ECLI:NL:GHDHA:2022:2157

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.311.356/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder is op 30 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, die op 9 maart 2022 is uitgesproken. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld en gemachtigd om uit huis geplaatst te worden in een voorziening voor pleegzorg. De moeder is van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft de standpunten van de moeder toegelicht. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben verweer gevoerd en benadrukt dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder in het moeder-kindhuis. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat er op dit moment geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. Het hof heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige met ingang van de datum van de beschikking afgewezen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigd.

Het hof heeft de hoop uitgesproken dat de moeder haar traject in het moeder-kindhuis succesvol zal afronden, zodat de minderjarige kan opgroeien bij zijn moeder. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, en dat de bestreden beschikking voor het overige wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.311.356/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-414
zaaknummer rechtbank : C/09/625790
beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022
inzake
[appellante] ,
wonende op een adres dat bekend is bij de advocaat en de hierna te noemen gecertificeerde instelling,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Shahbazi te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden,
gevestigd te Eindhoven,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 9 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft in zijn brief van 18 augustus 2022 aangegeven ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Voorts is bij het hof op 16 september 2022 een e-mail van de zijde van de moeder ingekomen, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2022, tezamen met het hoger beroep van de moeder in de zaak met nummer 200.306.965/01, plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. S.N. Bektaș, kantoorgenoot van de advocaat van de moeder;
- namens de raad: [vertegenwoordiger van de raad] ;
- namens de gecertificeerde instelling: [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
3.4
Bij beschikking van 16 december 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 16 december 2021 tot 29 december 2021 en voor diezelfde duur een machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling ter zitting.
3.5
Bij beschikking van 28 december 2021 heeft de kinderrechter de minderjarige van 29 december 2021 tot 16 maart 2022 voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld en voorts een machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 29 december 2021 tot 16 maart 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de minderjarige van 9 maart 2022 tot 9 maart 2023 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en daarnaast de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 9 maart 2022 tot 9 september 2022.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de raad af te wijzen dan wel de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in duur te beperken.

5.De motivering van de beslissing

Uithuisplaatsing
5.1
Ter zitting bij het hof is namens de moeder haar beroep tegen de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige ingetrokken, omdat de minderjarige sinds 4 juli 2022 met de moeder in een moeder-kindhuis verblijft. De intrekking van het beroep met betrekking tot de uithuisplaatsing heeft tot gevolg dat de door de moeder aangevoerde grieven in zoverre niet meer kunnen worden onderzocht. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van haar hoger beroep.
Ondertoezichtstelling
5.2
Thans is nog in geschil de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 9 maart 2022 tot 9 maart 2023.
Standpunten partijen
5.3
De moeder is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarige. Zij voert daartoe het navolgende aan. De moeder is in staat in rust sensitief te reageren op de minderjarige en emotioneel beschikbaar te zijn voor hem. De moeder staat bovendien open voor hulp in het vrijwillig kader. De moeder betwist niet dat er spanningen zijn geweest tussen haar en de pleegouders, bij wie zij zelf vanaf haar vierde jaar verbleef, maar zij benadrukt dat zij zich buiten spel gezet en niet gehoord heeft gevoeld. De moeder licht dat toe met een aantal voorbeelden. Zij wijst er daarbij op dat het niet alleen aan haar heeft gelegen dat de samenwerking soms stroef is verlopen. De gecertificeerde instelling heeft dat volgens de moeder ook erkend. De moeder wijst op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dat artikel hebben de moeder en de minderjarige recht op eerbiediging van hun gezins- en familieleven. De moeder verzoekt dan ook de bestreden beschikking te vernietigen.
Ter zitting is namens de moeder aangevoerd dat de moeder sinds 4 juli 2022 samen met de minderjarige in een moeder-kindhuis verblijft. Daar wordt de moeder behandeld voor haar problemen en leert zij structuur aan te brengen in haar dagelijkse leven, in combinatie met de zorg voor de minderjarige. De moeder ontwikkelt zich goed en gaat vooruit. Ook met de minderjarige gaat het goed. De moeder is gemotiveerd om door te zetten en verder te werken aan zichzelf en spant zich daarvoor in. De moeder heeft daarbij ook oog voor de belangen van de minderjarige. Nu de moeder is omgeven door de zorg en behandeling vanuit het moeder-kindhuis, is er in het geheel geen grond om de ondertoezichtstelling nog langer te laten voortduren.
5.4
De raad heeft ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad waren er in eerste aanleg ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, gelet op de kwetsbaarheid van de minderjarige en de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder was onvoldoende leerbaar. Ook nu de moeder met de minderjarige in een moeder-kindhuis verblijft, zijn deze zorgen nog niet weggenomen - ondanks de positieve ontwikkeling die de moeder doormaakt. De raad acht het van belang dat de gecertificeerde instelling op de achtergrond meekijkt, omdat het verleden heeft laten zien dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening niet altijd goed verloopt.
5.5
De gecertificeerde instelling is van mening dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken, omdat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. Nu de minderjarige en de moeder in het moeder-kindhuis verblijven, zijn er op dit moment geen directe zorgen meer over de ontwikkeling van de minderjarige. De gecertificeerde instelling acht het echter wel van belang dat zij betrokken blijft bij de moeder en de minderjarige om te waarborgen dat de moeder haar traject in het moeder-kindhuis voortzet en om te waarborgen dat de gecertificeerde instelling adequaat en snel kan handelen als dat nodig is.
Oordeel hof
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.7
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor het onder toezicht stellen van de minderjarige en zo ja, of deze ook thans nog aanwezig zijn.
5.8
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht en op de juiste gronden de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de kinderrechter en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hier nog aan toe dat uit het raadsrapport van 1 maart 2022 blijkt dat de moeder op dat moment onvoldoende open stond voor hulp. De moeder erkent in hoger beroep ook dat de samenwerking met haar niet altijd goed is verlopen, al acht het hof het aannemelijk dat dat niet in alle gevallen alleen maar aan de moeder te wijten is.
5.9
Het hof is echter van oordeel dat er op dit moment geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, zodat er niet meer is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.1
Vaststaat dat de moeder in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder heeft EMDR-therapie gevolgd en inmiddels de NIKA-training positief afgesloten. Het hof begrijpt dat uit het NIKA-traject naar voren is gekomen dat de moeder leerbaar is en dat zij in principe over voldoende opvoedvaardigheden beschikt, in het bijzonder dat zij voldoende sensitief op de kwetsbare minderjarige reageert.
5.11
Thans verblijft de moeder met de minderjarige in een moeder-kind huis. De moeder ondergaat ook in het moeder-kindhuis een behandeling. Vast staat dat de moeder zich coöperatief opstelt en dat zij profiteert van die behandeling, alsmede van de structuur die haar in het moeder-kindhuis wordt geboden. Voorts staat vast dat het op dit moment goed gaat met zowel de moeder als de minderjarige. Hoewel de moeder zichtbaar stappen in de goede richting zet, is het hof met de raad en de gecertificeerde instelling ook van oordeel dat de huidige situatie precair is, omdat de moeder nog een weg heeft te gaan en op dit moment niet valt te zeggen of de moeder het traject in het moeder-kindhuis weet vol te houden. Deze onzekere omstandigheid levert naar het oordeel van het hof echter geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige op. De stelling van de raad en de gecertificeerde instelling dat het in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige is om het traject in het moeder-kindhuis te monitoren, zodat kan worden ingegrepen als dat nodig is, is onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te handhaven. Het hof zal het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige daarom met ingang van de datum van deze beschikking afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen. Het hof spreekt de hoop uit dat het de moeder lukt om op de door haar ingeslagen nieuwe weg verder te gaan en het traject in het moeder-kindhuis succesvol af te ronden, zodat de minderjarige kan opgroeien bij zijn moeder.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de ondertoezichtstelling van de minderjarige vanaf heden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot verlening van de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden tot 9 maart 2023;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, J.A. van Kempen en M.J. Vonk, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 12 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.