ECLI:NL:GHDHA:2022:2174

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
2200292221
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rolnummer: 22-002922-21
Parketnummer: 09-205664-20
Datum uitspraak: 31 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 maart 2019 te Noordwijk en/of Katwijk, althans in Nederland, terwijl zij werkzaam was al persoonlijk begeleidster/integraal begeleider C plus bij de woning aan het [adres] van ‘s Heeren Loo, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die aan haar gezag onderworpen was en/of aan haar waakzaamheid was toevertrouwd of aanbevolen en/of zich als cliënt aan haar hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende zij, verdachte, meermalen althans eenmaal, telkens opzettelijk
- ge(tong)zoend met die [slachtoffer] en/of
- haar lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd/aangedrukt/gehouden en/of
- de borsten en/of het lichaam van die [slachtoffer] betast/gestreeld en/of
- zich laten vingeren door die [slachtoffer];
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat een ontzetting uit het beroep als zorgverlener voor de duur van 3 jaren als bijkomende straf aan de verdachte wordt opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
Anders dan de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde politieverklaringen betrouwbaar zijn. Weliswaar zijn deze getuigen enkele maanden na het tenlastegelegde (op 7 januari 2020) door de politie gehoord, maar die omstandigheid doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaringen. [getuige 1] en [getuige 2] hebben een duidelijke en gedetailleerde verklaring op basis van hun eigen waarnemingen op 31 maart 2019 afgelegd. De inhoud van hun verklaringen komen op essentiële onderdelen grotendeels met elkaar overeen, zo stelt het hof vast. Kort gezegd: het gedurende enige tijd waarnemen dat de verdachte aan het tongzoenen was met mevrouw [slachtoffer]. Van concrete aanwijzingen dat deze getuigen elkaar hebben beïnvloed of dat zij niet naar waarheid hebben verklaard is niet gebleken.
De juistheid van deze vaststelling wordt gesteund door het gegeven dat getuige [getuige 1], werkzaam bij dezelfde zorginstelling als de verdachte, direct na haar waarneming een functionaris van die zorginstelling daaromtrent heeft verwittigd. De volgende dag, 1 april 2019, had de verdachte hierover een gesprek met haar manager. Na dit gesprek werd zij op non-actief gesteld.
Tot slot vinden de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] steun in het verslag van het “informatief gesprek zeden” d.d. 28 mei 2019 met [slachtoffer].
Het bovenstaande maakt dat de door [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde politieverklaringen betrouwbaar en daarmee ook bruikbaar zijn als bewijsmiddelen in de tot bewezenverklaring leidende bewijsconstructie.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met31 maart 2019 te Noordwijk
en/of Katwijk, althans in Nederland, terwijl zij werkzaam was al
spersoonlijk begeleidster/integraal begeleider C plus bij de woning aan het [adres] van ‘s Heeren Loo, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die
aan haar gezag onderworpen was en/of aan haar waakzaamheid was toevertrouwd of aanbevolen en/ofzich als cliënt aan haar hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende zij, verdachte,
meermalen althans eenmaal, telkensopzettelijk
- ge
(tong
)zoend met die [slachtoffer]
en/of
- haar lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd/aangedrukt/gehouden en/of
- de borsten en/of het lichaam van die [slachtoffer] betast/gestreeld en/of
- zich laten vingeren door die [slachtoffer];.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als persoonlijk begeleidster schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een aan haar zorg toevertrouwde cliënte, door met haar te tongzoenen. Het heeft er naar het oordeel van het hof alle schijn van dat de verdachte en de aan haar zorg toevertrouwde cliënte tijdens hun zorgrelatie amoureuze gevoelens voor elkaar hebben gekregen en dat zij, in ieder geval op een bepaald moment, ook uiting aan die gevoelens hebben gegeven. De verdachte heeft daarmee haar verantwoordelijkheid, die zij als begeleidster voor degene die aan haar zorg was toevertrouwd had, miskend. Zij had professionele afstand moeten houden tot haar. En meer dan dat: ze had met kracht in niet mis te verstane woorden en daden moeten aangeven dat zij daar niet van was gediend. Dat heeft zij echter niet gedaan. De verdachte was – als professional – juist degene die de aan haar zorg toevertrouwde cliënte, die kwetsbaar is en niet voor niets zorg krijgt, een veilige omgeving had moeten bieden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland d.d. 20 mei 2021. Daaruit blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende. Tijdens het onderzoek heeft de reclassering geen volledig beeld kunnen krijgen van de verdachte. Zij geeft slechts zeer beperkt inzicht in haar persoonlijk- en gevoelsleven en geeft geen inzicht in de inhoud en het verloop van de behandeling die zij volgt. De reclassering heeft dan ook geen volledig zicht gekregen op welke factoren nu precies samenhangen met haar (delict)gedrag. De reclassering vraagt zich af of verdachte op dit moment geschikt is om werkzaam te zijn in het werkveld waarin zij zich begeeft. Jonge cliënten die op een zeer kwetsbaar moment in hun leven zijn, zijn aan haar zorg toevertrouwd. Om deze verantwoordelijkheid aan te kunnen moet je stevig in je schoenen staan en is emotionele stabiliteit onontbeerlijk. Samenwerking, openheid en eerlijkheid
tegenover collega’s en leidinggevenden is hierbij noodzakelijk, evenals het bespreekbaar maken van
eventuele persoonlijke problemen en daarmee samenhangende valkuilen. Het is noodzakelijk om je als professional transparant, toetsbaar en controleerbaar op te stellen. Het gedrag dat betrokkene heeft laten zien, voldoet daar niet aan. Bovendien heeft zij er na haar ontslag voor gekozen om zonder openheid te geven, opnieuw te gaan werken in een vergelijkbare werksetting, wat voor de reclassering reden geeft tot extra bezorgdheid.
Teneinde het eventuele recidiverisico te beperken adviseert de reclassering aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden onder andere een meldplicht bij de reclassering.
Tot slot heeft het hof meegewogen dat de verdachte heeft gezegd in een vrijwillig kader psychologische hulp te hebben gezocht om aan haar persoonlijke problemen te werken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De voorwaardelijke straf dient daarbij als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst wederom schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit, zeker nu de verdachte in een soortgelijke setting werkzaam is. Het hof acht het, juist gelet op haar huidige werk, tevens geboden om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij Reclassering Nederland te verbinden.
Het hof zal, anders dan geëist door de advocaat-generaal, geen ‘beroepsverbod’ opleggen. Het hof neemt hierbij allereerst in aanmerking dat deze bijkomende straf een zeer ingrijpend en vergaand karakter heeft.
Nu slechts een beperkt deel van de tenlastegelegde gedragingen bewezen is verklaard, de verdachte een zogenaamde “first-offender” is en sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie, acht het hof de ontzetting uit haar beroep niet aangewezen, mede gelet op de aard van deze bijkomende straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie)jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. F.W. van Lottum en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2022.