ECLI:NL:GHDHA:2022:2235

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.299.450/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en informatie- en consultatieregeling in echtscheidingsprocedure tussen Amerikaanse echtgenoten

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de informatie- en consultatieregeling in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden Amerikaanse burgers, die in New York zijn getrouwd. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om wijziging van de informatie- en consultatieregeling, zodat hij wekelijks op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkeling en het welzijn van hun minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarin is bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand zal informeren.

De rechtbank heeft in de eerdere beschikking geoordeeld dat de man, die naar de Verenigde Staten is verhuisd, niet meer betrokken kan zijn bij de dagelijkse gang van zaken van de kinderen. Het hof bevestigt deze overwegingen en oordeelt dat de informatie- en consultatieregeling in het belang van de minderjarigen is. Daarnaast is er een geschil over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de waarde van de echtelijke woning en de verdeling van de overwaarde aan de orde komen. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld, met ontslag van de man uit de hypotheekverplichtingen en een betaling aan de man van een bedrag ter hoogte van de overwaarde.

Het hof oordeelt dat de man recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, en vernietigt de eerdere beschikking voor zover het betreft de overbedelingsvordering aan de man. De vrouw wordt veroordeeld om aan de man een bedrag van € 208.412,50 te betalen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.299.450/01
zaaknummers rechtbank : C/09/580781 en C/09/589379
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Groen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 1 september 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 7 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof ingekomen:
  • op 30 november 2021 een journaalbericht van 29 november 2021, met bijlage;
  • op 1 juni 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man via Teams, bijgestaan door mr. Verkerk, mevrouw M.A.H. Last, tolk in de Engelse taal;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en F.J. Klunder, tolk in de Engelse taal.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is, ondanks verzoek daartoe van dit hof, niet overgelegd.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 1999 te [plaats] , Verenigde Staten van Amerika (hierna ook: de Verenigde Staten) onder huwelijkse voorwaarden.
3.3
Zij zijn de – met het gezag belaste - ouders van:
  • [naam minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2004 te Ethiopië, hierna [minderjarige 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] ;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 3] .
3.4
De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit.
3.5
In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 26 november 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij inleidend verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 3 september 2019, heeft de vrouw verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Verder heeft zij, voor zover van belang, bij wege van nevenvoorziening en uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat – onder meer naast de regeling van de contactmomenten –
  • de vrouw zal de man eenmaal per maand op de hoogte houden en consulteren over belangrijke zaken die de kinderen aangaan;
  • voor reizen met de kinderen binnen Nederland dan wel in de situatie van de man binnen de staten Virginia, Maryland en Washington D.C. is geen toestemming van de andere ouder nodig, voor reizen daarbuiten is toestemming vereist, partijen kunnen daarvoor het hun bekende formulier gebruiken;
  • de vermogensrechtelijke afwikkeling naar het recht van de Staat New York, Verenigde Staten van Amerika vast te stellen, althans aan de hand van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden en meer in het bijzonder als uiteengezet in de posita 51 t/m 65 van het inleidende verzoekschrift, alsmede in de posita 79 t/m 89 van in eerste aanleg ingediende aanvullende verzoekschrift;
  • de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan de levering van zijn aandeel in de eigendom van de woning, staande en gelegen te [adres] , aan de vrouw onder gelijktijdig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij de Rabobank met lening delen [nummer 1] en [nummer 2] en betaling aan hem van een bedrag van € 189,120,91, bij gebreke waarvan de nog te wijzen beschikking van de rechtbank in de plaats treedt van alle handelingen van de man, die benodigd zijn om zijn eigendomsaandeel aan de vrouw te leveren.
4.2
De man heeft zich in eerste aanleg gerefereerd met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding. Tevens heeft hij de rechtbank zelfstandig verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man, uit hoofde van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden, binnen twee weken na het ten deze te wijzen vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag is verschuldigd van € 1.000.000.
4.3
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
  • bepaald dat de vrouw met ingang van de datum beschikking de man eenmaal per maand informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, en bepaald dat de vrouw de man voorts zal informeren en raadplegen over te nemen beslissingen omtrent belangrijke aangelegenheden;
  • ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gezamenlijke eigendom het volgende vastgesteld:
aan de vrouw worden toebedeeld:
de echtelijke woning te [adres] , tegen een waarde van € 850.000,-, met een bijbehorende schuld uit hoofde van – hypothecaire - geldlening bij de Rabobank; met lening delen [nummer 1] en [nummer 2] ten bedrage van in totaal € 433.175,-, waarbij zij de man zal doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekverplichtingen en met toedeling van een bedrag van € 189.120,91 aan overwaarde (overwaarde na aftrek van de hiervoor in het lichaam genoemde kosten) aan de man, en bepaalt dat, bij gebreke van medewerking van de man, deze beschikking in de plaats treedt van alle handelingen en handtekeningen van de man, die benodigd zijn om zijn eigendomsaandeel aan de vrouw te leveren;
(het saldo op) een bankrekening met nummer [nummer 3] op naam van beide partijen, zonder nadere verrekening, waarbij de man binnen veertien dagen na deze beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan alle handelingen die de bank nodig acht voor de wijziging van de tenaamstelling van de thans nog ten name van beide partijen staande bankrekening in tenaamstelling van de vrouw, bij gebreke waarvan deze beschikking in de plaats treedt van de benodigde handelingen en handtekeningen van de man.
4.2
In hoger beroep verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de informatieregeling en de overbedelingsvordering aan de man, en in zoverre opnieuw beschikkende:
I. te bepalen dat de vrouw de man met ingang van heden eenmaal per week informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen en te bepalen dat de vrouw de man voorts zal informeren en raadplegen over te nemen beslissingen omrent belangrijke aangelegenheden;
ll. ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gezamenlijke eigendom hebben het volgende vast te stellen:
aan de vrouw worden toegedeeld:
  • de echtelijke woning te [adres] , tegen de taxatiewaarde ten behoeve van de overdracht met een bijbehorende schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening bij de Rabobank met lening delen [nummer 1] en [nummer 2] ten bedrage van in totaal € 433.175,- waarbij zij de man zal doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekverplichting en met toedeling van een bedrag ter hoogte van de helft van de taxatiewaarde minus de hypotheekschuld aan de man;
  • (het saldo op) een bankrekening met nummer [nummer 3] op naam van beide partijen, zonder nadere verrekening;
III. voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen, verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil zijn:
  • de informatie- en consultatieregeling;
  • de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Informatie- en consultatieregeling
5.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het volgende overwogen met betrekking tot de informatieregeling:
“De rechtbank acht een frequentie van één keer per maand passend rekening houdende met de toezegging van de vrouw dat zij ingrijpende en belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zo spoedig als mogelijk met de man zal delen. Nu de man ervoor heeft gekozen om naar de Verenigde Staten te verhuizen, is het niet reëel ervan uit te gaan dat hij nog betrokken kan zijn (bij) hetgeen de kinderen dagelijks meemaken. Het voert te ver van de vrouw te verwachten dat zij wekelijks verslag doet van hetgeen de kinderen per dag hebben gedaan of meegemaakt. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de man zelf ook minimaal een keer per week telefonisch contact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] en dat [minderjarige 2] onder begeleiding van een therapeut telefonisch contact heeft met de man. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw ten aanzien van de informatieregeling toewijzen, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw de man eens per maand dient te informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .”
5.3
De man kan zich daarin niet vinden. Hij voert in grief 1 het volgende aan. Het is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet juist dat de man alleen ervoor heeft gekozen om naar de Verenigde Staten te verhuizen want partijen hadden afgesproken dat gezamenlijk te doen. Sinds zijn vertrek uit Nederland, wordt de man niet meer betrokken bij de levens van de kinderen, terwijl het in hun belang is dat de man regelmatig betrokken is bij de opvoeding en verzorging. De vrouw voert daartegen gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.4
De informatie- en consultatieregeling valt onder de definitie van de ouderlijke verantwoordelijkheid als bedoeld in de Verordening Brussel II-bis, waardoor deze verordening materieel van toepassing is. Aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt in Nederland lag (en nog steeds ligt), is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis bevoegd. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, is het Nederlandse recht van toepassing op de inhoudelijke beoordeling van het verzoek (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Ontvankelijkheid verzoek betreffende [minderjarige 1]
5.5
Gedurende de procedure in hoger beroep heeft [minderjarige 1] op [datum] 2022 de leeftijd van achttien jaar bereikt. Vanaf die datum is [minderjarige 1] niet langer minderjarig en staat hij niet meer onder gezag (artikel 1:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:245 lid 1 BW) en is de vrouw dan ook niet langer gehouden om de man te infomeren over [minderjarige 1] . Er is dan ook geen wettelijke grondslag meer voor het verzoek van de man zover het betreft [minderjarige 1] en het hof zal de man in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Inhoudelijke beoordeling verzoek betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (de minderjarigen)
5.6
Op grond van artikel 1:253a lid 2 onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd. De rechter neemt op grond van lid 1 tweede volzin een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.7
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde informatie- en consultatieregeling in het belang van de minderjarigen is. Het hof neemt de gronden waarop de rechtbank heeft geoordeeld en beslist over en maakt deze tot de zijne. In het door de man in hoger beroep gestelde, ziet het hof geen aanleiding om deze regeling te wijzigen in een – intensieve – wekelijkse informatie- en consultatieregeling. Anders dan de man stelt, blijkt uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet dat hij niet meer betrokken is bij de levens van de minderjarigen. Zo blijkt (onder andere uit productie 4 in hoger beroep) dat de vrouw de man uitgebreid op de hoogte stelt over de minderjarigen, zowel schriftelijk als met foto’s en video’s. Ter zitting heeft de vrouw ook laten weten dat zij wenst dat er meer contact is tussen de man en de minderjarigen en dat zij, aangezien haar ouders niet langer leven en zij geen broers en zussen heeft, graag alles over de minderjarigen deelt met de man. Dat de man niet op de hoogte is gesteld van bijvoorbeeld de vakantie van de vrouw met de minderjarigen naar Spanje, waar zij een huis heeft, is door de vrouw gemotiveerd weersproken. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen hoeft de vrouw de man er niet van op de hoogte te stellen dan wel toestemming te vragen om de minderjarigen, die vijftien en tien zijn, onder de hoede van de nanny te laten. Bovendien heeft [minderjarige 2] inmiddels de leeftijd van vijftien bereikt en zal hij veelal zelfstandig contact hebben met de man en hem tijdens die gesprekken de nodige informatie verschaffen. De vraag wie er al dan niet voor heeft gekozen om wel of niet te verhuizen naar [plaats] , speelt in het kader van de beoordeling van deze informatieregeling geen rol. Het hof merkt op dat het van belang is dat de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren zodat hun onderlinge vertrouwen kan groeien.
5.8
Het hof zal dan ook de bestreden beschikking voor wat betreft de informatie- en consultatieregeling bekrachtigen.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht
5.9
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot de echtscheiding op grond van de Brussel II-bis Verordening (artikel 3) en het inleidend verzoek is ingediend na 29 januari 2019, heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 5 lid 1 EU-Verordening inzake huwelijksvermogenstelsels).
Toepasselijk recht
5.1
Nu het huwelijk is gesloten na 1 september 1992 en voor 29 januari 2019 is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Haags Huwelijksvermogensverdrag) (temporeel) van toepassing. Nu het geschil tussen partijen betrekking heeft op hun huwelijksvermogensregime, valt deze kwestie ook onder het in artikel 1 Haags Huwelijksvermogensverdrag bepaalde materiële toepassingsgebied.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat partijen het eens zijn over de waarde van de woning van € 850.000,-, dat de echtelijke woning aan de vrouw zal worden toebedeeld, waarbij de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke hypotheekverplichtingen en onder verrekening van de helft van de overwaarde. Daarnaast heeft de rechtbank– verkort weergegeven – geoordeeld dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij een bedrag van € 32.907,58 aan onderhouds- en renovatiekosten en een bedrag van € 5.675,61 aan eigenaarslasten uit privévermogen heeft voldaan en dat partijen de eigenaarslasten en de onderhoudskosten bij helfte dienen te dragen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de investering die de vrouw heeft gedaan heeft geleid tot een aanzienlijke waardestijging, zodat de renovatiekosten ook voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft het bedrag dat de man aan de vrouw moet vergoeden (50% van € 38.583,19) in mindering gebracht op het deel van de man in de overwaarde van de woning.
5.11
De man kan zich daar niet mee verenigen. Hij betwist (in grief 2) de waarde van de woning. Hij acht het redelijk dat de woning opnieuw wordt getaxeerd aangezien voor de peildatum naar Nederlands recht moet worden uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling. Hij verzoekt het hof te bepalen dat partijen een nieuwe bindende taxatie moeten laten plaatsvinden. Ter zitting heeft de man subsidiair gesteld dat de datum van de beschikking leidend moet zijn bij de waardering. Daarnaast stelt de man de onderhouds- en renovatiekosten en de eigenaarslasten die de vrouw uit privévermogen heeft voldaan, aan de orde (grief 3 en 4). De man voert aan dat de eigenaarslasten, die de vrouw thans van hem wenst te ontvangen, dienen te worden gelijkgesteld met een gebruiksvergoeding die dan wordt gesteld op het bedrag van de helft van de eigenaarslasten. Voor wat betreft de onderhouds- en renovatiekosten bestrijdt de man de hoogte van de door de vrouw voldane kosten en de waardestijging van de woning als zodanig niet, maar stelt hij dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het onderhoud en de verbeteringen, die in zijn ogen niet noodzakelijk waren. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat het regulier onderhoud betreft en dat de man door de renovatie heeft geprofiteerd van de waardestijging.
5.12
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1999 gehuwd te [plaats] , Verenigde Staten van Amerika. Partijen zijn beide Amerikaans burger en de vrouw is daarnaast ook burger van de Bondsrepubliek Duitsland. Het inleidend verzoek tot echtscheiding is op 3 september 2019 bij de rechtbank ingekomen. De laatste gewone verblijfplaats van partijen voor de indiening van het verzoekschrift bevond zich in Nederland en één van hen verbleef ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog steeds in Nederland. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat die vaststaan.
Verder heeft de rechtbank in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
“Partijen zijn gehuwd in de Staat New York onder huwelijkse voorwaarden. Partijen zijn daarbij een regeling overeengekomen, die voldoet aan de formele vormvoorschriften van de New York Domestic Relations Law, artikel 236B. Partijen zijn het erover eens dat zij in deze huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat er een volledige scheiding van vermogens is, en dat zowel de vermogensbestanddelen, die zij bij aanvang van de huwelijkse voorwaarden bezaten als de vermogensbestanddelen die zij tijdens het huwelijk hebben verkregen, daaronder begrepen de vruchten van die vermogensbestanddelen, privévermogen blijft, op dezelfde wijze als in het geval partijen ongehuwd waren gebleven.
(..)
Ondanks dat partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap, kunnen zij op grond van de artikelen 7 en 8 van de huwelijkse voorwaarden partijen wel gemeenschappelijke vermogensbestanddelen bezitten, indien zij dat uitdrukkelijk hebben aangewezen als gezamenlijk vermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat zij de volgende vermogensbestanddelen in mede-eigendom hebben:
a. de echtelijke woning staande en gelegen te [adres] ;
b. de hierop rustende hypothecaire geldlening bij de Rabobank, met lening delen [nummer 1] en [nummer 2] , ten bedrage van in totaal € 433.175,-“.
Nu partijen daartegen niet hebben gegriefd, staat het voorgaande in hoger beroep vast.
5.13
Daarnaast luidt artikel 22 van de huwelijkse voorwaarden (conform de overgelegde vertaling) als volgt:
“22. Uitleg.
Deze Overeenkomst wordt aangegaan in de Staat New York en wordt uitgelegd en geïnterpreteerd in overeenstemming met de wetgeving van de Staat New York en de wetgeving van de Staat New York is van toepassing op deze Overeenkomst.
5.14
Naar het oordeel van het hof wordt de peildatum van de waardering van de woning – dat wil zeggen de verbintenisrechtelijke aspecten van de verdeling van de woning - beheerst door de recht van de staat van New York aangezien partijen voorafgaand aan het huwelijk in artikel 22 van de huwelijkse voorwaarden het toepasselijk recht uitdrukkelijk hebben aangewezen als bedoeld in artikel 11 Haags Huwelijksvermogensverdrag.
Inhoudelijke beoordeling
5.15
Het huwelijksvermogensregime wordt naar het recht van de staat New York beheerst door de Domestic Relations Law (hierna DOM). Artikel 13 paragraaf 236 DOM Deel B [5] bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“c. Marital property shall be distributed equitably between the parties, considering the circumstances of the case and of the respective parties.”
d. In determining an equitable disposition of property under paragraph c, the court shall consider:
1) the income and property of each party at the time of marriage, and at the time of the commencement of the action;
(2) the duration of the marriage and the age and health of both parties;
(3) the need of a custodial parent to occupy or own the marital residence and to use or own its household effects;
(4) the loss of inheritance and pension rights upon dissolution of the marriage as of the date of dissolution;
(5) the loss of health insurance benefits upon dissolution of the marriage;
(6) any award of maintenance under subdivision six of this part;
(7) any equitable claim to, interest in, or direct or indirect contribution made to the acquisition of such marital property by the party not having title, including joint efforts or expenditures and contributions and services as a spouse, parent, wage earner and homemaker, and to the career or career potential of the other party. The court shall not consider as marital property subject to distribution the value of a spouse's enhanced earning capacity arising from a license, degree, celebrity goodwill, or career enhancement. However, in arriving at an equitable division of marital property, the court shall consider the direct or indirect contributions to the development during the marriage of the enhanced earning capacity of the other spouse;
(8) the liquid or non-liquid character of all marital property;
(9) the probable future financial circumstances of each party;
(10) the impossibility or difficulty of evaluating any component asset or any interest in a business, corporation or profession, and the economic desirability of retaining such asset or interest intact and free from any claim or interference by the other party;
(11) the tax consequences to each party;
(12) the wasteful dissipation of assets by either spouse;
(13) any transfer or encumbrance made in contemplation of a matrimonial action without fair consideration;
(14) whether either party has committed an act or acts of domestic violence, as described in subdivision one of section four hundred fifty-nine-a of the social services law, against the other party and the nature, extent, duration and impact of such act or acts;
(15) in awarding the possession of a companion animal, the court shall consider the best interest of such animal. "Companion animal", as used in this subparagraph, shall have the same meaning as in subdivision five of section three hundred fifty of the agriculture and markets law; and
(16) any other factor which the court shall expressly find to be just and proper.
Artikel 13 paragraaf 236 DOM 4 onder b geeft een regeling voor de waardering: “As soon as practicable after a matrimonial action has been commenced, the court shall set the date or dates the parties shall use for the valuation of each asset. The valuation date or dates may be
anytime from the date of commencement of the action to the date of trial.”
5.16
Het hof overweegt als volgt. Aanvankelijk is de vrouw in haar inleidend verzoek uitgegaan van een taxatie van de woning van 21 september 2018, waarbij de woning is getaxeerd tegen een (vrije verkoop)waarde van € 770.000,-. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de man daartegen bezwaar gemaakt. Hij heeft daarin de vrouw verzocht om mee te werken aan een aparte taxatie van de beneden- en bovenwoning. In haar verweerschrift op dit zelfstandige verzoek van de man, heeft de vrouw zich verzet tegen de aparte taxatie maar ingestemd met een nieuwe taxatie en aangegeven een voorstel te doen van drie potentiële NVM-Makelaars die de woning kunnen taxeren, waaruit de man dan een makelaar kan kiezen. Nadien is bij de rechtbank (bij brief van 30 december 2020 (productie L)) met het oog op de mondelinge behandeling van 12 januari 2020 door de vrouw het taxatierapport van 12 augustus 2020 overgelegd dat aldus de vrouw is opgesteld in opdracht van beide partijen, waarin de woning is gewaardeerd op een bedrag van € 850.000,-. Ook de man heeft dit taxatierapport, bij brief van 31 december 2020, overgelegd (productie 12 bij productie L in hoger beroep). Op 12 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Aangezien het niet lukte om een videoverbinding met de man tot stand te brengen, is tijdens die zitting uitsluitend gesproken over de voortgang van de procedure. Vervolgens is, bij aanvullend verzoekschrift, tevens wijziging verzoeken (ingediend bij de rechtbank op 23 februari 2021) door de man verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man, ter afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, binnen twee weken na de beschikking van de rechtbank, een bedrag verschuldigd is van € 1.000.000,-. Daarin geeft de man onder randnummer 44. aan: “De woning is getaxeerd voor € 850.000. Daarnaast is er een beleggingshypotheek. Partijen hebben afgesproken dat deze wordt afgekocht en tussen partijen bij helfte wordt gedeeld. De hypotheek bedraagt € 433.175.” In dit stuk betwist de man weliswaar het door de vrouw – als productie 35 - gedane voorstel tot verdeling, maar zijn betwisting ziet slechts op de aftrek van de diverse door de vrouw opgevoerde kosten van de woning alsmede de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. De waarde van de woning wordt echter door de man niet bestreden. Op 6 april 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet en op 1 juni 2021 is de bestreden beschikking gegeven. In de bestreden beschikking is overwogen dat partijen het eens zijn over een waarde van de woning van
€ 850.000,-. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is, ondanks verzoek daartoe van het hof, niet overgelegd.
5.17
Het hof stelt dan ook vast dat partijen er gezamenlijk voor hebben gekozen om de taxatie plaats te laten plaatsvinden op 20 augustus 2020, ofwel na de datum van de aanvang van de procedure en voor de datum van de mondelinge behandeling op 6 april 2021, dus in lijn met het recht van de Staat van New York. Uit de door de vrouw overgelegde jurisprudentie blijkt dat er geen aanleiding bestaat om in een zaak als deze af te wijken van de datum van de taxatie. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vertraging van de procedure deels aan de man is te wijten. Naar het recht van de staat New York en wel Domestic Relations Law heeft de rechter in het kader van de verdeling van bezittingen een grote mate van vrijheid. In het kader van de billijke verdeling ziet het hof dan ook geen aanleiding om voor wat betreft de waardering uit te gaan van een latere datum dan de door partijen overeengekomen. Evenmin ziet het hof aanleiding om, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de eigenaarslasten, de onderhouds- en renovatiekosten in mindering te brengen op het aandeel van de man. Het hof acht dit niet redelijk, aangezien de vrouw sinds 2017 het gebruik heeft van de woning en de man geen toestemming heeft verleend voor het onderhoud en de renovatie en door de vrouw niet is aangetoond dat het onderhoud en de renovatie noodzakelijk waren. Daarnaast heeft de vrouw slechts een deel van deze kosten aangetoond. Het hof acht het in het kader van de billijke verdeling, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de financiële situatie van partijen, dan ook redelijk dat de man gerechtigd is tot de helft van de overwaarde van de woning.
5.18
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het betreft de overbedelingsvordering en de vrouw zal veroordelen om aan de man te betalen ter zake van overbedeling de helft van de overwaarde van de woning (€ 208.412,50).
Proceskosten
5.19
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk voor zover het betreft de informatieregeling ten aanzien van [minderjarige 1] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2021, voor zover het betreft de overbedelingsvordering aan de man, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vrouw om aan de man ter zake van overbedeling te betalen een bedrag van
€ 208.412,50;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en is op 2 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.