In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van [verzoeker], die als bestuurder van [naam onderneming] B.V. optrad. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mrs. M.E. Honée, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt, die eerder betrokken waren bij de hoofdprocedure met rolnummer 200.271.919/01. De wrakingskamer had op 29 april 2022 het verzoek behandeld, maar dit was op 13 mei 2022 afgewezen. De hoofdprocedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
Op 22 augustus 2022 diende [verzoeker] een nieuw wrakingsverzoek in, maar dit verzoek was niet door een advocaat ondertekend, wat in strijd was met de vereisten voor verplichte procesvertegenwoordiging. De wrakingskamer heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet aan de vereisten voldeed.
De beslissing van de wrakingskamer was dat [verzoeker] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking. De hoofdprocedure zal worden voortgezet zoals deze was op het moment van indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing is genomen door de rechters E.C. van Veen, C.M. Warnaar en H.C. Wiersinga en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.