ECLI:NL:GHDHA:2022:2192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
2200119421
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met geweld en tbs-maatregel

Op 3 november 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen en ter beschikking gesteld voor verpleging. In deze zaak was de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 18 oktober 2020 in Spijkenisse. De verdachte had een woningoverval gepleegd waarbij hij het slachtoffer bedreigde met een koker en messen en goederen, waaronder een kluis en geld, wegnam. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de psychische stoornissen van de verdachte en het delict, waardoor de tbs-maatregel niet kon worden opgelegd. Wel werd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opgelegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 1.366,95 betalen aan het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte werd ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001194-21
Parketnummer: 10-265152-20
Datum uitspraak: 3 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
20 oktober 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 dagen, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest. Voorts is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard in/uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat een kluis en/of schoenendoos (inclusief schoenen) en/of bankpas en/of pet en/of 70 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (dreigend) een koker en/of een of meer messen aan die [slachtoffer] te tonen/voor te houden en/of op die [slachtoffer] te richten en/of (daarbij) die [slachtoffer] te duwen en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Ik wil 200 euro van je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 dagen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 oktober 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard in/uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat een kluis
en/of schoenendoos (inclusief schoenen)en
/ofbankpas en
/ofpet en
/of70 euro,
althans een geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te wetentoebehorendeaan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetzich
die goederenwederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
,envergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken,
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door (dreigend) een koker en
/of een of meermessen aan die [slachtoffer] te tonen/voor te houden en
/ofop die [slachtoffer] te richten en
/of(daarbij) die [slachtoffer] te duwen en
/of(daarbij) aan die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Ik wil 200 euro van je"
, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. Via een datingapplicatie heeft de verdachte contact gelegd met het slachtoffer en afgesproken hem in diens woning te ontmoeten, klaarblijkelijk teneinde het slachtoffer te kunnen beroven. Eenmaal in de woning van het slachtoffer heeft de verdachte hem bedreigd met een brillenkoker en keukenmessen en vervolgens goederen weggenomen. Het hof rekent het de verdachte aan dat het voorval heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde verklaring in hoger beroep heeft hij doodsangsten uitgestaan en voelt hij zich nog altijd niet veilig in zijn eigen huis.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 27 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (onder andere) het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het aanvullend psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) d.d. 22 april 2022 opgemaakt door psychiater G.B. Ruitinga. De rapporteur constateert dat bij betrokkene sprake is van psychotische kwetsbaarheid in de vorm van schizofrenie, van een lichte verstandelijke beperking (met name beperkingen in het adaptieve vermogen) en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hoewel de rapporteur voornoemde stoornissen constateert, stelt zij eveneens vast dat al enige jaren geen sprake meer blijkt te zijn van psychotische symptomen, ook niet voorafgaand aan en in de aanleiding naar het tenlastegelegde. De psychotische kwetsbaarheid heeft aldus geen rol gespeeld in de aanloop naar het tenlastegelegde.
Volgens de rapporteur speelt de antisociale persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de licht verstandelijke beperking, een rol in het algemeen functioneren van betrokkene, in die zin dat de verdachte in verminderde mate in staat is zelfstandig zijn leven vorm te geven en dat hij meer geneigd is naar antisociaal gedrag in verband met onder andere zijn beperkte empathische vermogens en egocentrisme. In de aanloop naar het tenlastegelegde zal dit in algemene zin een rol hebben gespeeld. Dit alles leidt tot het advies van de rapporteur om het tenlastegelegde de verdachte volledig toe te rekenen.
De rapporteur acht terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden niet haalbaar gezien de geringe behandelmotivatie van de verdachte en gezien het feit dat de verdachte tijdens eerdere behandelingen in een strafrechtelijk kader moeite had zich aan de regels te conformeren. Het enige dat volgens de onderzoeker resteert is daarom de tbs maatregel met dwangverpleging.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het aanvullend psychologisch onderzoek (pro Justitia) d.d. 22 april 2022 opgemaakt door psycholoog drs. H.E. Baas. De rapporteur constateert dat sprake is van psychotische kwetsbaarheid, mogelijk in het kader van overvraging en opeenstapeling van factoren, waaronder middelengebruik en stress, mogelijk in het kader van schizofrenie. Voorts is sprake van stoornissen met betrekking tot verschillende soorten middelengebruik en is een licht verstandelijke beperking vastgesteld. Daarnaast wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld.
De rapporteur stelt dat geen sprake lijkt van een causaal verband tussen diagnose en delict. De rapporteur adviseert dan ook niet om de verdachte de feiten niet aan te rekenen. De rapporteur stelt dat de problematiek van de verdachte hoogstwaarschijnlijk doorwerkt in zijn gedrag, maar of het tenlastegelegde hem daarbij verminderd toegerekend kan worden, is voor de rapporteur niet duidelijk geworden en daarom onthoudt zij zich van een advies over de mate van toerekenen.
Nu sprake is van een matig tot hoog recidiverisico op zowel vermogens- als geweldsdelicten, lijkt niets anders te resteren dan een tbs maatregel om het recidiverisico terug te dringen. Tbs met voorwaarden lijkt, gezien de beperkte motivatie en responsiviteit, de rapporteur niet haalbaar.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het ‘Maatregelrapport Hoger Beroep ten behoeve van TBS met voorwaarden’ van de reclassering d.d. 18 augustus 2022, opgemaakt door reclasseringswerker S. Janssen. Daarin staat dat er bij de verdachte, los van de praktische problemen op diverse leefgebieden, meerdere stoornissen zijn vastgesteld. Deze stoornissen hebben tot nog toe geen volledige behandeling gekregen, daar betrokkene meerdere behandelingen voortijdig afbrak. De problematiek van betrokkene is ernstig en complex. Alleen een intensief, langdurig traject zal tot gedragsverandering kunnen leiden. Gelet op het verloop van eerder ingezette hulpverlenings- en begeleidingstrajecten, als ook de houding en het gedrag van betrokkene, wordt een dwingend kader hierbij als noodzakelijk gezien. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit het Pro Justitia onderzoek, dat een tbs-maatregel in deze zaak passend is. De reclassering ziet onvoldoende aangrijppunten voor een voorwaardelijk traject en adviseert oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De psychiater, psycholoog en reclasseringswerker zijn op verzoek van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige gehoord. Uit de door hen ter terechtzitting afgelegde verklaringen maakt het hof op dat zij blijven bij de door hen uitgebrachte adviezen en hetgeen daaraan ten grondslag ligt.
Conclusies op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Conclusies op te leggen maatregel
Voorts ligt in deze zaak de vraag voor of de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, of dat daarvan moet worden afgezien, zoals door de raadsman betoogd. Naar aanleiding hiervan overweegt het hof het volgende.
Ingevolge artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld.
Deze bepaling eist niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband tussen stoornis en delict. Dit laat evenwel onverlet dat de rechter bij het al dan niet geven van een last tot terbeschikkingstelling, nadat hij heeft geoordeeld dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging daarvan is voldaan, relevant kan achten in hoeverre aannemelijk is dat enig verband bestaat tussen – kort gezegd – de stoornis en het begane feit, nu de last tot terbeschikkingstelling immers wordt opgelegd naar aanleiding van een begaan strafbaar feit.
Hoewel in onderhavige zaak voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel – niet ter discussie staat dat sprake is van het vereiste gelijktijdigheidsverband – is op grond van het onderzoek dat in deze zaak naar de persoon van de verdachte is verricht, niet aannemelijk geworden dat er een verband bestaat tussen de gebrekkige ontwikkeling en/of stoornissen van de verdachte en het ten laste gelegde.
De psychiater heeft immers gerapporteerd dat deze slechts
in algemene zininvloed hebben gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en adviseert het ten laste gelegde volledig aan hem toe te rekenen, terwijl de psycholoog heeft gerapporteerd dat er geen sprake lijkt te zijn van een causaal verband tussen diagnose en delict en zij zich onthoudt van enig advies over de mate waarin het ten laste gelegde aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om ten aanzien van de verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling te gelasten.
Nu uit het dossier en in het verhandelde ter terechtzitting duidelijk naar voren komt dat bij de verdachte sprake is van ernstige problematiek op diverse leefgebieden, ziet het hof - met de verdediging - aanleiding om een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen, zoals bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een dergelijke maatregel is voldaan, nu de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het hof acht het opleggen van de maatregel bovendien aangewezen ter bescherming van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.649,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij wordt door de verdediging niet betwist.
Materiele schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 116,95 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering in haar geheel
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om de vordering nader te onderbouwen, zou dit naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
Het hof begrijpt dat de benadeelde partij in dit verband een bedrag aan proceskosten vordert, welk bedrag bestaat uit € 6,68 aan reiskosten voor een gesprek met de officier van justitie, € 17,71 aan reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg, en € 8,00 aan parkeerkosten en daarnaast – impliciet – de reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep(€ 25,71).
Het hof zoekt aansluiting bij het bepaalde in artikel 238, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond daarvan heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aanspraak op een vergoeding van de reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie en een vergoeding in verband met de zitting in eerste en tweede aanleg gemaakte noodzakelijke reis- en parkeerkosten. Het hof zal derhalve een bedrag van in totaal € 58,10 toewijzen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1366,95 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.366,95 (duizend driehonderdzesenzestig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 116,95 (honderdzestien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet- ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 58,10 (achtenvijftig euro en tien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.366,95 (duizend driehonderdzesenzestig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 116,95 (honderdzestien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 oktober 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. J.W. van den Hurk en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2022.