2.3De motivering van de beslissing
De verlenging van de uithuisplaatsing
2.3.1Voordat het hof overgaat tot de beoordeling van het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
2.3.2Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c lid 2 BW is bepaald dat de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling kan worden verlengd.
2.3.3[minderjarige] is op 8 januari 2021 uit huis geplaatst omdat al lange tijd sprake was van een zeer onrustige situatie tussen de ouders, waarbinnen grote zorgen bestonden over haar veiligheid en over haar hechting aan de ouders. [minderjarige] was destijds ruim drieënhalf jaar oud. De gecertificeerde instelling heeft vrijwel direct na de uithuisplaatsing het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) ingeschakeld om onderzoek te doen naar het opvoedperspectief van [minderjarige] en de interactie tussen de ouders. Vanwege de lange wachtlijsten bij het NIFP is dat onderzoek uiteindelijk pas begin 2022 aangevangen en op 4 juli 2022 afgerond.
2.3.4De onderzoekers van het NIFP hebben geconcludeerd dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader niet in haar belang is, vanwege de emotionele kwetsbaarheid van de vader, het gebrek aan overzicht wanneer hij te veel ballen in de lucht moet houden en de beperkte mogelijkheden om de benodigde flexibiliteit te leren. Daarbij is de grootste zorg dat de vader bij oplopende stress onvoldoende in staat zou zijn om emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en haar de stabiliteit te bieden die zij nodig heeft om zich veilig te kunnen ontwikkelen. Ook speelt volgens de onderzoekers van het NIFP mee dat de ouders niet met elkaar kunnen samenwerken en dat de moeder eerder stressverhogend is voor de vader dan helpend. De moeder wordt door de onderzoekers van het NIFP evenmin in staat geacht om de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
2.3.5De rechtbank heeft in de bestreden beschikking voornoemd advies van het NIFP niet overgenomen, omdat zij de conclusie van het NIFP te voorbarig vond. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij momenteel lijkt te beschikken over een voldoende steunend netwerk en stabiele factoren in zijn leven. Bovendien zijn de risico’s waar het NIFP op doelt naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie groter dan bij andere ouders in vergelijkbare situaties en hebben deze risico’s met name te maken met de strijd tussen de ouders ten tijde van de uithuisplaatsing. De strijdbijl lijkt inmiddels te zijn begraven. De rechtbank heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] met twee maanden verlengd, tot 8 oktober 2022, zodat in de resterende periode kon worden toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de vader.
2.3.6De gecertificeerde instelling is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft een spoedappel ingediend bij het hof. Zij had op dat moment nog niet een zogenoemd “perspectiefbesluit” genomen. Dat was ook een van de redenen van de gecertificeerde instelling voor het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] : bij het nemen van een dergelijke beslissing moet immers zorgvuldigheid worden betracht. Enkele dagen voor de zitting bij het hof, op 27 september 2022, heeft de gecertificeerde instelling alsnog een perspectiefbesluit genomen. De gecertificeerde instelling is van mening dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt, maar in het pleeggezin. De zorg zit volgens de gecertificeerde instelling in de combinatie van vaders problematiek en beïnvloedbaarheid en de mate waarin dit zijn vermogen om responsief aan te sluiten bij [minderjarige] aantast. De gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling heeft op de zitting naar voren gebracht dat sprake is van schade in de hechtingsrelatie, hetgeen zich bij [minderjarige] uit in PTSS. Dat betekent dat het veel van [minderjarige] zal vergen om thuisgeplaatst te worden. Zij past zich aan aan de volwassenen om haar heen, in plaats van andersom, aldus de gecertificeerde instelling.
2.3.7Beide ouders hebben verweer gevoerd tegen het hoger beroep van de gecertificeerde instelling en staan achter het oordeel van de rechtbank. De vader stelt dat in het NIFP-advies, welk advies de gecertificeerde instelling volgt, niet is meegenomen dat de afgelopen periode veel positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in zijn leven. Hij voert daartoe aan dat hij onder behandeling staat van de GGZ, waarbij hij trouw zijn afspraken nakomt, en dat hij weer volledig is gaan werken. Daarnaast heeft hij een eigen woning, een bestendige relatie en een stevig netwerk om hem heen. Volgens de vader zijn de ouders meer naar elkaar gaan luisteren en is de hevige strijd die in het verleden tussen hen heeft gewoed, niet meer aanwezig. Hij is in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen.
Ook de moeder stelt dat de ouders toenadering tot elkaar hebben gezocht en dat zij zijn gaan samenwerken in de afgelopen periode. Op de zitting in hoger beroep heeft zij naar voren gebracht dat de situatie tussen de ouders en hun problematiek in het NIFP-onderzoek zijn uitvergroot. Dit maakt volgens de moeder dat het onderzoek nauwelijks een realistisch beeld geeft, als men kijkt naar de stappen die de vader heeft gezet. Er is altijd een risico dat het mis zou kunnen gaan in geval van een terugplaatsing bij de vader, maar in dit geval is geen sprake van een onaanvaardbaar risico. De moeder staat achter een plaatsing van [minderjarige] bij de vader, ondanks dat dit niet is wat zij in eerste instantie voor ogen had.
2.3.8Het hof overweegt als volgt. In deze procedure dient het hof enkel te beoordelen of een verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ook na 8 oktober 2022 nog in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Strikt genomen gaat het in deze procedure niet om de vraag waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Het hof ziet in dit geval echter aanleiding - gelet op het partijdebat en de hoognodige duidelijkheid voor partijen, voor [minderjarige] in het bijzonder – om zich hier toch over uit te laten. Met de rechtbank is het hof namelijk van oordeel dat moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Het hof zal dat verderop in deze beschikking toelichten. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat de termijn van twee maanden die de rechtbank heeft gegeven om toe te werken naar de thuisplaatsing niet volledig is benut, mede als gevolg van het ingestelde hoger beroep. De gecertificeerde instelling heeft het contact tussen de vader en [minderjarige] in september enigszins uitgebreid, maar dit is kort daarna alweer (gedeeltelijk) teruggedraaid omdat werd gezien dat de opbouw veel van [minderjarige] vroeg. Aan de overige door de rechtbank genoemde punten, zoals het inzetten van hulpverlening en het uitwerken van een terugvalpreventieplan, heeft de gecertificeerde instelling in zijn geheel nog geen uitvoering gegeven. Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat een uithuisplaatsing op dit moment nog in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is en dat het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 8 januari 2023, alsnog moet worden toegewezen. Het hof gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling, de ouders, de pleegouders en overige betrokkenen de komende periode hard aan de slag gaan om toe te werken naar een terugplaatsing bij de vader. Het hof benadrukt daarbij dat zij er rekening mee moeten houden dat de kinderrechter na 8 januari 2023 niet opnieuw zal overgaan tot een verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing - conform de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking over het perspectief van [minderjarige] en de bevestiging van die beslissing door het hof - tenzij zich in de tussentijd bijzondere onvoorziene omstandigheden voordoen.
2.3.9Het hof zal hierna uitleggen waarom het van oordeel is dat moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader, ondanks het andersluidende advies van het NIFP. Het hof neemt daarbij de gronden van de rechtbank over, en maakt deze tot de zijne, en voegt daaraan nog het volgende toe. Vast staat dat [minderjarige] flinke bagage met zich draagt. Zij heeft last van trauma’s en van hechtingsproblematiek. Van iedere opvoeder, ook van de pleegouders, vraagt dat enorm veel. Het hof is van oordeel dat met het onderzoek van het NIFP onvoldoende is aangetoond dat de vader dit absoluut niet kan bieden aan [minderjarige] . Het risico dat het NIFP schetst in de rapportage komt er kortgezegd op neer dat als de stress bij de vader, om wat voor reden dan ook, oploopt, hij onvoldoende in staat is om zichzelf te reguleren en emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . Nog daargelaten dat het alles behalve zeker is dat dit risico ook daadwerkelijk zal intreden, is dit iets dat meer ouders kan overkomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader in de afgelopen periode hard aan zichzelf heeft gewerkt. Hij staat nog altijd onder behandeling bij de GGZ, waar hij naar eigen zeggen flinke stappen vooruit heeft gemaakt. De advocaat van de vader heeft op de zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat in het kader van het NIFP-onderzoek slechts kort contact heeft plaatsgevonden tussen de behandelaar van de vader en de onderzoekers. Er zouden verder geen specifieke vragen aan de behandelaar zijn gesteld door het NIFP. De kwetsbaarheid van [minderjarige] dient bovendien verminderd te worden door de inzet van (spel)therapie voor de behandeling van haar trauma(‘s), waarmee nu snel gestart dient te worden. Verder overweegt het hof dat het rapport van het NIFP is gebaseerd op de enorm tumultueuze situatie tussen de ouders ten tijde van en in de periode na de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Er hebben zich in die tijd ontzettend heftige gebeurtenissen voorgedaan, maar inmiddels heeft daarin een verandering plaatsgevonden. Beide ouders hebben verklaard dat er niet langer sprake is van strijd tussen hen. Zij willen allebei het beste voor [minderjarige] . Het hof heeft dit ook kunnen zien en merken op de zitting in hoger beroep. De moeder staat inmiddels ook achter een plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Deze positieve veranderingen zijn niet meegenomen in de rapportage van het NIFP. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat nog altijd sprake is van een ondertoezichtstelling. Geen van de ouders heeft zich daartegen verzet. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling ook na thuisplaatsing van [minderjarige] , ervan uitgaande dat de ondertoezichtstelling ook in de periode na 8 januari 2023 zal worden verlengd, zicht op haar blijft houden.
2.3.10Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zij het dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing nog met enige maanden wordt verlengd om dat doel te kunnen bereiken. Hetgeen de deskundige van het NIFP, [naam NIFP-deskundige] , op de zitting in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. De door hem gekozen bewoordingen in het kader van de mondelinge behandeling komen niet overeen met zijn eerdere, in gezamenlijkheid genomen, aanbevelingen in het rapport.
2.3.11Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 8 januari 2023 alsnog zal toewijzen. Het hof benadrukt daarbij dat het van groot belang is dat de gecertificeerde instelling snel aan de slag gaat met de door de rechtbank genoemde punten om een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader te bewerkstelligen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank reeds overwogen dat de gecertificeerde instelling in deze zaak niet voortvarend heeft gehandeld. Ook in deze procedure is gebleken dat de gecertificeerde instelling pas in een laat stadium aan de slag is gegaan met de opdracht van de rechtbank. De ouders zijn daarnaast onvoldoende betrokken bij het traject dat door de gecertificeerde instelling werd uitgezet voor [minderjarige] . Pas op 23 september 2022, ruim anderhalve maand na de bestreden beschikking, heeft er voor het eerst sinds de beslissing van de rechtbank een gesprek plaatsgevonden tussen de gecertificeerde instelling en de ouders. Het hof geeft de gecertificeerde instelling mee dat het van belang is om na dergelijke belangrijke beslissingen zo snel mogelijk met de ouders om tafel te gaan zitten en een plan van aanpak te maken. Het hof gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling de komende periode haar best zal doen om de relatie met de ouders te herstellen.
Het verzoek tot contra-expertise
2.3.12De moeder heeft voorwaardelijk, voor het geval dat het hof de bestreden beschikking niet zou bekrachtigen, een verzoek gedaan tot het gelasten van een contra-expertise. Uit de toelichting van de moeder op dit verzoek in haar verweerschrift en op de zitting in hoger beroep, leidt het hof af dat zij heeft bedoeld om dit verzoek te doen voor het geval dat het hof anders zou oordelen over het perspectief van [minderjarige] dan de rechtbank. Daarvan is echter geen sprake. Weliswaar wijst het hof in deze beschikking het hoger beroep van de gecertificeerde instelling toe, maar, zoals uit het voorgaande volgt, is het hof met de rechtbank van oordeel dat moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar verzoek tot het gelasten van een contra-expertise. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
2.3.13Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling ingetrokken. Dit verzoek behoeft daarom geen bespreking meer.
2.3.14Dit leidt tot de volgende beslissing.