ECLI:NL:GHDHA:2022:2110

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.274/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland

In deze zaak verzoekt Archirodon Construction (Overseas) Company Limited, gevestigd te Limassol, Cyprus, erkenning in Nederland van een buitenlands arbitraal vonnis dat is gewezen in een geschil met de General Company For Ports of Iraq, gevestigd te Basra, Irak. Het hof heeft op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het verzoek van Archirodon tot erkenning en tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen is toegewezen. De arbitrale vonnissen zijn gewezen op 4 juni 2019 en 25 november 2019 en hebben betrekking op een overeenkomst tussen partijen voor de bouw van een pier en een golfbreker in de Al Fah haven in Irak. De procedure is gestart met een verzoekschrift van Archirodon op 4 april 2022, gevolgd door een verweerschrift van GCPI op 10 oktober 2022. Het hof heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging is voldaan, ondanks dat GCPI zich op immuniteit van executie beroept. Het hof oordeelt dat deze immuniteit in deze procedure geen rol speelt, omdat het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging niet leidt tot een directe beslaglegging op eigendommen van GCPI. De beslissing van het hof houdt in dat de arbitrale vonnissen in Nederland worden erkend en dat Archirodon verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging van deze vonnissen. GCPI wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel Recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.309.274/01
beschikking van 1 november 2022
in de zaak van
Archirodon Construction (Overseas) Company Limited,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
verzoekster,
advocaat: mr. M.C. van Leyenhorst te Leiden,
tegen
General Company For Ports of Iraq,
gevestigd te Basra, Irak,
verweerster,
advocaat: mr. J.R. Feenstra te Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna Archirodon en GCPI noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Archirodon verzoekt erkenning in Nederland van een tussen haar en GCPI gewezen buitenlands arbitraal vonnis en verlof om dat vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen.
1.2
Het hof wijst dat verzoek toe, omdat aan alle vereisten is voldaan.

2.Het procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 4 april 2022 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van Archirodon, met bijlagen;
  • de brief van Archirodon van 27 september 2022, met bijlagen;
  • het op 10 oktober 2022 ter griffie van het hof ingekomen verweerschrift van GCPI;
  • het proces-verbaal van het verhoor als bedoeld in artikel 987 Rv van 11 oktober 2022.
2.2
Uitspraak is bepaald op heden.

3.De feitelijke achtergrond

3.1
Archirodon heeft met GCPI op 22 november 2012 een overeenkomst gesloten waarmee Archirodon zich verbond tot het bouwen van onder meer een pier en een golfbreker ten behoeve van de Al Fah haven in Irak (hierna: de overeenkomst). Tot de overeenkomst behoren algemene voorwaarden die in artikel 20 onder meer voorzien in geschilbeslechting door arbitrage volgens het reglement van de
International Chamber of Commerceen bepalen dat de plaats van arbitrage Genève (Zwitserland) is.
3.2
Archirodon heeft op 24 maart 2016 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het secretariaat van het
International Court of Arbitrationvan de
International Chamber of Commerce. De procedure is bekend onder het kenmerk 21785/ZF/AYZ. In de arbitrageprocedure is GCPI verschenen bij advocaat. GCPI heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld.
3.3
De arbitrageprocedure heeft geresulteerd in een
partial final awardvan 4 juni 2019 en een
final awardvan 25 november 2019, met als bijlage 2 een correctie op het
partial final award, waarbij GCPI zakelijk weergegeven is veroordeeld tot betaling aan Archirodon van USD 100.290.991,29 en EUR 410.991,80, beide bedragen te vermeerderen met rente (hierna: de arbitrale vonnissen).
3.4
Tegen de arbitrale vonnissen staat geen rechtsmiddel (meer) open. De arbitrale vonnissen zijn bindend voor partijen. GCPI heeft geen vernietiging van de arbitrale vonnissen gevorderd.
3.5
GCPI heeft niet vrijwillig aan de arbitrale vonnissen voldaan.

4.Het verzoek en het verweer

4.1
Archirodon verzoekt het hof om bij beschikking de arbitrale vonnissen in Nederland te erkennen en haar verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen in Nederland, met veroordeling van GCPI in de kosten van deze procedure. Archirodon baseert haar verzoek primair op artikel 1075 Rv in verbinding met de artikelen III en IV van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (het Verdrag van New York, hierna ook: het Verdrag) en subsidiair op artikel 1076 Rv.
4.2
GCPI verzoekt het hof zichzelf onbevoegd te verklaren althans het verzoek af te wijzen. GCPI betoogt daartoe bij verweerschrift dat toewijzing van het verzoek alleen kan leiden tot beslaglegging op eigendommen van GCPI en dat haar, als (onderdeel van een) buitenlands staatsorgaan, een beroep toekomt op immuniteit van executie (en zo nodig immuniteit van jurisdictie) ex artikel 1 Rv in verbinding met artikel 13a Wet AB, zoals gecodificeerd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen.

5.De bevoegdheid van het hof

5.1
Deze procedure draait om de vraag of de arbitrale vonnissen in Nederland kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd.
5.2
Ter gelegenheid van het verhoor is namens GCPI naar voren gebracht dat geen beroep wordt gedaan op immuniteit van jurisdictie. De immuniteit van jurisdictie speelt hier overigens ook geen rol, nu in deze procedure niet wordt geoordeeld over het publiekrechtelijk handelen van een andere staat. Het hof is dus bevoegd om van het verzoek van Archirodon kennis te nemen.
5.3
Op het verzoek is het Verdrag van New York van toepassing, nu zowel Nederland als Zwitserland daarbij partij is. Op grond van artikel 1075 lid 2 Rv is het hof absoluut bevoegd om kennis te nemen van het verzoek en zijn de artikelen 985-991 Rv van overeenkomstige toepassing, voor zover het Verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt. Nu de tenuitvoerlegging onder andere in het arrondissement Den Haag wordt verlangd, is dit hof ook relatief bevoegd (artikel 985, derde volzin, Rv).

6.De beoordeling van het verzoek

6.1
GCPI beroept zich op immuniteit van executie. Ook dat leerstuk speelt in deze procedure geen rol. De immuniteit van executie is immers niet onbeperkt, maar zal per uit te winnen vermogensbestanddeel moeten worden onderzocht. Een verzoek om een arbitraal vonnis te erkennen en om verlof te verlenen dit vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen, kan daarop dus in de regel niet afstuiten. Pas nadat Archirodon op een bepaald vermogensbestanddeel beslag zal hebben gelegd, zal in een executiegeschil aan de orde moeten komen of het beroep op immuniteit van executie slaagt. Tot een executiegeschil kan het pas komen nadat Archirodon in deze procedure verlof heeft verkregen om de arbitrale vonnissen in Nederland ten uitvoer te leggen (vgl. r.o. 5.1 hiervoor). Het hof volgt GCPI niet in haar betoog dat voorbij moet worden gegaan aan het verschil tussen een executiegeschil en deze procedure. Dat toewijzing van het verzoek van Archirodon “alleen maar [kan] leiden tot beslaglegging” en GCPI daartegen is beschermd, kan immers in deze procedure niet worden aangenomen of vastgesteld aangezien niet nu al vaststaat dat de vermogensbestanddelen die zullen worden uitgewonnen onder de immuniteit van executie vallen.
6.2
Ingevolge artikel III van het Verdrag dient Nederland scheidsrechtelijke uitspraken die zijn gewezen in andere verdragsluitende staten te erkennen en ten uitvoer te leggen als is voldaan aan de voorwaarden van het Verdrag.
6.3
Artikel IV lid 1 van het Verdrag bepaalt dat de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt, bij haar verzoek dient over te leggen: (a) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan; (b) het origineel van de arbitrageovereenkomst of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan.
6.4
Het hof heeft vastgesteld dat in deze procedure Archirodon een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst en een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de arbitrale vonnissen heeft overgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft Archirodon aldus voldaan aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen. Aan het uit lid 2 van artikel VI van het Verdrag voortvloeiende vereiste van een vertaling van de arbitrale vonnissen en de overeenkomst uit het Engels in de Nederlandse taal, gewaarmerkt door een officiële of beëdigde vertaler of door een diplomatiek of consulair ambtenaar is weliswaar niet voldaan, maar daaraan heeft het hof geen behoefte, omdat het de Engelse taal voldoende machtig is om kennis te kunnen nemen van de inhoud van deze stukken.
6.5
GCPI heeft geen beroep gedaan op de in artikel V van het Verdrag opgenomen weigeringsgronden. Van een grond voor weigering van de verzochte erkenning en tenuitvoerlegging is het hof ook niet gebleken.
6.6
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging op de primaire grondslag toewijsbaar is. Deze uitkomst rechtvaardigt dat GCPI zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
6.7
De in 6.4 bedoelde stukken zullen aan de advocaat van Archirodon worden geretourneerd.

7.De beslissing

Het hof:
- verstaat dat de op 4 juni 2019 en 25 november 2019 te Genève, Zwitserland, tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen (met kenmerk 21785/ZF/AYZ) in Nederland worden erkend;
- verleent Archirodon verlof tot tenuitvoerlegging van de op 4 juni 2019 en 25 november 2019 te Genève, Zwitserland, tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen (met kenmerk 21785/ZF/AYZ) in Nederland;
- veroordeelt GCPI in de kosten van dit geding, aan de zijde van Archirodon tot op heden begroot op € 908,03 aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten à € 1.114,- (tarief II)).
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J. van der Helm, M.E. Honée en J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022 in aanwezigheid van de griffier. Deze beschikking is ondertekend door de jongste raadsheer.