ECLI:NL:GHDHA:2022:2241

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
2200105219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van roofoverval, veroordeling voor witwassen met taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder door de rechtbank was vrijgesproken van een roofoverval, maar wel was veroordeeld voor witwassen. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het medeplegen van een gewelddadige overval op een 85-jarige vrouw, waarbij deze om het leven kwam. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de roofoverval, en sprak haar daarvan vrij. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen van de buit, bestaande uit sieraden en geld, die afkomstig waren van de overval. De verdachte had deze goederen verkocht en geld gestort op haar rekening, wat het hof als witwassen kwalificeerde. De verdachte ontkende wetenschap te hebben gehad van de criminele herkomst van de goederen, maar het hof oordeelde dat zij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd een taakstraf van 220 uren opgelegd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001052-19
Parketnummers: 09-842237-17 en 09-837098-18
Datum uitspraak: 11 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-842213-17 (hierna: dagvaarding I) onder 1 impliciet primair en subsidiair en bij parketnummer 09-837097-18 (hierna: dagvaarding II) tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partijen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in hoger beroep ten aanzien van het onder dagvaarding II tenlastegelegde
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan haar onder dagvaarding II is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Blijkens de akte rechtsmiddel is het hoger beroep door de officier van justitie onbeperkt ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat de grieven tegen de beslissing tot vrijspraak van het dagvaarding II tenlastegelegde niet langer wordt gehandhaafd.
Nu de grieven ten aanzien van het onder dagvaarding II tenlastegelegde niet worden gehandhaafd en het hof evenmin ambtshalve redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling daarvan in hoger beroep, zal het hof de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit het onder dagvaarding II tenlastegelegde betreft.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
zij op of omstreeks 29 juni 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door (na kalm beraad en rustig overleg) de ademhaling van [slachtoffer] te belemmeren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is verstikt, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal en/of afpersing (van pinpassen en/of pincode(s) en/of een aantal gouden munten en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of andere goederen), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; art 289 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 juni 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aantal gouden munten en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of andere goederen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het knevelen van die [slachtoffer] en/of het vastbinden van die [slachtoffer] aan de verwarming en/of (hevig) drukkend geweld uit te oefenen op de borst en/of buik en/of hals en/of het gezicht van die [slachtoffer], terwijl dat feit de dood ten gevolge heeft gehad; art 312 Wetboek van strafrecht en/of zij op of omstreeks 29 juni 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meerdere pincodes (behorende bij haar bankrekening(en) en/of een aantal gouden munten en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of andere goederen), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het knevelen van die [slachtoffer] en/of het vastbinden van die [slachtoffer] aan de verwarming en/of (hevig) drukkend geweld uit te oefenen op de borst en/of buik en/of hals en/of het gezicht van die [slachtoffer], terwijl dat feit de dood ten gevolge heeft gehad; art 317 Wetboek van strafrecht
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 29 juni 2017 tot 5 september 2017, te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Beverwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten één of meer gouden munt(en) en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of één of meer geldbedrag(en), (telkens) overgedragen en/of omgezet, terwijl zij (telkens) wist dat die/dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit eigen/enig misdrijf;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en het verweer van de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het witwassen
Op 29 juni 2017 is de toen 85-jarige [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) dood in haar woning in Den Haag aangetroffen. Uit de woning zijn pinpassen, gouden sieraden, een gouden horloge en gouden munten ontvreemd. Met de pinpassen is een aantal keren geld gepind van de bankrekeningen van het slachtoffer.
De verdachte wordt verweten dat zij zich alleen of samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van sieraden, een horloge, munten en geldbedragen door deze over te dragen en/of om te zetten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de beschikking heeft gehad over sieraden, een horloge en munten die zij op verschillende dagen samen en in overleg met haar partner [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) heeft verkocht bij juweliers in Beverwijk en Rotterdam. Deze sieraden, een horloge en munten waren afkomstig van voornoemde overval. Op 30 juni en 4 juli 2017 hebben diverse contante stortingen op de bankrekening van de verdachte plaatsgevonden.
De verdachte heeft ontkend enige wetenschap te hebben gehad van de criminele herkomst van de sieraden, het horloge en de munten. Voorts heeft zij betwist dat de gestorte bedragen van enig misdrijf afkomstig waren en heeft zij aangegeven dat deze buiten haar medeweten op haar rekening zijn gestort.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij uitspraak van heden heeft het hof de medeverdachte veroordeeld voor de doodslag van het slachtoffer op 29 juni 2017 en (als onderdeel van de gekwalificeerde doodslag) de diefstal van haar pinpassen, munten, een horloge en sieraden. Ook heeft het hof geoordeeld dat het de medeverdachte is geweest die kort na de overval en op dagen daarop volgende diverse keren heeft gepind met de pinpassen van het slachtoffer voor een bedrag van in totaal € 3.750,-.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof, evenals de rechtbank de verdachte vrijspreken van het medeplegen van deze roofoverval (feit 1).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij al in de avond van 29 juni 2017 op de hoogte was dat de medeverdachte de sieraden in bezit had. Haar partner, de medeverdachte, zou deze die avond (29 juni 2017) op straat hebben gekocht van voor haar onbekenden voor een contant bedrag van € 4.000,-.
Direct na de gewelddadige overval is door de medeverdachte gepind met een pinpas van het slachtoffer. Uit onderzoek door de politie blijkt dat op 29 juni 2017 om 20:57 uur (€ 500,-), op 30 juni 2017 om 0:12 uur en 0:14 uur (totaal € 1.500,-) en 1 juli 2017 tussen 0:03 uur en 0:08 uur (totaal € 1.750,-) met de pinpassen van het slachtoffer is gepind. Het hof heeft bij uitspraak van heden in de zaak tegen de medeverdachte vastgesteld dat het telkens de medeverdachte is geweest die deze pintransacties heeft uitgevoerd.
De ochtend na de overval en enkele dagen daarna hebben contante stortingen op een bankrekening van de verdachte plaatsgevonden. Het betreft stortingen op 30 juni 2017 om 9:02 uur (€ 900,-) en 4 juli 2017 om 11:50 uur (€ 800,-) en om 14:59 uur (€ 700,-). De verdachte heeft verklaard dat deze stortingen zijn gedaan door de medeverdachte. Het is de verdachte die de medeverdachte heeft toegestaan en in staat heeft gesteld het volledige beheer over haar rekening te voeren. Het hof wijst er daarbij op dat het hier niet gaat om een zogenaamde en-/of rekening.
De verdachte en de medeverdachte woonden feitelijk samen met hun 4-jarig kind in een woning aan het [adres 1] en voerden in de periode rond juni/juli 2017 een gezamenlijke huishouding. Weliswaar had de verdachte nog wel de beschikking over een woning, maar hier verbleef zij niet. De verdachte had naar eigen zeggen in de periode rond juni/juli 2017 geen legale inkomsten uit werk of een uitkering. Haar partner, de medeverdachte, genoot een bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Voorts is gebleken dat zowel de verdachte als de medeverdachte flinke schulden hadden. Zo was de verdachte gestopt met het betalen van haar hypotheek en nutsvoorzieningen ten behoeve van haar woning, waren er aanzienlijke negatieve saldi op diverse bankrekeningen en ook overigens aanzienlijke schulden. Ter terechtzitting heeft de verdachte nog verklaard dat zij regelmatig aanzienlijke bedragen contant geld in de woning aan het [adres 1] aanwezig had. Volgens de verdachte waren deze contante gelden inkomsten uit de verkoop van goederen op marktplaats en diverse rommelmarkten. De verdachte heeft echter nagelaten deze inkomsten concreet te onderbouwen. Zo heeft zij niet aangegeven welke marktplaats verkopen geld hebben opgebracht, noch heeft zij concreet aangeven welke goederen ze wanneer op welke rommelmarkt zou hebben verkocht. Uit de analyse van de financiële situatie van de verdachte en de medeverdachte volgt dat zij aantoonbaar voor ruim € 300,- aan inkomsten hadden uit verkopen op marktplaats over het jaar 2017.
Voorts is door de politie onderzoek gedaan naar de verklaringen van de medeverdachte omtrent de herkomst van het geld waarmee de sieraden zouden zijn aangeschaft. De medeverdachte heeft verklaard dat hij reeds in 2012 een bedrag van € 5.000,- zou hebben veiliggesteld van een rekening van zijn dochter en dit altijd in huis zou hebben gehouden, hij zou € 5.000,- cash hebben ontvangen door de verkoop van de auto van de verdachte en hij zou met verkopen op marktplaats ongeveer € 5.000 hebben verdiend. Elk van deze verklaringen is door de politie onderzocht.
Samengevat volgt hieruit dat de medeverdachte:
a) het bedrag van zijn dochter niet contant heeft opgenomen;
b) het verkoopbedrag van de auto ongeveer € 3.200,- bedroeg en dat hiervan een bedrag van € 1.000,- cash is opgenomen en
c) de opbrengsten van de marktplaatsadvertenties over 2016 en 2017 onder de € 1.000,- zijn gebleven.
Bezien tegen de achtergrond van de grote financiële problemen en het gebrek aan inkomsten, maakt het voorgaande dat de verklaring van de verdachte dat er altijd een flinke hoeveelheid cash in huis lag niet aannemelijk is geworden. Haar verklaring voor grote cashbedragen is bovendien niet concreet en ook niet verifieerbaar gebleken.
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte moet hebben geweten, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de sieraden die zij te koop heeft aangeboden en verkocht bij verschillende juweliers van enig misdrijf afkomstig waren. Het hof neemt daarbij ook nog in aanmerking de aard van de goederen te weten persoonlijke sieraden. Dergelijke goederen plegen, indien de herkomst legaal is, niet ’s avonds laat op straat te worden aangeboden en gekocht.
Ten aanzien van de gestorte geldbedragen begrijpt het hof de tenlastelegging aldus dat daar waar ‘geldbedragen’ worden genoemd, hiermee gedoeld wordt op de geldbedragen verkregen met de pintransacties gedaan met de gestolen pinpassen van het slachtoffer. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van de storting van 30 juni 2017 voor een bedrag van € 900,- kan worden vastgesteld dat deze zijn gedaan in de ochtend direct volgend op de pintransacties met de gestolen bankpassen van het slachtoffer kort na de overval en even na middernacht. Nu het de medeverdachte is geweest die op 30 juni 2017 heeft gepind en gestort en nu een andere verklaring ontbreekt, gaat het hof er gelet op het korte tijdsverloop van uit dat het gestorte bedrag van € 900,- afkomstig is van de pintransacties op 30 juni 2017 met de pinpassen van het slachtoffer.
De stortingen van € 700,- en € 800,- hebben evenwel op 4 juli 2017 plaatsgevonden. Dit was drie dagen na de laatste pintransacties op 1 juli 2017 van in totaal € 1.750,- met de gestolen passen. In diezelfde periode, op 1 juli 2017, heeft de verdachte ook sieraden en gouden munten verkocht in Beverwijk voor een totaalbedrag van € 2.070,50. Aldus valt voor de stortingen op 4 juli 2017 niet met voldoende zekerheid vast te stellen of deze bedragen afkomstig zijn van de pintransacties gedaan door medeverdachte. Dit brengt mee dat het hof enkel ten aanzien van de storting van € 900,- kan vaststellen dat dit bedrag afkomstig was uit voorafgaande pintransacties en daarmee uit enig misdrijf.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte dit ook moet hebben geweten, minst genomen bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard. Het hof acht hiertoe de geschetste financiële situatie van de verdachte en de medeverdachte van belang, maar hecht vooral veel waarde aan het feit dat het bedrag werd gestort nog geen twaalf uur nadat zij op de hoogte geraakte van de grote hoeveelheid sieraden waarover de medeverdachte beschikte, terwijl eerder is vastgesteld dat zij moet hebben geweten dat deze sieraden afkomstig waren van enig misdrijf.
Zoals hiervoor overwogen heeft de verdachte de medeverdachte in staat gesteld handelingen met haar bankrekening te verrichten. De verdachte moet, zeker ook als voormalige bankmedewerkster, geacht worden te weten wat er met en op haar bankrekening gebeurt. Gelet hierop en op de posten die kort voor het storten werden betaald (onder meer de huur van de woning aan het [adres 1]) gaat het hof ervan uit dat de verdachte wetenschap heeft gehad van deze storting.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
2.
zij op
één ofmeer
deretijdstip
(pen
)in de periode 29 juni 2017 tot 5 september 2017, te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Beverwijk,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), althans alleen, (een)voorwerp
(en
), te weten
één of meergouden munt
(en
)en
/of één of meer (gouden
)siera
(a)d
(en
)en
/ofeen
(gouden
)horloge en
/of één of meergeldbedrag
(en), (telkens) overgedragen en/of omgezet, terwijl zij (telkens) wist dat die
/datvoorwerp
engeheel of gedeeltelijk – onmiddellijk
of middellijk– afkomstig
was/waren uit
eigen/enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geld en goederen. Zij heeft sieraden, een horloge en gouden munten, welke zij van haar partner, de medeverdachte, heeft ontvangen en welke buit waren gemaakt bij de gruwelijke overval op het slachtoffer met dodelijke afloop, over een langere periode verkocht en daarvoor geld ontvangen. Voorts is er een geldbedrag met de buitgemaakte bankpas gepind en is er in de ochtend een aanzienlijk contant geldbedrag op de rekening van de verdachte gestort.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Uit de rapporten van de psycholoog en psychiater uit 2018 blijkt dat er bij de verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling is geconstateerd. Het bestaan van schulden en het ontbreken van inkomsten kunnen van belang zijn voor de recidivekans. De psycholoog heeft geconcludeerd dat vanwege de weigerachtige houding van de verdachte en het vermoeden van verzwijgen en/of verdraaien van informatie, er onvoldoende betrouwbare informatie is verkregen om een diagnose te stellen dan wel uit te sluiten.
Uit het onderzoek is verder bleken dat de verdachte geen inkomsten had (uit werk) en er sprake was van grote schulden.
Uit het reclasseringsrapport van 27 oktober 2020 volgt
dat de verdachte sinds zij uit hechtenis is heeft gewerkt aan het verbeteren van haar maatschappelijke situatie. Schuldhulpverlening is opgestart en met behulp van de gemeente heeft zij zelfstandige huisvesting gevonden. Momenteel leeft zij van een uitkering omdat haar betaalde werk in september 2020 is gestopt wegens het niet verlengen van haar arbeidscontract door Covid.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij sinds juni 2022 schuldenvrij is en dat zij van een bijstandsuitkering rondkomt.
Straf
Uiteindelijk heeft de verdachte voor de verkochte sieraden, gouden munten en horloge een bedrag van ruim € 4.400,- ontvangen. Met het witgewassen geldbedrag komt het totaal op ruim € 5.000,-. Gelet op die omvang, en het feit dat meerdere keren goederen zijn aangeboden is het hof - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest een passende en geboden reactie vormt.
Hoewel de sieraden, horloge, gouden munten en geldbedragen afkomstig zijn uit een gruwelijk misdrijf, heeft het hof bij het bepalen van de straf deze gruwelijkheid van onderliggend misdrijf niet meegenomen nu niet vastgesteld kan worden dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Gelet hierop en ook gelet op het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat namens de verdachte op 19 maart 2019 hoger beroep is ingesteld en dat op 11 november 2022 arrest zal worden gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de procedure in hoger beroep met 20 maanden is overschreden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf en zal - in plaats van de hiervoor overwogen taakstraf - een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van dagvaarding II.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.H.E. Schmitz,
mr. E.C. van Veen en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2022.