ECLI:NL:GHDHA:2022:2195

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
2200450917
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woningoverval met dodelijke afloop en de rol van de kroongetuige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het meest subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de kroongetuige niet als bewijs heeft gebruikt. De verdachte was betrokken bij een woningoverval op 13 juli 2016 in Rotterdam, waarbij een bewoner, [slachtoffer], werd doodgeschoten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger van de woningoverval moet worden aangemerkt, gezien de samenwerking met medeverdachten en de omstandigheden van de zaak. De vordering van de advocaten-generaal om de verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf te veroordelen werd afgewezen. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en drie maanden voor de poging tot diefstal met geweld, waarbij de dood van een persoon is veroorzaakt. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een bedrag van €4.600,- aan materiële schade en €1.000,- aan immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004509-17
Parketnummer: 10-650149-16
Datum uitspraak: 4 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het meest subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest en onder opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging dan wel een poging diefstal met geweld in vereniging (zoals omschreven in de artikelen 312 jo 47 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- de woning van die [slachtoffer 2] en waar tevens die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich in bevonden, is/zijn binnengedrongen, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- een pistool, althans een vuurwapen aan/op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft getoond en/of voorgehouden en/of gericht, en/of
-(daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (de) woorden toegevoegd (van de strekking):"geld, geld" en/of "schiet hem neer", en/of
- met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het meest subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest en voorts onder opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verzoeken gedaan ter zitting van 26 september 2022
Ter zitting van 26 september 2022 heeft mr. Meijering in de zaak van de [medeverdachte] (22-004354-17) verzoeken tot nader onderzoek ingediend. Mr. Stam heeft zich hierbij aangesloten in de zaak van de verdachte.
Voorafgaand aan het indienen van de verzoeken hebben de advocaten-generaal en de verdediging op 26 september 2022 het standpunt ingenomen dat de verklaringen van de kroongetuige niet bruikbaar zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde. Het hof heeft diezelfde dag, ook voorafgaand aan het voordragen van de verzoeken, bij tussenbeslissing beslist dat hij de verklaringen van de kroongetuige niet als bewijsmiddel in aanmerking zal nemen bij de beoordeling van het voorhanden bewijs.
De verzoeken zijn gedaan tegen de achtergrond van de omstandigheid dat recent door mr. Meijering is bevonden dat de kroongetuige in de periode van 28 januari 2016 tot 10 maart 2016 ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum en dat hierover gerapporteerd is. Conclusies uit dit rapport zijn vermeld in het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2016 in een strafzaak van de kroongetuige. Volgens de verdediging zijn deze conclusies zonder meer uiterst relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaring. De tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis opgelegde straf maakt deel uit van de door de kroongetuige gesloten overeenkomst met de Staat. Daarnaast omvat de tussen de kroongetuige en de Staat gesloten overeenkomst afspraken over de executie van een ontnemingsvonnis. Deze beide vonnissen hebben geen deel uitgemaakt van de door het Openbaar Ministerie in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst met de kroongetuige aan het dossier toegevoegde stukken.
De verdediging verzoekt de volgende getuigen te doen horen:
Verbalisant Moeliker, die een onderzoek heeft ingesteld naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige;
Officier van justitie mr. Vreeling, CI-officier, inzake de zorgvuldigheid en volledigheid van het zogeheten ‘deal-traject’ en de zorgvuldigheid en interne openbaarheid bij de besluitvorming terzake, alsook het niet vastleggen van de verhoren van de kroongetuige op digitale beeld- en/of geluidsdrager.
Indien mr. Vreeling geen wetenschap heeft van de reden dat geen opnames zijn gemaakt van de verhoren van de kroongetuige, verzoekt de verdediging het hof om aan het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal te laten opmaken door degene die bij het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is geweest voor de keuze dit voorschrift niet na te leven.
Voorts verzoekt de verdediging het hof om aan de betrokken rechter-commissaris op te dragen een proces-verbaal op te maken over, kort gezegd, de stukken waarvan is kennis genomen in het kader van de totstandkoming van het betrouwbaarheidsoordeel inzake de door de kroongetuige afgelegde verklaringen en de zorgvuldigheid waarmee dat oordeel tot stand gekomen is.
Ook verzoekt de verdediging het hof het Openbaar Ministerie op te dragen de navolgende stukken over te leggen:
  • Het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2016 dat onderdeel uitmaakt van de door het Openbaar Ministerie met de kroongetuige gesloten overeenkomst;
  • het eerdergenoemde ontnemingsvonnis dat onderdeel uitmaakt van de door het Openbaar Ministerie met de kroongetuige gesloten overeenkomst;
  • de NIFP-rapportage van 1 april 2016, genoemd in dit vonnis van 7 november 2016;
  • voorafgaande rapportages opgemaakt over de persoon van de kroongetuige, waaronder in ieder geval de rapportage van psycholoog Van de Kant van 4 april 2013;
  • de justitiële documentatie van de kroongetuige;
  • de gratiestukken betreffende de aan de kroongetuige verleende gratie in het kader van de met de kroongetuige gesloten overeenkomst.
Tot slot verzoekt de verdediging het hof om het Openbaar Ministerie op te dragen een opgave te produceren van alle contacten die de kroongetuige heeft gehad met medewerkers van TCI Oost-Nederland, Oost-Brabant en Rotterdam door middel van TCI/CIE-journaals, althans een proces-verbaal houdende een opgave van in ieder geval:
  • de data waarop contact is geweest,
  • op wiens initiatief en
  • wat de precieze inhoud van die contacten (welke informatie is gedeeld) is geweest.
Tevens wenst de verdediging van het Openbaar Ministerie te vernemen wat de datum is geweest waarop de beschermingsovereenkomst door de Staat met de kroongetuige is gesloten en welke financiële toezeggingen zijn gedaan aan de kroongetuige dan wel welke financiële afspraken zijn gemaakt met de kroongetuige in het kader van zijn bescherming.
De advocaten-generaal hebben zich verzet tegen toewijzing van de verzoeken.
Het hof beoordeelt de verzoeken aan de hand van het zogeheten noodzakelijkheidscriterium. Naar de kern genomen gaat het erom of het hof het horen van de getuigen dan wel het te verrichten onderzoek of het voegen van stukken noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
Naar het oordeel van het hof is dit alles voor wat betreft de vraag of de verdachte het tenlastegelegde al dan niet begaan heeft, niet het geval. Het hof heeft immers bij de aan de verzoeken voorafgaande tussenbeslissing van 26 september 2022 reeds beslist dat de verklaringen van de kroongetuige niet gebruikt zullen worden voor het bewijs. Wat betreft de gevraagde getuigen geldt dat toepassing van het zogeheten verdedigingscriterium niet leidt tot een andere uitkomst.
Het hof beoordeelt de ter zitting van 26 september gedane verzoeken tegen de achtergrond van de inhoud van het volledige dossier en de beslissing van 26 september 2022 de verklaringen van de kroongetuige niet voor het bewijs te bezigen. Tevens stelt het hof vast dat in de zaak van de verdachte geen zogeheten 359a Sv-verweren dan wel andere rechtmatigheidsverweren zijn gevoerd bij pleidooi.
Naar het oordeel van het hof is, in het licht hiervan en gegeven al hetgeen thans reeds onderzocht en bekend is, onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk is meer en andere informatie te verkrijgen over de persoon van de kroongetuige, de met hem gemaakte afspraken en de daarbij al dan niet betrachte zorgvuldigheid.
De verzoeken worden afgewezen.
Het afwijzen van de door de verdediging ingediende verzoeken leidt niet tot een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Geen van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen wordt voor het bewijs gebezigd. Het door de verdediging verzochte nadere onderzoek richt zich niet op de bewijsvraag en ontbeert belang, zoals hiervoor uiteengezet. Niet kan worden aangenomen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
Aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces is niet afgedaan.
Dit neemt niet weg dat het proces in hoger beroep langer heeft geduurd dan zonder de inbreng van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen het geval zou zijn geweest. Dit zal in aanmerking genomen worden bij de bespreking van het tijdsverloop verderop in dit arrest.
Vrijspraak
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging
Op 13 juli 2016 zijn in de woning aan de [adres 1] te Rotterdam vijf personen aanwezig (hierna: de bewoners). De woning ligt op de derde verdieping van een appartementencomplex. Rond 03.44 uur dringt een aantal mannen de woning binnen. Ze roepen “geld, geld” en er wordt geweld gebruikt tegen de bewoners. Eén van de indringers schiet op één van de bewoners, de heer [slachtoffer]. De kogel raakt hem in de buik. Hij overlijdt op het balkon van de woning als gevolg van het door de kogel ontstane letsel. De indringers vluchten zonder geld of goederen.
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben als getuige bij de raadsheer-commissaris erkend de bewuste nacht in Rotterdam te zijn geweest en op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij dit feit. Er was een afspraak gemaakt in Rotterdam. Er moest gewacht worden. Het was nog niet het juiste moment om naar binnen te gaan.
Op 29 december 2016 is in de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) een gesprek opgenomen dat gevoerd werd tussen de [medeverdachte], zijn vader en zijn zus. Dit gesprek is vertaald vanuit het Marokkaans naar het Nederlands.
Dit gesprek houdt onder meer in:
“…
ik had een auto gehuurd op m'n naam, bij iemand anders, een Marokkaan, die woonde bij ons op de straat, heeft een autoverhuur(bedrijf). Ook een andere jongen uit mijn buurt, heeft daar een auto gehuurd. Ik ken die jongen. (…) In die auto van die vriend zat er eh, kun je achterhalen waar is die geweest zeg maar. Als je..
Nnvrouw: GPS.
[medeverdachte] (i.e. [medeverdachte]): kun je via internet achterhalen waar die auto is geweest. Zij hebben gezien dat die auto van hem in Rotterdam is geweest. Op die dag was ik in Rotterdam… .”
Het hof leidt hieruit af dat de [medeverdachte] in dit gesprek vertelt een auto te hebben gehuurd en dat hij op de dag van het tenlastegelegde feit in Rotterdam was. Dat de [medeverdachte] in Rotterdam was, wordt bevestigd door de herkenning van de medeverdachte op camerabeelden door twee Amsterdamse verbalisanten. Voorts straalt een PGP-telefoon welke bij de medeverdachte is aangetroffen bij zijn aanhouding op 27 augustus 2016, een zendmast aan op de [straat 2] te Rotterdam om 00.56 uur en 02.56 uur. De [straat 2] bevindt zich in de directe nabijheid van de [straat 1]. Deze laatste bevinding sterkt het hof in de overtuiging dat de [medeverdachte] in de nacht van 13 juli 2016 in Rotterdam is geweest.
Dat de [medeverdachte] op 12 juli 2016 een auto, te weten een [auto A] met [kenteken A], heeft gehuurd, blijkt ook uit het daarvan opgemaakte contract.
In de TomTom die bij een doorzoeking in de scooter op naam van de [medeverdachte 1] is aangetroffen, staat als 13e adres het adres [adres 3], Rotterdam. Dit adres ligt op 350 meter afstand van het adres waar het schietincident plaatsvond. Op deze locatie zijn meerdere parkeervoorzieningen en op de camerabeelden is te zien dat de vier verdachten voor het schietincident komen uit de richting van deze locatie en na het schietincident wegrennen in de richting van deze locatie.
[medeverdachte 1] heeft net als de [medeverdachte] op dezelfde dag bij hetzelfde bedrijf een [auto B] gehuurd met het [kenteken B]. [medeverdachte 1] woonde destijds in dezelfde buurt als de [medeverdachte]. [medeverdachte 1] verklaart als getuige bij de raadsheer-commissaris dat hij op 13 juli 2016 in Rotterdam is geweest. Hij is met de auto naar Rotterdam gereden. De door [medeverdachte 1] gehuurde auto is voorzien van een track en trace-systeem. Uit dit systeem blijkt dat hij in de nacht van 12 juli op 13 juli 2016 is afgereisd naar Rotterdam. Vanaf 03.50 uur is een terugrit te zien vanaf de Boezemlaan in Rotterdam naar Amsterdam.
Zowel de [auto A] met [kenteken A] als de [auto B] met [kenteken B] worden op 13 juli 2016 om 00:44:27 uur en om 00:44:23 uur gesignaleerd wanneer zij kort achter elkaar voorbij de milieucamera Rotterdam in rijden. Vervolgens zijn de auto's weer een aantal uur uit beeld tot zij voor het eerst weer zeer kort achter elkaar, op 13 juli 2016 om 04:29:04 uur en om 04:29:02 uur, op dezelfde plek in Amsterdam worden waargenomen. Het hof leidt hieruit af dat de [auto A] en de [auto B] samen van Amsterdam naar Rotterdam zijn gereden, nabij de [straat 1] hebben geparkeerd en samen terug zijn gereden.
Om 00.49 uur zijn de vier mannen voor het eerst door de camera’s nabij de [straat 1] gesignaleerd. Diverse camera’s registreren dat vier jonge mannen op 13 juli 2016 een aantal uren rondom de woning aan de [straat 1] lopen en een bijzondere belangstelling lijken te hebben voor een appartement aan de [straat 1].
De verdachte was naar het oordeel van het hof één van de vier mannen die urenlang rondgelopen hebben rondom het appartement aan de [straat 1]. Het hof leidt dit af uit de navolgende feiten en omstandigheden:
Op 22 september 2016 voerde de verdachte een gesprek met een man genaamd [betrokkene 1], die zich broer noemde. [betrokkene 1] maakte gebruik van een Marokkaans telefoonnummer.
In dit gesprek geeft de verdachte aan dat hij op het punt had gestaan voor een trein te springen omdat hij veel problemen had. Op de vraag van [betrokkene 1] wat voor problemen dit waren vertelt de verdachte dat er een incident had plaats gevonden, dat hij met een paar 'hoerenzoons' een keer op straat liep, dat 'zij hem vermoord hebben', en dat hij zichzelf en hun op de televisie had gezien.
Het hof begrijpt dat de verdachte hier doelt op de uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht. [betrokkene 2] heeft als getuige verklaard dat zij de verdachte herkend heeft van beelden in het televisieprogramma Opsporing Verzocht. Ook [betrokkene 3] herkent verdachte van de haar tijdens het verhoor getoonde beelden van het televisieprogramma Opsporing Verzocht.
Om 03:19:03 uur maakt het [telefoonnummer A] belcontact met het [telefoonnummer B]. Beide nummers bevinden zich op dat moment binnen het bereik van masten in de omgeving van de plaats delict. Zeer waarschijnlijk betreft dit gesprek het gesprek dat om 03:18:42 uur op de camerabeelden is waargenomen. [betrokkene 3] heeft verklaard dat het [telefoonnummer B] van de verdachte is.
Naast de portiekdeur die toegang geeft tot de centrale hal van het appartementencomplex is een ruit vernield.
Een bewoner van hetzelfde appartementencomplex, woonachtig naast de plaats delict, belt rond 02.47 uur met de meldkamer omdat hij vier jongens verdacht ziet rondlopen. Er lopen drie jongens op de galerij en beneden was er een vierde persoon bij. De meldkamer maakt een melding en er gaat iemand kijken. Om 03.44 uur volgt de volgende melding: er wordt ingebroken met veel geweld en er is een hoop gegil. Getuigen zien rond 03.46 uur vier ‘jonge jongens tussen de 18 en 26 jaar’ wegrennen, hetgeen bevestigd wordt door camerabeelden.
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte als medepleger van dit feit te worden aangemerkt. Er is sprake van een groep van vier mannen die vanuit Amsterdam vertrokken is naar Rotterdam met een gezamenlijk doel. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de samenwerking tussen de vier verdachten planmatig is geweest en reeds ruim voor het betreden van de woning is ontstaan. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat alle vier de mannen in de woning zijn geweest, blijkt uit hetgeen wel kan worden vastgesteld dat de samenwerking tussen de verdachte en de andere drie mannen dermate bewust en nauw is geweest, dat hun rollen inwisselbaar zijn en dat verdachtes aandeel in het verloop van de gebeurtenissen zo groot is geweest dat dit als medeplegen gekwalificeerd kan worden. De medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 1], die in tegenstelling tot de verdachte legaal in Nederland verblijven, hebben ieder een auto gehuurd voor de periode van 12 tot en met 13 juli 2016 bij hetzelfde verhuurbedrijf. De door [medeverdachte] en [medeverdachte 1] gehuurde auto’s rijden achter elkaar van Amsterdam naar Rotterdam en weer terug na de gezamenlijke vlucht uit de woning. De vier mannen lopen in Rotterdam soms gezamenlijk, soms in tweetallen, urenlang rondom de [straat 1]. Men lijkt belangstelling te hebben voor een specifiek appartement. Het urenlang rondlopen had een doel, er was kennelijk een afspraak gemaakt. Een bewoner van het appartementencomplex ziet om 02.47 uur drie mannen op de galerij lopen en een vierde man bij de ingang naar de centrale hal. Kennelijk is het dan nog te vroeg. De mannen vertrekken op dat moment, kennelijk om die reden, uit het appartementencomplex om een half uur later terug te komen. Na de gebeurtenissen om 03.44 uur rennen de vier mannen gezamenlijk vanuit de portiek weg in de richting van de geparkeerde auto’s. De beide gehuurde auto’s rijden achter elkaar terug naar Amsterdam. Er doet zich derhalve niet de situatie voor dat de verdachte enkel in de nabijheid van de plaats delict heeft verbleven, zonder het verrichten van uitvoeringshandelingen.
Het hof verwerpt het verweer dat de verdachte niet wist dat er mensen in het betrokken appartement aanwezig waren. Om 02.47 uur bevinden zich drie mannen op de galerij en één man bij de voordeur. Vast staat dat rond dat tijdstip nog bewoners wakker waren in het appartement. Ook de buren zijn nog wakker en televisie aan het kijken. De mannen vertrekken op dat moment, kennelijk om die reden, om later terug te komen.
Meteen bij binnenkomst roepen de indringers: “Geld, geld”. Het hof leidt hieruit af dat het de indringers om geld te doen was. De indringers zijn in het diepst van de nacht een klein appartement binnengedrongen terwijl ze wisten dat daar toen bewoners aanwezig waren. Niet is gebleken dat zij wisten waar dat geld gevonden kon worden of dat zij ervan uit gingen dat dit geld vrijwillig afgegeven zou worden. Dit betekent dat zij op andere wijze in het bezit van dat geld moesten zien te geraken. Het hof leidt hieruit af dat de daders bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat geweld of dreiging met geweld gebruikt zou worden om het bezit van geld en/of goederen te verzekeren.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het aan de verdachte onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aaneen ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
die anderenvoornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5],te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid, heeft/hebben
en/of is/zijnhij,verdachte en/of zijn mededader
(s
)
- de woning van
die[slachtoffer 2]
en waar tevens die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich in bevonden, is/zijnbinnengedrongen, en
/of
-
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4] heeft geslagen
en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, en
/of
- een pistool,
althans een vuurwapen aan/op
die [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] heeft getoond en/of voorgehouden en/ofgericht, en
/of
-
(daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (de
)woorden toegevoegd
(van de strekking): "geld, geld"
en/of "schiet hem neer",en
/of
- met een pistool
, althans een vuurwapen,één
of meerkogel
(s)in het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meest subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij een poging tot diefstal met geweld uit een woning. Hierbij is een schot gelost als gevolg waarvan één van de bewoners om het leven is gekomen.
Op grond van het dossier zijn de rollen van de verdachte en zijn mededaders niet exact te duiden en niet te onderscheiden. Het hof heeft niet kunnen vaststellen wie van de indringers het vuurwapen heeft gebruikt en het dodelijke schot heeft gelost. Bij de strafbepaling gaat het hof er dan ook vanuit dat dit niet de verdachte is geweest.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
9 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De termijn voor berechting in hoger beroep is met het instellen van hoger beroep op 18 oktober 2017 aangevangen. Het hof wijst arrest op 4 november 2022. Dit maakt dat de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 3 jaar is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat en zal in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en
3 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 34.600,- aan materiële schade (€ 4.600,- aan begrafeniskosten en € 30.000,- aan gederfd levensonderhoud).
Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 4.600,-.
De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu vrijspraak is bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.600,- aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het meest subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.600,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer/benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu vrijspraak is bepleit.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het meest subsidiair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het meest subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.600,00 (vierduizend zeshonderd euro) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het meest subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.600,00 (vierduizend zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 juli 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het meest subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het meest subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2016.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.C. van Veen en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 november 2022.