ECLI:NL:GHDHA:2022:2190

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
2200049321
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met politievoertuig en zwaar lichamelijk letsel van een andere verkeersdeelnemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een politieagent, was betrokken bij een verkeersongeval op 4 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel, waarbij hij met een politievoertuig een aanrijding veroorzaakte met een andere bestuurder, genaamd R.L.F. [slachtoffer]. De verdachte reed met optische en geluidssignalen en overschreed de maximumsnelheid, wat leidde tot een aanrijding waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een verkeersfout door onverantwoord te hard te rijden en niet tijdig te anticiperen op de verkeerssituatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van tachtig uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde, dat een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 inhield, waarbij een ander lichamelijk letsel werd toegebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000493-21
Parketnummer: 10-138932-20
Datum uitspraak: 1 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
in deze zaak domicilie kiezende aan [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (politie-/personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Capelseweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte, reed met optische en geluidsignalen (in verband met een spoedmelding)
-de middengeleiding van die Capelseweg aan de linkerzijde met een snelheid van 118 km/u voorbij is gereden en/of
-op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden met een snelheid van 115 km/u ten einde een stilstaande file te passeren en/of
-de kruising van die Capelseweg met de toegangsweg naar het aldaar gevestigde Sportpark Schenkel met een snelheid van 88 km/u is genaderd en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet tijdig heeft opgemerkt dat en/of niet tijdig is gestopt voor een voor hem van rechts komende bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer], op die kruising stilstond en/of aanstalten maakte om linksaf te slaan dan wel te keren, inmiddels het kruisingsvlak was opgereden en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met dat door die [slachtoffer] bestuurde voertuig,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het linker slaapbeen met een losliggend stukje bot, een ontwrichting van de schouder met een complete scheur van het gewrichtskapsel en de gewrichtsbanden, een hoogstand van het linker sleutelbeen, slijtage van de wervelkolom en/of een breuk van een halswervel), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als bestuurder van een motorrijtuig
(politie-/personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Capelseweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl hij, verdachte, reed met optische en geluidsignalen (in verband met een spoedmelding)
-de middengeleiding van die Capelseweg aan de linkerzijde met een snelheid van 118 km/u voorbij is gereden en/of
-op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden met een snelheid van 115 km/u ten einde een stilstaande file te passeren en/of
-de kruising van die Capelseweg met de toegangsweg naar het aldaar gevestigde Sportpark Schenkel met een snelheid van 88 km/u is genaderd en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem van rechts komende bestuurder van een personenauto (genaamd [slachtoffer]) op die kruising stilstond en/of aanstalten maakte om linksaf te slaan dan wel te keren, inmiddels het kruisingsvlak was opgereden en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (politie-/personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/ofmet aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Capelseweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte, reed met optische en geluid
ssignalen (in verband met een spoedmelding)
-de middengeleiding van die Capelseweg aan de linkerzijde met een snelheid van
ongeveer118 km/u voorbij is gereden en
/of
-op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden met een snelheid van
ongeveer115 km/u ten einde een stilstaande file te passeren en
/of
-de kruising van die Capelseweg met de toegangsweg naar het aldaar gevestigde Sportpark Schenkel met een snelheid van
ongeveer88 km/u is genaderd en
/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet tijdig heeft opgemerkt dat en/of niet tijdig is gestopt voor een voor hem van rechts komende bestuurder van een personenauto, genaamd R.L.F. [slachtoffer], op die kruising stilstond en/of aanstalten maakte om linksaf te slaan dan wel te keren, inmiddels het kruisingsvlak was opgereden en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met dat door die [slachtoffer] bestuurde voertuig,
waardoor
bijdie [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het linkerslaapbeen met een losliggend stukje bot, een ontwrichting van de schouder met een complete scheur van het gewrichtskapsel en de gewrichtsbanden, een hoogstand van het linkersleutelbeen, slijtage van de wervelkolom en
/ofeen breuk van een halswervel)
, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezighedenis ontstaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van het verweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in de pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde nu zijn handelen niet kan worden aangemerkt als een verkeersfout en voor het geval het hof dit wel zou aannemen er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende naar voren gekomen.
Op 4 augustus 2019 omstreeks 10.40 uur heeft op de Capelseweg te Capelle aan den IJssel, ter hoogte van de T-kruising van de toegangsweg naar het sportpark Schenkel, een aanrijding plaatsgevonden tussen een politievoertuig en een Volkswagen Caddy.
De Caddy werd bestuurd door [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft door de aanrijding verwondingen opgelopen, te weten een breuk van het linkerslaapbeen met een losliggend stukje bot, een ontwrichting van het schoudergewricht met een complete scheur van het gewrichtskapsel en de gewrichts-banden, slijtage van de wervelkolom, alsmede een hoogstand van het linkersleutelbeen.
Het politievoertuig werd bestuurd door de verdachte.
De verdachte, politieagent bij de Nationale Politie, was op dat moment belast met het (zo nodig) verlenen van noodhulp. Omstreeks 10.30 uur was er namelijk via de mobilofoon een prio-1-melding binnengekomen over een vrouw die door een man met een mes werd achtervolgd.
Kort na die eerste melding werd de melding aangepast omdat de man zou rondlopen met een vuurwapen en inmiddels ook degene die namens de vrouw de politie had gewaarschuwd bedreigde.
De verdachte reed met optische en geluidssignalen vanaf de Kanaalweg de Capelseweg op. De Capelseweg is een voorrangsweg met een toegestane maximum snelheid van
50 kilometer per uur. De primaire rijbaan is door middel van een onderbroken witte belijning gescheiden in twee rijstroken bestemd voor het verkeer in beide richtingen. De kruising van de Capelseweg, primaire rijbaan, met de toegangsweg in de richting van Sportpark Schenkel, is
aangeduid als voorrangskruising. Verkeer op de primaire rijbaan van de Capelseweg heeft voorrang op weggebruikers die via het kruisingsvlak willen afslaan naar de toegangsweg.
Kort voor het kruisingsvlak is een middengeleider tussen beide rijstroken aangebracht. Na de middengeleider en kort voor het kruisingsvlak is de rijbaan verdeeld in:
- een rijstrook bestemd voor verkeer in zuidelijke richting;
- een voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer in de richting van de sportvelden en gesitueerd in het verlengde van de middengeleider;
- een rijstrook bestemd voor het verkeer in noordelijke richting.
Ter plaatste zijn geen verkeerslichten aanwezig.
De verdachte was goed bekend ter plaatse. Per dienst reed hij de Capelseweg gemiddeld 8 tot 10 keer. Het was een heldere dag, het wegdek was droog en de verdachte had vrij zicht over de weg.
De verdachte zag dat de zojuist genoemde rijstrook voor het verkeer in noordelijke richting “vol” was met verkeer dat met ongeveer 50 kilometer per uur reed. Hij is vervolgens op de linker rijstrook voor tegemoetkomend verkeer gaan rijden met op enig moment een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur. De verdachte passeerde de
middengeleider aan de linkerkant met ongeveer 115 kilometer per uur. Hij zag dat een witte Volkswagen Golf vanaf de rechter rijbaan, na de middengeleider, links afsloeg om een U-bocht te maken. Op het moment dat de verdachte zag dat de Golf links afsloeg, liet hij het
gaspedaal los en liet zijn voertuig uitrollen. De Golf bleef direct na de U-bocht aan de voor hem rechterzijde van de weg staan.
Het slachtoffer reed op de Capelseweg in een Caddy
vlak achter de Golf. Op het kruisingsvlak stond het slachtoffer stil. Omdat de inzittenden van de Golf bekenden van hem waren met wie hij op weg was naar dezelfde bestemming, wilde ook hij, het slachtoffer, met zijn auto, de Caddy, een U-bocht maken. De verdachte reed op dat moment ongeveer 88 kilometer per uur en maakte geen gebruik van de zogenaamde versneller van de sirene. De Caddy kwam vanaf het kruisingsvlak in beweging.
De verdachte heeft geprobeerd naar links uit te wijken, maar raakte de Caddy aan de linker voorzijde. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op het moment dat hij de Golf zag stilstaan ook de Caddy heeft gezien die vanaf dat moment stil stond en volgens zijn waarneming stil is blijven staan doch op het moment dat hij ter hoogte reed van dit voertuig iets uit zijn ooghoek zag, als reactie daarop naar links stuurde en een harde klap hoorde. Verdachte heeft de Caddy voorafgaande aan de aanrijding dus niet zien optrekken.
De verdachte was ten tijde van de aanrijding op de hoogte van de inhoud van de Brancherichtlijn Politie 2018 en had een specialistische rijopleiding gevolgd waarin deze richtlijn als uitgangspunt diende.

1. Beoordelingskader

In artikel 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 (hierna RVV90) is bepaald dat een
voorrangsvoertuig een motorvoertuig is dat optische en
geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29 van het RVV90.
Artikel 29 RVV90 bepaalt onder meer dat bestuurders van een motorvoertuig in gebruik bij de politie een blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn voeren om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen.
Volgens artikel 50 RVV90 moeten weggebruikers bestuurders
van een voorrangsvoertuig voor laten gaan.
Artikel 91 RVV90 bepaalt dat de bestuurders van
voorrangsvoertuigen als bedoeld in artikel 1 RVV90 bevoegd zijn af te wijken van alle voorschriften van het RVV90 voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.
In artikel 2 van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 is bepaald dat slechts in drie gevallen sprake kan zijn van een dringende taak als bedoeld in artikel 29 van het RVV90. Een daarvan luidt: "een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van de betrokken hulpverleningsdiensten vergt". Een ander is "het voorkomen van een voor de mens levensbedreigende situatie".
Artikel 3 van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
[1]De politie, de brandweer en de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening stellen elk een richtlijn op met betrekking tot de werkzaamheden en de omstandigheden, waarin van de optische en geluidssignalen gebruik mag worden gemaakt.
[2] (…)
[3] De in het eerste en tweede lid bedoelde richtlijn bevat in ieder geval:
a.de branchespecifieke criteria waaronder met de optische en geluidssignalen mag worden gereden, ter nadere invulling van de in artikel 2 genoemde criteria;
b.de prioritering van de meldingen en de rol die de meldkamer speelt bij het verlenen van toestemming om met de optische en geluidssignalen te mogen rijden
(…)”
Aan het voorschrift uit het zojuist geciteerde eerste lid heeft de politie uitvoering gegeven door het opstellen van de zogenoemde Brancherichtlijn Politie. Ten tijde van het ongeval gold de versie uit 2018, genaamd Brancherichtlijn Politie 2018, hierna te noemen: de Brancherichtlijn.
In de inleiding van de Brancherichtlijn staat vermeld dat de inhoud van de Brancherichtlijn voor de bestuurders van voorrangsvoertuigen verplichtend is en dat men in overeenstemming daarmee dient te handelen.
Punt 5 van de Brancherichtlijn (
Toestemming en voeren optische en geluidssignalen) luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“Het gebruik van de signalen is uitsluitend toegestaan na toestemming van de centralist van de meldkamer.
Deze verleent slechts toestemming indien er sprake is van een dringende taak. Het verlenen van toestemming tot het voeren van de optische en geluidssignalen gebeurt afzonderlijk van de prioritering van de melding. Dat kan betekenen dat, ondanks dat er sprake is van een 'prioriteit 1-melding', de meldkamer toch besluit om geen toestemming te verlenen aan het gebruik van optische en geluidssignalen.”
In de Brancherichtlijn staat onder punt 7 (
Gedragscode bestuurder van voertuigen) onder meer het volgende vermeld:
Algemeen
Het afwijken van algemeen geldende verkeersregels en gedragsnormen gebeurt restrictief en alleen indien
daartoe voldoende noodzaak bestaat. Hierbij maakt de bestuurder een afweging tussen te nemen risico en
het beoogde doel.
(…)
De bestuurder van een voorrangsvoertuig dient zich bewust te zijn van zijn bijzondere positie en verantwoordelijk-heden. De optische en geluidssignalen worden gebruikt als vraag om medewerking van andere weggebruikers en niet als dwangmiddel. De bestuurder moet zich rekenschap geven van de mogelijkheid dat andere weggebruikers hem niet horen en/of zien, dan wel zijn richting en/of snelheid niet
goed kunnen inschatten. Dit betekent dat er rekening gehouden dient te worden met reacties van andere
weggebruikers. Het algehele rijgedrag van de bestuurder van het voorrangsvoertuig dient beheerst te zijn.
Kruispunten
Het naderen en oversteken van kruispunten gebeurt met aangepaste snelheid. Bij het oprijden van het
kruisingsvlak dient de bestuurder van het voorrangsvoertuig ervan uit te gaan dat andere weggebruikers hem niet hebben opgemerkt en hem dus mogelijk niet voor laten gaan. Daarom wordt zo nodig gestopt.
(…)
Maximumsnelheid
De rijbaan wordt bereden met een snelheid van maximaal
40 km per uur boven de ter plaatse geldende maximum-snelheid voor voertuigen < 5000 kg TMM. Voor voertuigen boven de 5000 kg TMM, geldt een maximale overschrijding van maximaal 20 km.
Tegen het verkeer inrijden
Tegen het verkeer inrijden is bij niet-gescheiden rijbanen toegestaan als er sprake is van een significante
tijdwinst en er met een snelheid wordt gereden waarbij gestopt kan worden binnen de afstand die te overzien is en waarover de rijbaan vrij is. Dit geldt voor gebodsborden, geslotenverklaringen en het rijden
op weghelften bestemd voor het tegemoet komend verkeer.
Bij gescheiden rijbanen is het tegen het verkeer inrijden alleen toegestaan onder dezelfde voorwaarden als
hierboven benoemd, echter ook pas na toestemming van de meldkamer. Daarbij moet zeker zijn gesteld dat het verkeer is stil gelegd.”

2. Het bewijs van de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden

Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen voldoende blijkt dat de verdachte ongeveer met de tenlastegelegde snelheden heeft gereden. Het Automatic Vehicle Location System (AVLS) is een systeem dat door middel van het Global Positioning System (GPS) en (alle overige) datacommunicatie tussen de meldkamer en het voertuig de locatie van een (politie)voertuig vaststelt. Door de combinatie van plaatsbepaling en tijdmeting kunnen tevens gereden snelheden worden berekend.
In het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse wordt vermeld dat het AVLS niet primair is bedoeld voor ongevalsanalyse en dat de informatie uit de AVLS-data ‘derhalve’ indicatief is. De raadsvrouw heeft hieraan de gevolgtrekking verbonden dat er geen betrouwbaar bewijs is voor de snelheden waarmee de verdachte volgens de tenlastelegging zou hebben gereden.
Het hof passeert dit verweer omdat het AVLS werkt met data die het ontvangt van (o.m.) het Global Positioning System. Het hof is van oordeel dat de zeer geringe onnauwkeurigheid waarmee de GPS-plaatsbepaling nu eenmaal gepaard gaat een te verwaarlozen invloed heeft op de snelheidsmeting die het resultaat vormt van een achtereenvolgende reeks van plaatsbepalingen (die ieder onder dezelfde zeer geringe onnauwkeurigheid lijden), telkens in combinatie met de bijbehorende tijdsbepaling en daarom een snelheidsberekening oplevert die niet onderdoet voor de snelheidsmeting die wordt getoond op de snelheidsmeters van motorvoertuigen.
Het hof is daarom van oordeel dat de snelheden die zijn berekend op basis van de GPS-gegevens met voldoende mate van zekerheid zijn vastgesteld.
De raadsvrouw heeft geen aanknopingspunten aangereikt die aannemelijk maken dat het GPS-systeem op dit punt tekortschiet.

3. De schuld van de verdachte aan het ongeval

Bij een manier van rijden waarvan in de onderhavige zaak sprake is, kan van de overige verkeersdeelnemers niet worden verwacht dat zij daarop bedacht dienen te zijn. Het gebruik van optische en geluidssignalen maakt dat niet anders. Aangezien de verdachte vanuit een (rij)richting kwam die het slachtoffer niet hoefde te verwachten, moest door de verdachte des te meer worden geanticipeerd op de mogelijkheid dat het slachtoffer zou (kunnen) optrekken.
De verdachte heeft verklaard dat hij, enkele seconden
voor de aanrijding, vanuit zijn ooghoek de Caddy pas zag Daaruit leidt het hof af dat hij dus niet heeft gezien dat de Caddy optrok en gelet op snelheid waarmee verdachte zijn voertuig bestuurde niet tijdig heeft kunnen stilstaan om een aanrijding te voorkomen.
Daarbij is mede van belang dat de Brancherichtlijn expliciet aangeeft dat rekening met onvoorziene en onberekenbare reacties van andere weggebruikers moet worden gehouden en er bij kruispunten zelfs van uit moet worden gegaan dat andere weggebruikers het politievoertuig niet opmerken en dus mogelijk niet voor laten gaan.
De snelheid die de verdachte reed was onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof dan ook onverantwoord te hoog.
Uit het gegeven dat het slachtoffer naar de observatie van de verdachte stilstond, mocht de verdachte niet afleiden dat het slachtoffer hem had gezien. De plek waar het slachtoffer stilstond was immers juist bedoeld om (kort) stil te staan om te kijken of er verkeer aankwam. Ervan uitgaande dat het slachtoffer de verdachte niet had gezien kon er, vanuit het perspectief van het slachtoffer, voor hem slechts verkeer van rechts komen. Het politievoertuig kwam vanuit het slachtoffer gezien evenwel van links.
Van verdachte als daartoe speciaal opgeleide politieman met zijn ervaring mag meer worden verwacht dan van een gewone verkeersdeelnemer.
Op de verdachte rustte daarom een extra zorgplicht (de zogenaamde Garantenstellung). De verdachte had een extra verantwoordelijkheid en had zich bewust moeten zijn van de gevaren die werden meegebracht door de combinatie van het rijden op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer en het aldaar naderen van een kruising. Dat bewustzijn had zich moeten manifesteren in rijden met een aanzienlijk lagere snelheid dan die waarmee verdachte ter plaatse heeft gereden. Voor het hof is het onbegrijpelijk en bijna niet voor te stellen dat verdachte (en overigens, ook zijn meerijdende collega) onder dergelijke omstandigheden achteraf niet kan aangeven met welke snelheid hij heeft gereden en daarover verklaart niet te weten met welke snelheid hij op de linkerrijstrook reed, niet op de snelheidsmeter heeft gekeken en de snelheid reed die hij onder dergelijke omstandigheden verantwoord vindt.
Dat de verdachte ervoor heeft gekozen de – voor hem – linkerweghelft te gaan berijden verwijt het hof hem op zichzelf niet. Die keuze past bij de technieken die verdachte zijn aangeleerd, daaronder in het bijzonder begrepen het zogenoemde Tegengesteld Opvallend Naderen (‘tonnen’). Maar juist nu de verdachte zich bevond op een weggedeelte waar hij, door de middengeleider, niet gemakkelijk terug kon naar – voor hem – rechts en waar de Caddy zou kunnen keren of afslaan, had verdachte de verplichting om door een blik op de snelheidsmeter zijn snelheid te controleren en die terug te brengen naar – op zijn minst – de maximumsnelheid die de Brancherichtlijn toeliet. Verdachte heeft dit alles nagelaten.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte, door aldus en ook in strijd met de Brancherichtlijn te handelen een grove verkeersfout heeft begaan en het aan zijn schuld te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg zwaar lichamelijk letsel.
Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en
overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in de pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat - naar het hof begrijpt - sprake zou zijn van overmacht in de vorm van een noodtoestand als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich in een belangenconflict bevond en dat hij daarbij het “zwaarste belang” (dat van de vrouw die volgens de laatste versie van de melding met een vuurwapen achternagezeten werd) heeft laten prevaleren. In dit verband heeft de verdediging er tevens op gewezen dat de Brancherichtlijn (onder punt 10) met zoveel woorden vermeldt dat het de individuele politieambtenaar in het kader van de uitoefening van de politietaak “in bijzondere situaties” is toegestaan om af te wijken van de Brancherichtlijn.
Het hof overweegt als volgt.
Met in achtneming van hetgeen het hof in dit verband hiervoor reeds heeft overwogen geeft de door de verdachte in dergelijke omstandigheden te hanteren Brancherichtlijn aan welke afweging gehanteerd dient te worden. Hierbij geldt dat de bestuurder bij het afwijken van verkeersregels en gedragsnormen “een afweging [maakt] tussen te nemen risico en het beoogde doel.”
De Brancherichtlijn geeft aan de bestuurder daarbij echter geen volledige afwegingsvrijheid. De bevoegdheid om dergelijke afwegingen te maken wordt ingeperkt door het uitgangspunt dat
de verkeersveiligheidvoorop dient te staan. Dit resulteert in het voorschrift om “restrictief” van regels en normen af te wijken “en alleen indien daartoe voldoende noodzaak bestaat”.
De Brancherichtlijn is voorts naar haar aard van toepassing in situaties waarin een “dringende taak” uitgeoefend dient te worden. Met andere woorden: wat onder normale omstandigheden een “bijzondere situatie” zou zijn is in het kader van de Brancherichtlijn juist een normale situatie. Iets wat in het kader van de Brancherichtlijn een “bijzondere situatie” is (die afwijking van de Brancherichtlijn rechtvaardigt), moet dus wel zeer speciaal zijn. Wat in dit geval die extra bijzonderheid was, is door de verdediging onvoldoende geconcretiseerd. Naar het oordeel van het hof leverde de enkele inhoud van de melding – ook nadat deze was aangepast – in elk geval niet een “bijzondere situatie” op die de door de verdachte toegepaste afwijking rechtvaardigde.
Het verweer miskent dan ook dat, voor zover er belangen tegen elkaar afgewogen moesten worden (enerzijds de veiligheid van de vrouw die volgens de melding achternagezeten werd met een mes dan wel een vuurwapen en anderzijds de veiligheid van de verkeersdeelnemers in de directe omgeving van het voorrangsvoertuig), er zich voor deze afweging reeds voldoende handreikingen bevonden in de Brancherichtlijn zelf. Zoals zojuist al overwogen leest het hof de Brancherichtlijn aldus dat daarin, onder de op zichzelf uitzonderlijke omstandigheid van de dringende taakuitoefening, het waarborgen van de veiligheid van de verkeersdeelnemers tot uitgangspunt wordt genomen en dat die veiligheid slechts in zeer uitzonderlijke en niet door de Brancherichtlijn zelf voorziene gevallen in de waagschaal mag worden gesteld. Zoals gezegd is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt, noch anderszins geworden, dat zich zo’n zeer uitzonderlijke toestand heeft voorgedaan. Anders dan hij volgens het verweer zelf meende bevond verdachte zich dus niet in een toestand waarin hij degene was die tussen conflicterende belangen een keus moest maken. Die keus was als het ware al voor hem gemaakt, namelijk door de Brancherichtlijn. Zoals reeds eerder overwogen had verdachte laatstbedoelde keus kunnen en moeten respecteren, namelijk door ter plaatse zijn snelheid aan te passen. Om die reden wordt het beroep op overmacht verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens zijn werk als politieagent in de noodhulp op de bewezenverklaarde wijze een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof houdt er rekening mee dat de aanrijding tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de verdachte plaatsvond en dat hij onderweg was naar een incident waarin een persoon zich in een ernstige en acute noodsituatie bevond. Daarbij is de verdachte echter op meerdere punten afgeweken van de brancherichtlijn die geldt voor politieagenten in gevallen waarin zij zich ter uitoefening van hun taak van de naleving van de voor eenieder geldende verkeersregels ontheven achten, opdat de verkeersveiligheid desondanks zoveel mogelijk gewaarborgd blijft.
Het hof acht boven iedere twijfel verheven dat het nooit de bedoeling van de verdachte is geweest om anderen in gevaar te brengen of het slachteroffer letsel toe te brengen en dat zijn rijgedrag enkel was ingegeven door het streven om zo snel mogelijk bij de noodsituatie ter plaatse te zijn. Dit laat onverlet dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen van de aanrijding die het gevolg was van het -ook in de gegeven omstandigheden- onverantwoorde rijgedrag van de verdachte.
Daarnaast is het hof ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte moeite heeft om het oordeel te aanvaarden dat hij in de onderhavige zaak verkeerd heeft gehandeld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
26 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de verdachte reeds een disciplinaire straf van 8 uren verlof korting heeft gehad waardoor hij 8 uren heeft gewerkt en aldus 8 uren extra ten dienst van de maatschappij heeft gewerkt alsmede de omstandigheid dat gelet op zijn taakuitvoering ook een voorwaardelijke rijontzegging een groot risico voor de verdachte en zijn werkgever oplevert kan daar niet aan afdoen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. N. Schaar en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 november 2022.