of meer bankrekeningen van wijlen mw. [naam] een geldbedrag van € 51.000,- heeft overgeboekt naar zijn privérekening. Dit bedrag overstijgt de bedragen genoemd in het testament (in totaal € 35.000,-), die de verdachte als executeur-testamentair waren nagelaten. De tenlastegelegde € 22.000,- die is overgeboekt naar de rekening van [B.V.2] kan derhalve niet als uitbetaling van het legaat of bijkomende beloning worden aangemerkt. [B.V.2] noch de verdachte had recht op dit geldbedrag. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [B.V.2] zich ook dit geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De verweren van de raadsman worden verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[B.V.1]
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 april 2010 tot en met 26 oktober 2011 te Den Hoorn
en/of Zoetermeer en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,meermalen
of eenmaal, (telkens) opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een ofmeerdere
(elektronische
)aangifte
(n
)voor de omzetbelasting over
het/de tijdvak
(ken
)
- maart 2010
(AMB-003 bijlage 1 pagina 7)en
/of
- juni 2010
(AMB-003 bijlage 1 pagina 10)en
/of
- september 2010
(AMB-003 bijlage 1 pagina 13)en
/of
- maart 2011
(AMB-003 bijlage 1 pagina 19)en
/of
- juni 2011
(AMB-003 bijlage 1 pagina 22) en
/of
- september 2011
(AMB-003 bijlage 1 pagina 25),
onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan
en/of heeft doen plegen, terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft die [B.V.1]
(telkens
)opzettelijk
op/in
debij
/naarde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst
(digitaal
)ingediende aangifte
(n
)omzetbelasting over genoemd
(e
)aangiftetijdvak
(ken
) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens
)een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, tot het plegen van welk
(e
)bovenomschreven strafbare feit
(en
), hij, verdachte
(telkens
)opdracht heeft gegeven
, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) leiding heeft gegeven;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 12
januarojanuari2011 tot en met 25 maart 2015
te te Den Hoorn, in elk gevalin Nederland, opzettelijk
al dan niettezamen en
/ofin vereniging met [B.V.2]
en/of andere(n)
- een geldbedrag van 22.000 euro en
- een geldbedrag van 1.097.166,60 euro
,en/of
- een geldbedrag van 22.000 euro
in elk geval enig goed,
datdiegeheel of ten dele toebehoorde
(n
)aan de erven van mevrouw [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk
(e
)geldbedrag
(en
)/ goederenverdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur testamentair, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte was bestuurder van de [B.V.1]. Hij was als zodanig betrokken en verantwoordelijk voor de feitelijke en financiële gang van zaken binnen de rechtspersoon. De verdachte heeft zich in die hoedanigheid schuldig gemaakt aan het opdracht geven tot het door de rechtspersoon doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waardoor te weinig belasting is geheven. Door aldus te handelen heeft de verdachte de overheid en de samenleving benadeeld tot een bedrag van ongeveer € 150.000,-.
Daarnaast heeft de verdachte zich in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair samen met de rechtspersoon [B.V.2] waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder was, schuldig gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van ruim 1,1 miljoen euro. De verdachte heeft verzuimd om de erfgenamen, te weten zes goede doelen, te informeren over hun opeisbare vordering op [B.V.2]. Hierdoor hebben de erfgenamen hun erfdeel niet kunnen opeisen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de erfgenamen niet heeft geïnformeerd, waardoor het geldbedrag aan [B.V.2] ten gunste is gekomen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstaf een passende en geboden reactie zou hebben gevormd.
Het hof neemt evenwel in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting is in eerste aanleg met vier maanden en in hoger beroep met twee jaren en vijf maanden overschreden.
Nu de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden en de bewezenverklaarde feiten inmiddels dateren van meer dan zeven jaren geleden, acht het hof het niet passend dat de verdachte (opnieuw) zal worden gedetineerd in het kader van deze strafzaak. De overschrijding van de redelijke termijn zal derhalve als volgt worden verdisconteerd in de strafmaat. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof een taakstraf opleggen voor de maximale duur van 240 uren, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het hof acht deze straffen passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding Dekker en Smits Advocaten namens de benadeelde partijen, tevens erfgenamen van wijlen mr. [naam] te weten:
  • de Nederlandse Hartstichting,
  • Het Nederlandse Rode Kruis,
  • het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding,
  • de Stichting AAP,
  • de Nierstichting Nederland en
  • de Stichting Kat in Nood.
In het onderhavige strafproces heeft mr. R.P. Dekker, advocaat bij Dekker en Smits Advocaten, de vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [naam], zich als vertegenwoordiger van de erfgenamen als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.279.349,12.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.119,166,60, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partijen is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partijen aangetoond dat tot een bedrag van € 1.119,166,60 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De namens de benadeelde partijen ingediende vordering zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van deze vordering naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die namens de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering zijn gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten worden gemaakt.
Het hof ziet, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep gebleken.
Vordering tot schadevergoeding Het Nederlandse Rode Kruis
In het onderhavige strafproces heeft Het Nederlandse Rode Kruis zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.278.464,33.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof overweegt als volgt. Mr. R.P. Dekker, advocaat bij Dekker en Smits Advocaten en de vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [naam], vertegenwoordigt de rechthebbenden van de nalatenschap, waaronder Het Nederlandse Rode Kruis. Nu de vordering van mr. Dekker (gedeeltelijk) is toegewezen, zal het hof de benadeelde partij Het Nederlandse Rode Kruis niet-ontvankelijk verklaren in deze daarnaast nogmaals ingediende vordering tot schadevergoeding.
Het hof acht redenen aanwezig om te bepalen dat met betrekking tot deze vordering beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
Vordering tot schadevergoeding de stichting KWF Kankerbestrijding
In het onderhavige strafproces heeft de stichting KWF Kankerbestrijding zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.278.469,33.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof overweegt als volgt. Mr. Dekker, advocaat bij Dekker en Smits Advocaten en de vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [naam], vertegenwoordigt de rechthebbenden van de nalatenschap, waaronder de stichting KWF Kankerbestrijding. Nu de vordering van mr. Dekker (gedeeltelijk) is toegewezen, zal het hof de benadeelde partij de stichting KWF Kankerbestrijding niet-ontvankelijk verklaren in de daarnaast nogmaals ingediende vordering tot schadevergoeding.
Het hof acht redenen aanwezig om te bepalen dat met betrekking tot deze vordering beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1, 3 en 4 - te weten een overeenkomst van geldlening, een jaarrapport en een Apple computer - zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp onder nummer 2, te weten een polisblad oldtimerverzekering, overweegt het hof dat de auto aan de vereffenaar is overgedragen, zodat ook het polisblad aan de vereffenaar toekomt. Het hof zal daarom ten aanzien van het polisblad de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van
voorarrestis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf
in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Een document, te weten een overeenkomst van
geldlening;
3. Een document, te weten een jaarrapport 2011 van
[B.V.1];
4. Een Apple computer met toetsenbord.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. Een document, te weten een polisblad
oldtimerverzekering met polisnummer 702482692.
Wijst toe de door
mr. R.P. Dekker namens de benadeelde partijeningediende vordering tot schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.119.166,60(een miljoen honderdnegentienduizend honderdzesenzestig euro en zestig cent)
ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partijen in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de namens de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 januari 2011.
Verklaart de benadeelde partijen Het Nederlandse Rode Kruis en KWF Kankerbestrijding niet-ontvankelijkin de door hen nogmaals ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
Bepaalt dat met betrekking tot deze vorderingen de verdachte en de benadeelde partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. A.L. Frenkel en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2022.
mr. K. Versteeg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.