ECLI:NL:GHDHA:2022:2130

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
2200306220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van Covid-19 noodmaatregel door ondernemer met valse aangifte en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Somalië in 1994, werd beschuldigd van het valselijk opmaken van een verzoek om tegemoetkoming schade COVID-19 en het onjuist indienen van een belastingaangifte. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis bevestigd zou worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de opgelegde straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. De verdachte had misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat bedoeld was voor gedupeerden van de coronamaatregelen door zijn klusbedrijf om te zetten in een kappersbedrijf zonder de juiste kwalificaties, en vervolgens een valse aanvraag in te dienen voor een tegemoetkoming van € 4.000,-. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 2 maanden, onvoorwaardelijk, en heeft het vonnis van de eerste rechter op dat punt vernietigd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 4.000,- aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003062-20
Parketnummer: 10-996585-20
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [datum] 1994,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 8 april 2020 te Naaldwijk, althans in Nederland, een geschrift, te weten een verzoek 'Tegemoetkoming schade COVID-19' inzake AMO KL([nummer]), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen en/of heeft doen opmaken, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of te doen gebruiken, bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat verdachte bij voornoemd verzoek - in strijd met de waarheid - heeft vermeld en/of doen vermelden dat:
- zijn onderneming op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven onder een hoofdactiviteit die in bijlage 1 van de Tegemoetkoming schade COVID-19-regeling, inclusief de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, is opgenomen en/of
- dat de onderneming tenminste één vestiging in Nederland had met een ander adres dan het priveadres van de eigenaar van de onderneming
en/of
- hij verwacht dat zijn onderneming/hij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 tenminste 4.000 euro aan omzetverlies te lijden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 en/of
- hij verwacht dat zijn onderneming/hij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 4.000 euro aan vaste lasten heeft, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Naaldwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte omzetbelasting over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 van AMO KL en/of AMO Klusbedrijf,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte opzettelijk een of meerdere malen een onjuist belastingtarief gehanteerd en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting van 11.000 euro opgenomen, terwijl dat/die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven en/of teveel zou worden (terug)betaald.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis zal op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre wordt opnieuw rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft -nadat er een regeling van kracht was geworden om ondernemers die getroffen waren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 tegemoet te komen- meteen de volgende dag bij de Kamer van Koophandel zijn klusbedrijf omgezet in een kappersbedrijf, terwijl hij geen opleiding tot kapper had gevolgd, teneinde voor die tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen.
Hij heeft vervolgens een aanvraagformulier voor die tegemoetkoming met valse gegevens ingevuld, waarna hij een bedrag van € 4.000,- heeft ontvangen, terwijl hij daar geen recht op had. Voorts heeft de verdachte een
aangifte omzetbelasting onjuist gedaan en daarmee ten onrechte een teruggave aangevraagd, door een onjuist bedrag aan voorbelasting in te vullen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ten tijde van de corona pandemie op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat bedoeld was als noodmaatregel voor gedupeerde ondernemers en heeft hij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld dat dergelijke documenten naar waarheid worden ingevuld op ernstige wijze beschaamd.
De verdachte heeft zich bij het plegen van voormelde feiten kennelijk slechts laten leiden door het verwachte geldelijke gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen.
Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is echter van oordeel dat de door de politierechter opgelegde taakstraf en de door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Het hof heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de verdachte tot op heden het onterecht verkregen bedrag van € 4.000,- nog niet heeft terug betaald. Voorts heeft de verdachte geen enkele verantwoording willen afleggen voor zijn handelen, nu hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen.
Het hof is - alles afwegende – dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 36f, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, waaronder de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, welke beslissing als volgt luidt:

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 april 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.S. Korteling en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 oktober 2022.
Mr. W.S. Korteling is buiten staat dit arrest te ondertekenen.