ECLI:NL:GHDHA:2022:2162

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
2200298720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer na openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar de officier van justitie stelde hoger beroep in. De tenlastelegging betrof geweld gepleegd op 19 mei 2018 te Alblasserdam, waarbij de verdachte en een medeverdachte in vereniging geweld hebben gepleegd tegen twee aangevers. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als consistent en gedetailleerd beoordeeld, in tegenstelling tot de verklaringen van de aangevers, die door alcoholgebruik hun herinneringen niet konden bevestigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangevers, en dat zijn reactie proportioneel was. Het beroep op noodweer werd geaccepteerd, waardoor het hof oordeelde dat het primair bewezenverklaarde feit niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was bevonden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002987-20
Parketnummer: 10-039545-19
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Dordrecht op [geboortedatum],
adres:[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Alblasserdam, op de Dam, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2] en [aangever 1], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (telkens met kracht),
- duwen van die [aangever 2] en/of die [aangever 1],
- slaan en/of stompen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [aangever 2] en/of die [aangever 1] en/of
- schoppen tegen het lichaam van die [aangever 2]en/of die [aangever 1];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Alblasserdam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan[aangever 1], te weten meerdere aangezichtsfracturen, althans die [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1]
- te duwen en/of
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1]
en/of
dat hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Alblasserdam [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2]
- te duwen en/of
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 2].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 mei 2018 te Alblasserdam, op de Dam,
in elk gevalop of aan de openbare weg, openlijk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2] en [aangever 1], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal (telkens met kracht),
- duwen van die [aangever 2] en
/ofdie [aangever 1],
- slaan en/of stompen tegen het hoofd,
althans tegen het lichaamvan die [aangever 2] en
/ofdie [aangever 1] en
/of
- schoppen tegen het lichaam van die [aangever 2]
en/of die [aangever 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair aan hem ten laste gelegde, omdat de medeverdachte [medeverdachte] geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben verklaard dat zij zich, mogelijk door hun alcoholgebruik, niet meer kunnen herinneren wat er op 19 mei 2018 op de Dam te Alblasserdam heeft plaatsgevonden.
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte]hebben daarentegen bij de politie, en de verdachte tevens ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, gedetailleerd en consistent verklaard. Die verklaringen worden niet weerlegd door de overige verklaringen in het dossier.
Het hof zal dan ook, mede op basis van die verklaringen, uitgaan van het volgende.
Op 19 mei 2018 is, na het uitgaan, op straat een woordenwisseling ontstaan tussen enerzijds de verdachte en een kennis van hem, medeverdachte [medeverdachte], en anderzijds de aangevers [aangever 2] en [aangever 1].
Uit de verklaring van de verdachte volgt, dat een van de twee aangevers (hierna: aangever 1 – blond haar) van zijn fiets afstapt, voor [medeverdachte] gaat staan en [medeverdachte] bij de nek grijpt. [Medeverdachte]heeft verklaard dat hij een klap tegen zijn nek danwel de zijkant van zijn hoofd kreeg. [Medeverdachte]duwt hem hierop naar achteren en zegt hem afstand te houden. Vervolgens wordt [medeverdachte] van achteren benaderd door de andere aangever (hierna: aangever 2 – bruin haar, gezet en groter). Aangever 2 heeft gebalde vuisten. Op het moment dat aangever 2 [medeverdachte]op het achterhoofd wil slaan, stompt de verdachte aangever 2 met de vuist op het gezicht. Aangever 2 valt hierdoor op de grond. Als aangever 2 weer opstaat, gebaart de verdachte aangever 2 dat hij afstand moet houden. Hierop loopt aangever 2 op de verdachte af en probeert hem te slaan. De verdachte geeft aangever 2 hierop een stomp op zijn kaak. Wederom valt aangever 2 op de grond. Dan komt aangever 1, die op dat moment bij [medeverdachte] staat, op de verdachte aflopen en probeert de verdachte te slaan. De verdachte slaat aangever 1 op zijn lip. Aangever 1 valt op de grond en komt naar de verdachte toe, waarna de verdachte aangever 1 wederom een klap geeft en aangever 1 op de grond valt. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij aangever 1 daarna nogmaals 1 keer heeft geslagen nadat aangever 1 ten val was gekomen en weer was opgestaan. Vervolgens zegt [medeverdachte] tegen de verdachte dat hij afstand moet nemen en hierop gaan zij samen weg. Nadat de verdachte foto’s zijn getoond van aangevers, wijst hij aangever [aangever 2] aan als de aangever die [medeverdachte] van achteren wilde aanvallen – het hof begrijpt: aangever 2 – en aangever [aangever 1] als de ander, aangever 1 aldus. [Medeverdachte]heeft bij de politie verklaard dat hij ten tijde van de vechtpartij één van de aangevers ook een ‘low kick’ heeft gegeven. Deze trap is op het onderlichaam van een van de aangevers terechtgekomen.
Op grond hiervan staat voor het hof vast dat de verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen waarbij zowel de verdachte als de medeverdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt hof tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte uit noodweer, dan wel noodweerexces, heeft gehandeld en dat hij op grond daarvan van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen, omdat niet is voldaan aan de subsidiariteitseis. De verdachte had zich aan de aanrandingen kunnen en moeten onttrekken door weg te lopen.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof gaat uit van de feitelijke toedracht, zoals hiervoor weergegeven onder het kopje ’Nadere bewijsoverweging’.
Hieruit volgt dat het aangever [aangever 1] is geweest, die als eerste (fysiek) de confrontatie heeft opgezocht door medeverdachte [medeverdachte] een klap tegen zijn nek danwel de zijkant van het hoofd te geven. Voorts maakt het hof uit de reeks van gedragingen op, dat deze zich achtereenvolgend in een zeer kort tijdsbestek hebben opgevolgd, waarbij door zowel de verdachte als de medeverdachte is gezegd dat aangevers afstand moesten houden. Het hof beschouwt de slaande bewegingen van aangevers richting de verdachte en de medeverdachte in dat licht bezien telkens als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij zich hiertegen heeft verdedigd. Het hof acht de reactie van verdachte, te weten het duwen en slaan/stompen tegen het hoofd van aangevers onder deze omstandigheden proportioneel. Ook aan de eis van subsidiariteit is, gelet op het korte tijdsbestek en de voortdurende aanranding, voldaan. Aangevers bleven immers, ook na het wegduwen en de waarschuwing dat ze afstand moesten houden, doorgaan met hun aanval richting de verdachte.
De conclusie van het hof is dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen en andermans lijf, namelijk dat van [medeverdachte], tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer slaagt.
Gelet op het voorgaande is het primair bewezenverklaarde feit niet strafbaar, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat hij zijn vordering niet handhaaft.
Gelet daarop is de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 15.562,31. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaaren
ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaartde benadeelde partij [aangever 1]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. V.M. de Winkel,
mr. M.C. Bruining en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. A-L.H. Wilkens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2022.
Mr. M.C. Bruining en mr. A-L.H. Wilkens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.