[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-650142-16 (Croos) tenlastegelegde integraal vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-652038-17 (Maastricht) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] (Croos) en [benadeelde partij A], [benadeelde partij B] en ]benadeelde partij C] (Maastricht), zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-650142-16:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 289 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht);
subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging dan wel een poging diefstal met geweld in vereniging (zoals omschreven in de artikelen 312 jo 47 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- de woning van die [slachtoffer 2] en waar tevens die [slachtoffer 3]en/of [slachtoffer 4] zich in bevonden, is/zijn binnengedrongen, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- een pistool, althans een vuurwapen aan/op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft getoond en/of voorgehouden en/of gericht, en/of
-(daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (de) woorden toegevoegd (van de strekking):"geld, geld" en/of "schiet hem neer", en/of
- met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Zaak met parketnummer 10-652038-17 (gevoegd):
hij op of omstreeks 05 juli 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- twee, althans één (merk)horloge(s), en/of
- twee, althans één ring(en), en/of
- een (merk)armband, en/of
- zes, althans één of meer riem(en), en/of
- vijf, althans één of meer (merk)tas(sen), en/of
- vier, althans één of meer (merk)pen(nen), en/of
- vier, althans één of meer sets (merk)manchet/smokinghemd knopen, en/of
- een go-pro camera, en/of
- drie, althans één of meer (merk)zonnebrillen, en/of
- één of meer sleutelbossen (waaronder huis- en/of autosleutels), en/of
- één of meer mapjes en/of etui's, en/of
- één of meer geldbedragen (totaal 2400 euro),
geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene A] en/of [slachtoffer A], in elk geval enig goed en/of geldbedrag (telkens) toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van een (merk)horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
-boeien en/of tapen van de handen en/of voeten van genoemde [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C], en/of
-tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer A]en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C], en/of
-richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer A], en/of
-(daarbij)die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] toevoegen (de) woorden (van de strekking): "ga liggen" en/of "jij komt mee" en/of "waar is de kluis" en/of "blijf rustig, geef de klokjes van je man en het geld" en/of "waar liggen de spullen, waar liggen de klokjes, wij weten dat uw man klokjes heeft, waar is de kluis".
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-650142-16 meest subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10-652038-17 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De verdediging stelt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan:
Recent is door mr. Meijering bevonden dat de kroongetuige in de periode van 28 januari 2016 tot 10 maart 2016 ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum en dat hierover gerapporteerd is. Het is meer dan aannemelijk dat het Openbaar Ministerie kennis heeft gedragen van (de inhoud van) deze rapportage, aangezien het Openbaar Ministerie naar aanleiding van dit rapport tbs geëist heeft tegen de kroongetuige als verdachte. In het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2016 zijn overwegingen gewijd aan deze rapportage. De tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis opgelegde straf maakt deel uit van de door de kroongetuige gesloten overeenkomst met de Staat.
Deze rapportage en dit vonnis hebben geen deel uitgemaakt van de door het Openbaar Ministerie in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst met de kroongetuige aan het dossier toegevoegde stukken. Volgens de verdediging zijn deze rapportage en conclusies zonder meer uiterst relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaring.
Er is sprake van kennelijk bewuste misleiding van het hof en de verdediging doordat bij voortduring het beeld is geschetst dat de kroongetuige een betrouwbare getuige zou zijn. Hierdoor is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekortgedaan.
De advocaten-generaal hebben op diverse gronden betwist dat sprake is van enig vormverzuim in de zin van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof stelt vast dat ingevolge de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in Strafzaken, zoals geldend vanaf 1 juni 2020, en ingevolge de daaraan voorafgaande Aanwijzing (
Staatscourant2012, 26860) de officier van justitie indertijd
nietgehouden was (de inhoud van) de bedoelde NIFP-rapportage en het vonnis van 7 november 2016 als bijlage te voegen bij de te maken afspraak dan wel te beschrijven in het kader van de te maken afspraak met de kroongetuige. Wel was de officier van justitie gehouden de strafbare feiten waarvoor de kroongetuige veroordeeld is zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. Dat de betreffende officier van justitie hierin is tekortgeschoten is gesteld noch gebleken.
Gelet op de voorschriften van de Aanwijzing is de stelling dat het toetsingstraject van de afspraak met de kroongetuige niet correct en volledig doorlopen is, niet aannemelijk geworden.
Wat betreft de voorlichting door de advocaten-generaal van het hof en de verdediging geldt het volgende. De advocaten-generaal hebben er altijd op gewezen dat de kroongetuige een uitgebreid strafblad had. Naar aanleiding van de regie-zitting van 17 juli 2020 hebben de advocaten-generaal het hof en de verdediging middels een ambtsbericht geïnformeerd over de justitiële documentatie van de kroongetuige en in het bijzonder of de kroongetuige eerder is veroordeeld voor delicten met een valsheids- dan wel oplichtingskarakter. Wel hebben de advocaten-generaal aangegeven onbekend te zijn met de inhoud van de NIFP-rapportage. Het hof heeft geen reden hieraan te twijfelen. Aldus is niet aannemelijk geworden dat sprake is van bewuste misleiding door het Openbaar Ministerie. Overigens roepen de conclusies van die rapportage, zoals geciteerd in het vonnis van 7 november 2016, weliswaar enige vragen op, maar zijn die, gegeven de wetenschap dat het strafblad van de kroongetuige uitgebreid is, van onvoldoende gewicht om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van bewuste misleiding door het Openbaar Ministerie.
Dit brengt mee dat in zoverre geen sprake is van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
Verzoeken gedaan ter zitting van 26 september 2022
Ter zitting van 26 september 2022 heeft mr. Meijering in de zaak van de verdachte verzoeken tot nader onderzoek ingediend. Ter terechtzitting van 30 september 2022 heeft mr. Ficq toegelicht dat de verzoeken voorwaardelijk werden gedaan voor het geval het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie niet zou slagen. Nu het verweer is verworpen komt het hof toe aan de beoordeling van de verzoeken.
Voorafgaand aan het indienen van de verzoeken hebben de advocaten-generaal en de verdediging op 26 september 2022 het standpunt ingenomen dat de verklaringen van de kroongetuige niet bruikbaar zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde. Het hof heeft diezelfde dag, ook voorafgaand aan het voordragen van de verzoeken, bij tussenbeslissing beslist dat hij de verklaringen van de kroongetuige niet als bewijsmiddel in aanmerking zal nemen bij de beoordeling van het voorhanden bewijs.
De verzoeken zijn gedaan tegen de achtergrond van de omstandigheid dat recent door mr. Meijering is bevonden dat de kroongetuige in de periode van 28 januari 2016 tot 10 maart 2016 ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum en dat hierover gerapporteerd is. Conclusies uit dit rapport zijn vermeld in het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2016 in een strafzaak van de kroongetuige. Volgens de verdediging zijn deze conclusies zonder meer uiterst relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaring. De tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis opgelegde straf maakt deel uit van de door de kroongetuige gesloten overeenkomst met de Staat. Daarnaast omvat de tussen de kroongetuige en de Staat gesloten overeenkomst afspraken over de executie van een ontnemingsvonnis. Deze beide vonnissen hebben geen deel uitgemaakt van de door het Openbaar Ministerie in het kader van de totstandkoming van de afspraak met de kroongetuige aan het dossier toegevoegde stukken.
De verdediging verzoekt de volgende getuigen te doen horen:
Verbalisant Moeliker, die een onderzoek heeft ingesteld naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige;
Officier van justitie mr. Vreeling, CI-officier, inzake de zorgvuldigheid en volledigheid van het zogeheten ‘deal-traject’ en de zorgvuldigheid en interne openbaarheid bij de besluitvorming terzake, alsook het niet vastleggen van de verhoren van de kroongetuige op digitale beeld- en/of geluidsdrager.
Indien mr. Vreeling geen wetenschap heeft van de reden dat geen opnames zijn gemaakt van de verhoren van de kroongetuige, verzoekt de verdediging het hof om aan het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal te laten opmaken door degene die bij het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is geweest voor de keuze dit voorschrift niet na te leven.
Voorts verzoekt de verdediging het hof om aan de betrokken rechter-commissaris op te dragen een proces-verbaal op te maken over, kort gezegd, de stukken waarvan is kennis genomen in het kader van de totstandkoming van het betrouwbaarheidsoordeel inzake de door de kroongetuige afgelegde verklaringen en de zorgvuldigheid waarmee dat oordeel tot stand gekomen is.
Ook verzoekt de verdediging het hof het Openbaar Ministerie op te dragen de navolgende stukken over te leggen:
- Het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2016 dat onderdeel uitmaakt van de door het Openbaar Ministerie met de kroongetuige gesloten overeenkomst;
- het eerdergenoemde ontnemingsvonnis dat onderdeel uitmaakt van de door het Openbaar Ministerie met de kroongetuige gesloten overeenkomst;
- de NIFP-rapportage van 1 april 2016, genoemd in dit vonnis van 7 november 2016;
- voorafgaande rapportages opgemaakt over de persoon van de kroongetuige, waaronder in ieder geval de rapportage van psycholoog Van de Kant van 4 april 2013;
- de justitiële documentatie van de kroongetuige;
- de gratiestukken betreffende de aan de kroongetuige verleende gratie in het kader van de met de kroongetuige gesloten overeenkomst.
Tot slot verzoekt de verdediging het hof om het Openbaar Ministerie op te dragen een opgave te produceren van alle contacten die de kroongetuige heeft gehad met medewerkers van TCI Oost-Nederland, Oost-Brabant en Rotterdam door middel van TCI/CIE-journaals, althans een proces-verbaal houdende een opgave van in ieder geval:
- de data waarop contact is geweest,
- op wiens initiatief en
- wat de precieze inhoud van die contacten (welke informatie is gedeeld) is geweest.
Tevens wenst de verdediging van het Openbaar Ministerie te vernemen wat de datum is geweest waarop de beschermingsovereenkomst door de Staat met de kroongetuige is gesloten en welke financiële toezeggingen zijn gedaan aan de kroongetuige dan wel welke financiële afspraken zijn gemaakt met de kroongetuige in het kader van zijn bescherming.
De advocaten-generaal hebben zich verzet tegen toewijzing van de verzoeken.
Het hof beoordeelt de verzoeken aan de hand van het zogeheten noodzakelijkheidscriterium. Naar de kern genomen gaat er erom of het hof het horen van de getuigen dan wel het te verrichten onderzoek of het voegen van stukken noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
Naar het oordeel van het hof is dit alles voor wat betreft de vraag of de verdachte het tenlastegelegde al dan niet begaan heeft, niet het geval. Het hof heeft immers bij de aan de verzoeken voorafgaande tussenbeslissing van 26 september 2022 reeds beslist dat de verklaringen van de kroongetuige niet gebruikt zullen worden voor het bewijs. Wat betreft de gevraagde getuigen geldt dat toepassing van het zogeheten verdedigingscriterium niet leidt tot een andere uitkomst.
De verdediging heeft gesteld dat de hiervoor weergegeven verzoeken ook strekken ter onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Het hof beoordeelt de verzoeken tegen de achtergrond van de inhoud van het volledige dossier en de beslissing van 26 september 2022 de verklaringen van de kroongetuige niet voor het bewijs te bezigen. Ook beziet het hof de verzoeken in het licht van de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in Strafzaken, zoals geldend vanaf 1 juni 2020, en de daaraan voorafgaande Aanwijzing (
Staatscourant2012, 26860), in het bijzonder het gegeven dat de officier van justitie indertijd en ook thans niet gehouden was/is (de inhoud van) de bedoelde NIFP-rapportage en het vonnis van 7 november 2016 als bijlage te voegen bij de te maken afspraak dan wel te beschrijven in het kader van de te maken afspraak met de kroongetuige.
Naar het oordeel van het hof is, bezien tegen deze achtergrond en gegeven al hetgeen thans reeds onderzocht en bekend is, onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk is meer en andere informatie te verkrijgen over de persoon van de kroongetuige, de met hem gemaakte afspraken en de daarbij al dan niet betrachte zorgvuldigheid.
In het bijzonder is door de beslissing van het hof om de verklaringen van de kroongetuige niet voor het bewijs te bezigen, gelet op de onderbouwing van de relevantie van de verzoeken, een reconstructie van de gang van zaken voorafgaand aan de beslissing van het Openbaar Ministerie een overeenkomst aan te gaan met de kroongetuige, het ontbreken van -voor het Openbaar Ministerie blijkens het vonnis van 7 november 2016 toen kennelijk wel (in essentie) beschikbare- nadere informatie over de persoon van de kroongetuige en de totstandkoming van de betrouwbaarheidsbeslissing van de rechter-commissaris in deze zaak zonder belang. Een onderbouwing die dit anders zou maken ontbreekt.
De verzoeken worden afgewezen.
Artikel 6 Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Vervolgens komt aan de orde of er sprake is geweest van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces dat niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Er is gelet op hetgeen eerder is overwogen geen sprake van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv of een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Ook het afwijzen van de door de verdediging ingediende verzoeken leidt niet tot een schending van artikel
6 EVRM. Geen van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen wordt voor het bewijs gebezigd. Het door de verdediging verzochte nadere onderzoek richt zich niet op de bewijsvraag en ontbeert belang, zoals hiervoor uiteengezet. Niet kan worden aangenomen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
Aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces is niet afgedaan.
Dit neemt niet weg dat het proces in hoger beroep langer heeft geduurd dan zonder de inbreng van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen het geval zou zijn geweest. Dit zal in aanmerking genomen worden bij de bespreking van het tijdsverloop verderop in dit arrest.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-650142-16 primair, subsidiair en meer subsidiair (Croos) is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging inzake parketnummer 10-650142-16 (Croos)
Op 13 juli 2016 zijn in de woning aan [adres 1] te Rotterdam vijf personen aanwezig (hierna: de bewoners). De woning ligt op de derde verdieping van een appartementencomplex. Rond 03.44 uur dringt een aantal mannen de woning binnen. Ze roepen “geld, geld” en er wordt geweld gebruikt tegen de bewoners. Eén van de indringers schiet op één van de bewoners, de heer [slachtoffer]. De kogel raakt hem in de buik. Hij overlijdt op het balkon van de woning als gevolg van het door de kogel ontstane letsel. De indringers vluchten zonder geld of goederen.
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben als getuige bij de raadsheer-commissaris erkend de bewuste nacht in Rotterdam te zijn geweest en op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij dit feit. Er was een afspraak gemaakt in Rotterdam. Er moest gewacht worden. Het was nog niet het juiste moment om naar binnen te gaan. De verdachte heeft ontkend op 13 juli 2016 in Rotterdam te zijn geweest en hij ontkent overigens elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit.
De verdachte was naar het oordeel van het hof een van de vier mannen die urenlang rondgelopen hebben rondom het appartement aan de [straat 1]. Het hof leidt dit af uit de navolgende feiten en omstandigheden:
Op 29 december 2016 is in de penitentiaire
inrichting (hierna: P.I.)een gesprek opgenomen dat gevoerd werd tussen de verdachte, zijn vader en zijn zus. Dit gesprek is vertaald vanuit het Marokkaans naar het Nederlands.
Dit gesprek houdt onder meer in:
“…
ik had een auto gehuurd op m'n naam, bij iemand anders, een Marokkaan, die woonde bij ons op de straat, heeft een autoverhuur(bedrijf). Ook een andere jongen uit mijn buurt, heeft daar een auto gehuurd. Ik ken die jongen. (…) In die auto van die vriend zat er eh, kun je achterhalen waar is die geweest zeg maar. Als je..
Nnvrouw: GPS.
[verdachte] (i.e. verdachte, hof): kun je via internet achterhalen waar die auto is geweest. Zij hebben gezien dat die auto van hem in Rotterdam is geweest. Op die dag was ik in Rotterdam… .”
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in dit gesprek vertelt een auto te hebben gehuurd en dat hij op de dag van het tenlastegelegde feit in Rotterdam was.
Dat de verdachte in Rotterdam was, wordt bevestigd door de herkenning van de verdachte op camerabeelden door twee Amsterdamse verbalisanten. Voorts straalt een PGP-telefoon welke de verdachte naar eigen zeggen af en toe gebruikte, een zendmast aan op de [straat 2] te Rotterdam om 00.56 uur en 02.56 uur. De [straat 2] bevindt zich in de directe nabijheid van de [straat 1]. Deze laatste bevinding sterkt het hof in de overtuiging dat de verdachte weldegelijk in de nacht van 13 juli 2016 in Rotterdam is geweest.
Dat de verdachte op 12 juli 2016 een auto, te weten een [auto A] met [kenteken A], heeft gehuurd, blijkt, naast zijn opmerking in de P.I. tegen zijn vader, ook uit het daarvan opgemaakte contract.
In de TomTom die bij een doorzoeking in de scooter op naam van de [medeverdachte 1] is aangetroffen, staat als 13e adres het adres [adres 3], Rotterdam. Dit adres ligt op 350 meter afstand van het adres waar het schietincident plaatsvond. Op deze locatie zijn meerdere parkeervoorzieningen en op de camerabeelden is te zien dat de vier verdachten voor het schietincident komen uit de richting van deze locatie en na het schietincident wegrennen in de richting van deze locatie.
[medeverdachte 1] heeft net als de verdachte op dezelfde dag bij hetzelfde bedrijf een [auto B] gehuurd met het [kenteken B]. [medeverdachte 1] woonde destijds in dezelfde buurt als de verdachte. [medeverdachte 1] verklaart als getuige bij de raadsheer-commissaris dat hij op 13 juli 2016 in Rotterdam is geweest. Hij is met de auto naar Rotterdam gereden. De door [medeverdachte 1] gehuurde auto is voorzien van een track en trace-systeem. Uit dit systeem blijkt dat hij in de nacht van 12 juli op 13 juli 2016 is afgereisd naar Rotterdam. Vanaf 03.50 uur is een terugrit te zien vanaf de Boezemlaan in Rotterdam naar Amsterdam.
Zowel de [auto A] met [kenteken A] als de [auto B] met [kenteken B] worden op 13 juli 2016 om 00:44:27 uur en om 00:44:23 uur gesignaleerd wanneer zij kort achter elkaar voorbij de milieucamera Rotterdam in rijden. Vervolgens zijn de auto’s weer een aantal uur uit beeld tot zij voor het eerst weer zeer kort achter elkaar, op 13 juli 2016 om 04:29:04 uur en om 04:29:02 uur, op dezelfde plek in Amsterdam worden waargenomen. Het hof leidt hieruit af dat de [auto A] en de [auto B] samen van Amsterdam naar Rotterdam zijn gereden, nabij de [straat 1] hebben geparkeerd en samen terug zijn gereden.
Om 00.49 uur zijn de vier mannen voor het eerst door de camera’s nabij de [straat 1] gesignaleerd. Diverse camera’s registreren dat vier jonge mannen op 13 juli 2016 een aantal uren rondom de woning aan de [straat 1] lopen en een bijzondere belangstelling lijken te hebben voor een appartement aan de [straat 1].
Naast de portiekdeur die toegang geeft tot de centrale hal van het appartementencomplex is een ruit vernield.
Een bewoner van hetzelfde appartementencomplex, woonachtig naast de plaats delict, belt rond 02.47 uur met de meldkamer omdat hij vier jongens verdacht ziet rondlopen. Er lopen drie jongens op de galerij en beneden was er een vierde persoon bij. De meldkamer maakt een melding en er gaat iemand kijken. Om 03.44 uur volgt de volgende melding: er wordt ingebroken met veel geweld en er is een hoop gegil. Getuigen zien rond 03.46 uur vier ‘jonge jongens tussen de 18 en 26 jaar’ wegrennen, hetgeen bevestigd wordt door camerabeelden.
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte als medepleger van dit feit te worden aangemerkt. Er is sprake van een groep van vier mannen die vanuit Amsterdam vertrokken is naar Rotterdam met een gezamenlijk doel. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de samenwerking tussen de vier verdachten planmatig is geweest en reeds ruim voor het betreden van de woning is ontstaan. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat alle vier de mannen in de woning zijn geweest, blijkt uit hetgeen wel kan worden vastgesteld dat de samenwerking tussen de verdachte en de andere drie mannen dermate bewust en nauw is geweest, dat hun rollen inwisselbaar zijn en dat verdachtes aandeel in het verloop van de gebeurtenissen zo groot is geweest dat dit als medeplegen gekwalificeerd kan worden. De verdachte en de [medeverdachte 1], die in tegenstelling tot de [medeverdachte 3] legaal in Nederland verblijven, hebben ieder een auto gehuurd voor de periode van 12 tot en met 13 juli 2016 bij hetzelfde verhuurbedrijf. De door [verdachte] en [medeverdachte 1] gehuurde auto’s rijden achter elkaar van Amsterdam naar Rotterdam en weer terug na de gezamenlijke vlucht uit de woning. De vier mannen lopen in Rotterdam soms gezamenlijk, soms in tweetallen, urenlang rondom de [straat 1]. Men lijkt belangstelling te hebben voor een specifiek appartement. Het urenlang rondlopen had een doel, er was kennelijk een afspraak gemaakt. Een bewoner uit het appartementencomplex ziet om 02.47 uur drie mannen op de galerij lopen en een vierde man bij de ingang naar de centrale hal. Blijkbaar is het dan nog te vroeg. De mannen vertrekken op dat moment, kennelijk om die reden, uit het appartementencomplex om een half uur later terug te komen. Na de gebeurtenissen om 03.44 uur rennen de vier mannen gezamenlijk vanuit de portiek weg in de richting van de geparkeerde auto’s. De beide gehuurde auto’s rijden achter elkaar terug naar Amsterdam. Er doet zich derhalve niet de situatie voor dat de verdachte enkel in de nabijheid van de plaats delict heeft verbleven, zonder het verrichten van uitvoeringshandelingen.
Meteen bij binnenkomst roepen de indringers: “Geld, geld”. Het hof leidt hieruit af dat het de indringers om geld te doen was. De indringers zijn in het diepst van de nacht een klein appartement binnengedrongen terwijl ze wisten dat daar toen bewoners aanwezig waren. Niet is gebleken dat zij wisten waar dat geld gevonden kon worden of dat zij ervan uit gingen dat dit geld vrijwillig afgegeven zou worden. Dit betekent dat zij op andere wijze in het bezit van dat geld moesten zien te geraken. Het hof leidt hieruit af dat de daders bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat geweld of dreiging met geweld gebruikt zou worden om het bezit van geld en/of goederen te verzekeren.
Verweren
De stelling dat iemand misbruik van de gegevens van verdachte heeft gemaakt om op zijn naam een auto te huren op 12 juli 2016 is niet concreet onderbouwd en ook niet aannemelijk geworden. Evenmin is concreet onderbouwd en ook niet aannemelijk geworden dat het bij het betreffende verhuurbedrijf mogelijk was een auto te huren door enkel een naam te noemen van iemand die eerder een auto had gehuurd zonder enige vorm van identificatie. De stelling dat een ander op naam van verdachte een auto heeft gehuurd, is bovendien in tegenspraak met hetgeen de verdachte zegt in het hiervoor weergegeven OVC gesprek van 29 december 2016.
Op 27 augustus 2016 is een PGP toestel in het bezit van de verdachte aangetroffen. Deze telefoon was voorzien van het IMEI nummer [nummer A]. Dit IMEI nummer is in gebruik vanaf 21 maart 2016 tot en met 28 augustus 2016. In het toestel werd de volgende simkaart gebruikt: [nummer B] in de periode 1 april 2016 tot en met 28 augustus 2016.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij dit toestel met deze simkaart bij zich had tijdens zijn vakantie in Marokko. Gegeven de data van zijn vakantie in Marokko (van 24 juli 2016 tot 27 augustus 2016) gaat het hof ervan uit dat hij dit toestel in ieder geval vanaf 24 juli 2016 tot aan zijn aanhouding voor de zaak Maastricht onafgebroken in zijn bezit had. Op grond van dit samenstel van gegevens gaat het hof ervan uit dat de verdachte ook op 13 juli 2016 de gebruiker was van dit toestel. De verdachte stelt wel dat dit toestel rouleerde onder een aantal bekenden, maar laat na namen van die bekenden te noemen zodat dit verweer niet nader onderzocht kan worden. Ook heeft de verdachte niet de naam genoemd van de persoon die het toestel op 13 juli 2016 in gebruik zou hebben gehad. Bij gebreke hiervan is de stelling dat het toestel rouleerde onder een aantal bekenden niet aannemelijk geworden, laat staan dat het toestel op 13 juli 2016 bij een ander in gebruik was.
De omstandigheid dat dit toestel op 13 juli 2016 geen contact heeft gehad met de telefoons van medeverdachten is niet ontlastend, aangezien de verdachte voortdurend in de onmiddellijke fysieke nabijheid van de medeverdachten verkeerde. De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat de verdachte de zendmast aan de [straat 2] te Rotterdam aangestraald kan hebben vanaf de A20 miskent dat de verdachte ter zitting heeft ontkend die nacht in Rotterdam te zijn geweest en niet heeft verklaard die nacht over de A20 te zijn gereden.
De verdediging stelt dat het hiervoor weergegeven OVC gesprek van de verdachte met zijn familie in de P.I. niet bruikbaar is voor het bewijs. Dit verweer wordt verworpen. Het gesprek is twee keer vertaald en beide keren was de vertaling gelijkluidend. De juistheid van de vertaling heeft na de tweede vertaling niet meer ter discussie gestaan. Hiervoor heeft het hof weergegeven op welke wijze hij het gesprek interpreteert. Naar het oordeel van het hof doet zich niet de situatie voor dat het risico van een verkeerde interpretatie van dit gesprek zodanig groot is, dat het gesprek niet kan bijdragen aan het bewijs. Dat tijdens het gesprek non-verbale communicatie heeft plaatsgevonden die tot een andere interpretatie zou moeten leiden, is niet aannemelijk geworden. De vader en zus van de verdachte zijn niet als getuige gehoord.
Het hof gaat voorbij aan de verklaring van [medeverdachte 2] bij de raadsheer-commissaris voor zover deze inhoudt dat de verdachte geen mededader is geweest. Deze verklaring houdt een blote ontkenning van het daderschap van verdachte in en geeft geen concrete feiten en omstandigheden die dit onderbouwen. Bezien tegen de achtergrond van het voorhanden bewijs heeft een blote ontkenning van daderschap geen bewijskracht.
De verweren worden verworpen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het aan de verdachte onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Nadere bewijsoverweging inzake parketnummer 10-652038-17 (Maastricht)
Op 5 juli 2016 rond 10.00 uur vindt in een woning aan [adres A] te Maastricht een woningoverval plaats, gepleegd door drie daders. De bewoonster en nog twee vrouwen, die in de woning aanwezig zijn, worden bedreigd met een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp), hun handen en voeten zijn vastgebonden met tie-wraps en tape. De bewoonster geeft een merkhorloge af en er worden diverse goederen, waaronder sieraden en (merk)tassen door de daders meegenomen. Op camerabeelden van buiten de woning zijn drie daders te zien. Eén van de daders draagt een petje, een andere een pruik en een derde dader draagt vermoedelijk een masker.
De verdachte wordt door 10 verbalisanten herkend als de dader met het petje. De verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij dit feit. Door de verdediging is betoogd dat er teveel verschillen zijn tussen het uiterlijk van de dader en van de verdachte. Ook is gewezen op de relatieve waarde van de herkenningen. Volgens de verdediging zijn de herkenningen van de verbalisanten niet voldoende betrouwbaar redengevend bewijs.
Het hof heeft geen twijfel over de herkenning van de verdachte door de verbalisanten en acht die betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat alle verbalisanten hebben verklaard de verdachte meerdere keren te hebben gezien en contact met hem te hebben gehad in het kader van hun werkzaamheden in Amsterdam-west, de wijk waar de verdachte destijds woonde. Een aantal verbalisanten geeft aan de verdachte al een aantal jaren te kennen en hem ook onlangs nog gezien te hebben. Het hof wijst er overigens op dat de politiefoto’s die de verdediging in de pleitnota (pagina 19) heeft opgenomen dateren uit 2013, terwijl de woningoverval plaatsvond in en de camerabeelden en stills zijn van 2016.
Het hof heeft bovendien ook zelf de (bewegende) camerabeelden op de terechtzitting bekeken en de verdachte op verschillende zittingsdagen, ook een keer van heel dichtbij, op zitting gezien. Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte gelijkenis vertoond met de dader op de stills, met name de kin, kaaklijn en (plaats van) de oren van de verdachte komen over een. Het hof merkt ook nog op dat de kwaliteit van de beelden goed is en dat de beelden zijn gemaakt bij daglicht.
Het hof wordt voorts nog gesterkt in de overtuiging dat de verdachte één van de daders van deze woningoverval is door een afgeluisterd telefoongesprek, kort na de aanhouding van de verdachte, waarin zijn zus vertelt dat de verdachte is opgepakt en over de huiszoeking. Ze denkt dat “ze misschien op zoek waren naar die tassen die hij toen had gebracht”. Het hof acht dit opvallend nu er bij de woningoverval dure (merk)tassen zijn meegenomen. Anders dan de verdediging stelt, is er naar het oordeel van het hof dus wel bruikbaar steunbewijs.
Het hof acht alles overwegende dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de daders van de woningoverval was. De verweren worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-650142-16 meest subsidiair en in de zaak met parketnummer 10-652038-17 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-650142-16:
hij op
of omstreeks13 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aaneen ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die anderen
voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en [slachtoffer] en/of [slachtoffer 5],te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, heeft/hebben en/of is/zijn
hij,verdachte en/of zijn mededader
(s)
- de woning van
die[slachtoffer 2]
en waar tevens die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich in bevonden, is/zijnbinnengedrongen, en
/of
-
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4]
heeftgeslagen
en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, en
/of
- een pistool,
althans een vuurwapen aan/op
die [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] heeft getoond en/of voorgehouden en/ofgericht, en
/of
-
(daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (de
)woorden toegevoegd
(van de strekking):“geld, geld”
en/of “schiet hem neer”, en
/of
- met een pistool
, althans een vuurwapen,één
of meerkogel
(s)in het lichaam van die [slachtoffer]
heeftafgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Zaak met parketnummer 10-652038-17 (gevoegd):
hij op
of omstreeks05 juli 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenmet het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen
-
twee, althanséén
(merk
)horloge
(s), en
/of
- twee
, althans éénring
(en
), en
/of
- een
(merk
)armband, en
/of
- zes
, althans één of meerriem
(en
), en
/of
- vijf
, althans één of meer (merk
)tas
(sen
), en
/of
- vier
, althans één of meer (merk
)pen
(nen
), en
/of
- vier
, althans één of meersets
(merk
)manchet/smokinghemd knopen, en
/of
- een go-pro camera, en
/of
- drie
, althans één of meer (merk
)zonnebrillen, en
/of
-
één of meersleutel
sbossen(waaronder huis- en
/ofautosleutels), en
/of
-
één of meermapjes en
/ofeenetui
’s, en
/of
-
één of meergeldbedragen (totaal 2400 euro),
geheel of ten deletoebehorende aan [betrokkene A] en/of [slachtoffer A],
in elk geval enig goed en/of geldbedrag (telkens) toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld en
/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer A] en
/of[slachtoffer B] en
/of[slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
(een)andere deelnemer
(s
)van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en
/of (een)ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van een
(merk
)horloge,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer A],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
-boeien en
/oftapen van de handen en
/ofvoeten van genoemde [slachtoffer A] en
/of[slachtoffer B] en
/of[slachtoffer C], en
/of
-tonen
en/of voorhoudenvan
een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer A]
en/of [slachtoffer B}en
/of[slachtoffer C], en
/of
-richten van
een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer A], en
/of
-
(daarbij)die [slachtoffer A] en
/of[slachtoffer B] en
/of[slachtoffer C] toevoegen
(de
)woorden
(van de strekking): “ga liggen” en
/of“jij komt mee” en
/of“waar is de kluis” en
/of“blijf rustig, geef de klokjes van je man en het geld” en
/of“waar liggen de spullen, waar liggen de klokjes, wij weten dat uw man klokjes heeft, waar is de kluis”.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-650142-16 meest subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het in de zaak met parketnummer 10-652038-17 bewezenverklaarde levert op: