ECLI:NL:GHDHA:2022:2227

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.312.078/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en betalingsregeling in hoger beroep met betrekking tot gedupeerden van de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank had mr. F. Damsteegt benoemd tot rechter-commissaris en mr. J.P.M. Borsboom als curator aangesteld. De appellant, die zich als gedupeerden van de toeslagenaffaire had aangemeld, verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juli 2022 heeft de advocaat van de appellant, mr. J. van Dam, het hoger beroep toegelicht aan de hand van een pleitnota. De rechtbank had overwogen dat er summierlijk bewijs was van het vorderingsrecht van de geïntimeerden en dat de appellant in een toestand verkeerde waarin hij had opgehouden te betalen.

De appellant heeft geprobeerd betalingsregelingen te treffen met zijn schuldeisers, maar niet met alle schuldeisers is dit gelukt. De vorderingen van enkele schuldeisers zijn voldaan, terwijl andere vorderingen, waaronder die van de Belastingdienst, zijn bevroren in afwachting van de beslissing op de aanmelding van de appellant als gedupeerden van de toeslagenaffaire. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende financiële middelen heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat er geen zekerheid is gesteld voor de faillissementskosten.

Het hof concludeert dat er onvoldoende aanleiding is om de zaak aan te houden totdat er een beslissing is genomen over de aanmelding van de appellant als gedupeerden van de toeslagenaffaire. De onzekerheid over de uitkomst van deze aanmelding en de mogelijke compensatieregeling voor ex-partners van erkende gedupeerden maakt dat er geen voldoende uitzicht is op een uitkering aan de appellant op korte termijn. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2022, waarbij de appellant in staat van faillissement is verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.312.078/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/22/125 F

arrest van 2 augustus 2022

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2022 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. F. Damsteegt tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. J.P.M. Borsboom, advocaat te Rotterdam, als curator. Bij beroepschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 22 juni 2022, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
Het hof heeft naast het beroepschrift kennis genomen van aanvullende producties 13 t/m 17 van [appellant] en het verslag van de boedel dat is toegestuurd door de curator.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Verschenen zijn:
- [appellant], bijgestaan door mr. J. van Dam, kantoorgenoot van mr. Den Hollander, voornoemde advocaat van [appellant],
- mr. G. Janssen, advocaat te Den Haag, waarnemend voor mr. Tuithof, voornoemde advocaat van [geïntimeerden],
- mr. M.K. de Bruijn, waarnemend voor mr. Borsboom, de curator voornoemd.
Mr. Van Dam heeft het hoger beroep toegelicht aan de hand van een pleitnota die zij heeft overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerden] en van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
2. Het standpunt van [appellant] kan als volgt worden samengevat.
Voor de vordering van [geïntimeerden], die niet wordt betwist, is voor de hoofdsom een betalingsregeling getroffen. Hetzelfde geldt voor de vordering van EDR Incasso (namens Oxxio Nederland B.V.). De vorderingen van Yards (namens Infomedics), het CBR en het CMIB zijn voldaan en de vorderingen van de Belastingdienst en het CJIB zijn bevroren hangende de beslissing op de aanmelding van [appellant] als gedupeerde van de toeslagenaffaire. [appellant] heeft zich in december 2021 gemeld als (mede)gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zijn ex-partner met wie hij in 2012 en 2013 heeft samengewoond is erkend als gedupeerde ouder en heeft uit dien hoofde € 30.000,- ontvangen. De Belastingdienst heeft bij brief van 25 mei 2022 aan [appellant] medegedeeld dat de periode voor de beoordeling van zijn situatie is verlengd met zes maanden tot 6 december 2022.
[appellant] wil met alle schuldeisers een betalingsregeling treffen en is daarin ook deels geslaagd. Schuldeisers [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die vorderingen van respectievelijk € 6.626,99 en € 11.273,36 hebben ingediend bij de curator, zijn niet bereid gebleken tot het treffen van een betalingsregeling.
Voor de kosten van het faillissement, door de curator begroot op € 6.292,- is een bedrag beschikbaar van € 3.250,- op de rekening van de vriendin van [appellant]. Voor het resterende bedrag wil [appellant] een betalingsregeling treffen met de curator.
3. Ter zitting van het hof hebben partijen en de curator hun standpunten toegelicht.
3.1
Namens [geïntimeerden] heeft mr. Janssen onder andere naar voren gebracht dat er niet volledig is voldaan aan de voorwaarden van de betalingsregeling. Er is namelijk onvoldoende zekerheid gesteld voor de kosten van het faillissement.
3.2.
Mr. De Bruijn heeft opgemerkt dat de curator bereid zou zijn om na betaling van het bedrag van € 3.250,- een betalingsregeling te treffen voor het resterende deel van de faillissementskosten. Het probleem is echter dat er twee schuldeisers zijn van wie de vorderingen niet kunnen worden voldaan en die niet bereid zijn een betalingsregeling overeen te komen. Eén van hen heeft dat zelfs expliciet aan de curator laten weten.
4. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt.
4.1.
De vordering van [geïntimeerden] wordt niet betwist en is niet voldaan. [appellant] had voor die vordering een betalingsregeling met [geïntimeerden] getroffen, maar aan de voorwaarden daarvan is, zo begrijpt het hof, niet (volledig) voldaan omdat er onvoldoende zekerheid is gesteld voor de faillissementskosten. Dat [geïntimeerden] instemmen met een aanpassing van de betalingsregeling conform het voorstel van [appellant], om de faillissementskosten te voldoen door een bedrag ineens en het restant in termijnen, is niet gebleken. Maar ook indien zij geacht moeten worden daarmee wel te hebben ingestemd, geldt het volgende.
4.2
Van de bij de curator ingediende vorderingen is een aantal inmiddels voldaan en voor andere vorderingen is [appellant] erin geslaagd een betalingsregeling te treffen. Die inspanningen geven er blijk van dat [appellant] zijn best heeft gedaan om tot vernietiging van het faillissement te komen. Met twee schuldeisers is het echter niet gelukt een regeling te treffen en die schuldeisers zijn tot het treffen daarvan, zo begrijpt het hof, ook niet bereid. [appellant] heeft onvoldoende financiële middelen om die vorderingen te voldoen en heeft geen zekerheid voor die vorderingen gesteld. Dat laatste is ook van toepassing op de kosten van het faillissement.
4.3.
Het voorgaande brengt met zich dat ook in hoger beroep (summierlijk) is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [appellant] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Ook is in hoger beroep gebleken dat het (niet betwiste) vorderingsrecht van [geïntimeerden] nog bestaat. Voor aanhouding van de zaak totdat er is beslist op de aanmelding van [appellant] als gedupeerde van de toeslagenaffaire bestaat onvoldoende aanleiding nu die beslissing niet eerder dan december 2022 wordt verwacht en er op dit moment geen inzicht bestaat in het te verwachten resultaat van die beslissing. Mogelijk komt [appellant] in aanmerking voor een compensatieregeling voor ex-partners van erkende gedupeerden van de toeslagenaffaire, maar die regeling is nog niet gereed. Zowel de uiteindelijke waardering van zijn positie als gedupeerde als de omvang van een eventuele compensatie zijn onzeker. Er bestaat dus geen voldoende zeker uitzicht op een uitkering aan [appellant] op voorzienbare termijn. De behandeling zal reeds daarom niet worden aangehouden.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, M.C.M. van Dijk en P. Volker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.