ECLI:NL:GHDHA:2022:2088

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
2200539717
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs voor medeplegen van cocaïne-invoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden voor het medeplegen van de invoer van ongeveer 703 kilogram cocaïne in Nederland. Tegen dit vonnis is door zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden eiste. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor het tenlastegelegde. Hoewel er sterke aanwijzingen waren dat de verdachte enige wetenschap had van de invoer van de verdovende middelen, voldeed het bewijs niet aan de eisen die de rechtspraak van de Hoge Raad stelt voor het medeplegen.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de rol van de verdachte in de zaak. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Deze beslissing is genomen in het openbaar en is vastgelegd in het arrest van het hof.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005397-17
Parketnummer: 10-960161-15
Datum uitspraak: 20 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij, op of omstreeks 21 januari 2015, te Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 703 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte enige wetenschap moet hebben gehad van de invoer van een partij verdovende middelen op de kotter, de [kotter HD], die in de nacht van 21 januari 2015 kwam binnenvaren in de haven van Den Helder. De vraag is evenwel of er voldoende bewijs is om een genoegzame juridische duiding te kunnen geven aan een eventuele rol van de verdachte. Voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde ‘plegen’ (in de zin van: alleen plegen) ontbreekt ieder bewijs. Voor het impliciet primair ten laste gelegde ‘medeplegen’ ontbreekt naar het oordeel van het hof voldoende bewijs. De rechtspraak van de Hoge Raad stelt bepaalde eisen aan ‘medeplegen’ en die kunnen in dit geval niet met voldoende bewijsmiddelen worden belegd. Aldus kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. V.M. de Winkel, mr. A. de Lange en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 oktober 2022.