ECLI:NL:GHDHA:2022:2049

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.293.719/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot levering van woning op basis van niet-ondertekende schuldbekentenis

In deze zaak heeft [appellant] een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] met de stelling dat hij geld heeft geleend en recht heeft op de woning van [geïntimeerde] op basis van een schuldbekentenis. [geïntimeerde] ontkent echter de handtekening op de schuldbekentenis en stelt dat deze gemanipuleerd is. Het hof heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat de schuldbekentenis geen bewijs oplevert. Het hof oordeelt dat de stellige ontkenning van [geïntimeerde] betekent dat de schuldbekentenis niet als bewijs kan dienen, zoals bepaald in artikel 159 lid 2 Rv. Het hof heeft ook de bevindingen van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) in overweging genomen, die wijzen op mogelijke manipulatie van het document. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op de woning en bevestigt de beslissing van de rechtbank, die eerder de vordering had afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.293.719/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/583319 / HA ZA 19-927
Arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.H. de Bruin, kantoorhoudend in Bleiswijk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K. el Joghrafi, kantoorhoudend in Hoogvliet, Rotterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] stelt dat hij geld heeft geleend aan [geïntimeerde]. Hij stelt ook dat [geïntimeerde] die lening niet heeft afgelost en dat hij daarom recht heeft op de woning van [geïntimeerde]. Dat volgt volgens [appellant] uit een schuldbekentenis die [geïntimeerde] heeft ondertekend. [geïntimeerde] ontkent de stellingen van [appellant].
1.2
Het hof wijst de vordering van [appellant] af. Uit onderzoek blijkt dat de schuldbekentenis waarschijnlijk is gemanipuleerd. De schuldbekentenis levert daarom geen bewijs op. De andere documenten waarop [appellant] een beroep heeft gedaan leveren ook geen bewijs op.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 april 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 augustus 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met bijlagen.
2.2
Op 12 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toen toegelicht, de advocaat van [appellant] aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.
Schorsingsverzoek
2.3
[appellant] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 12 september 2022 een akte met een verzoek tot schorsing (als bedoeld in artikel 225 Rv) aan het hof gestuurd. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen dat verzoek en daartoe een akte met een reactie op het schorsingsverzoek verzonden. De rolraadsheer heeft beide akten geweigerd op de grond dat alleen de partij aan wiens zijde zich een schorsingsgrond voordoet, schorsing van de procedure kan vragen.
2.4
[appellant] heeft kort voor de zitting van 12 september 2022 om heroverweging van de onder 2.3 weergegeven beslissing van de rolraadsheer gevraagd. Het hof heeft op de zitting meegedeeld dat daarop nog zal worden beslist.
2.5
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op de beslissing van de rolraadsheer. Aan de onder 2.3 weergegeven motivering van de rolraadsheer voegt het hof nog toe dat [appellant] niet concreet heeft gemaakt dat de persoonlijke staat van [geïntimeerde] is veranderd. Mr. De Bruin heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat er geen sprake is van ondercuratelestelling van [geïntimeerde] en ook niet van onderbewindstelling (zo onderbewindstelling al is aan te merken als een verandering van de persoonlijke staat). Mr. De Bruin heeft ook geen andere persoonlijke verandering van staat genoemd.
De conclusie is dat er geen grond is voor schorsing van de procedure. Naar aanleiding van de suggesties van [appellant] over afwezigheid op zittingen en ontoerekeningsvatbaarheid van [geïntimeerde], merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] op de zitting bij het hof aanwezig was en coherent het woord heeft gevoerd.
Het hof zal nu ingaan op de inhoud van de zaak.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[geïntimeerde] is eigenaar van een appartementsrecht aan de [adres] (hierna: de woning).
3.2
[appellant] is gehuwd geweest met de dochter van [geïntimeerde].
3.3
[geïntimeerde] en [appellant] hebben enige jaren in de Verenigde Arabische Emiraten gewoond en gewerkt. [geïntimeerde] dreef daar een onderneming onder de naam [geïntimeerde] Consulting.
3.4
Op 20 augustus 2015 heeft [geïntimeerde], in aanwezigheid van een notaris, aan [appellant] een (in het Arabisch opgestelde en naar het Engels vertaalde) volmacht verstrekt (hierna: de volmacht). De tekst daarvan luidt als volgt:
“Special Power of Attorney
Know all men by these presents that I, the undersigned, [geïntimeerde], Dutch citizen and holder of Emirates ID No. (…). In my capacity as owner of license called ([geïntimeerde] Consulting) which licensed under No. (…) located in Sharjah.
Do hereby appoint and authorize Mr. [appellant], Lebanese National, and holder of ID No.: (…)
To represent me and act on my behalf in entire disposal , full managing and supervising on the above mentioned license , he has the right to attend , sign and represent me absolutely before all official and non-official Departments , including but not limited to (Ministry of (…), he shall be entitled to open and close the accounts, management of existing accounts , to withdraw and deposit, sign and endorse on cheques ) and all authorities that require my presence , the attorney shall be entitled in managing and supervising , concluding the contracts and renewal them , to amend its terms and terminate them , sell and assign of them , sign on the addendum of contracts , adding and withdrawing the partners , amending the legal type of the license , also he is authorized to appoint the workers , employees and fixing their remunerations and dismiss them , and he has all of the respective powers . He shall be entitled to give and receive payables and receivables vouchers , bills and contacts of any type, to sign on any papers , forms or documents for doing any actions to implement the purpose of power of attorney.
I have authorized the aforesaid attorney to file the cases and to pursue and proceed with the same and to carry out the whole litigation procedures , claims , to declare , reconcile , assign , discharge , relinquish and to deny , and he is entitled to review all governmental departments , local , authorities and persons in respect of the subject of this Power of Attorney .
In general, to act whatever is necessary for performing the aforesaid acts or arising therein.
I have authorized the above attorney to authorize and delegate the others with all or part of what has been mentioned, and to dismiss them from time to time, and I ratify on his saying and act.
Accordingly, I request the notary public in Sharjah house of justice tot attest it legally”
De handtekening van [geïntimeerde] onder de volmacht is gelegaliseerd.
3.5
[appellant] heeft op 19 september 2019 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag tot levering op de woning laten leggen. Dat beslag is opgeheven bij arrest van dit hof van 26 oktober 2021.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard. Zijn vordering strekt ertoe dat de woning van [geïntimeerde] aan hem ([appellant]) wordt overgedragen.
4.2
[appellant] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
De onderneming van [geïntimeerde] verkeerde in 2013 in zwaar weer door een crisis in de bouwsector in de Verenigde Arabische Emiraten. Vanaf de crisis in 2013 tot begin augustus 2015 heeft [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] en diens onderneming diverse kosten betaald, tot een totaal bedrag van 450.000,- VAE dirham (omgerekend ongeveer € 110.000,-). [geïntimeerde] heeft voor dit bedrag op 20 augustus 2015 een schuldbekentenis ondertekend. Deze is in kopie overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding (hierna: de schuldbekentenis). De schuldbekentenis is opgemaakt op briefpapier van [geïntimeerde] Consulting. Onderaan staat een handtekening die volgens [appellant] afkomstig is van [geïntimeerde]. De tekst van de schuldbekentenis luidt als volgt:
“Acknowledgment and Release
I, the undersigned, [geïntimeerde], (...) do hereby declare the following:
Whereas, I have faced a financial crisis in UAE, I was forced to pay my due debts for my debtors and customers; Thus I was forced to borrow money from [appellant] (…)
Whereas, he gave to me the amount of four hundred and fifty thousand Emirate Dirhams,
I do hereby organize for the profit of Mr. [appellant] a power of attorney allowing him to dispose of my own company named VE TH Consulting.
In case he is not able to sell this company to recollect his money, amounted four hundred and fifty thousand Emirate Dirhams, so, I do hereby waive to him the ownership of my property located in [adres].
This is a definitive global and irrevocable waiver and I have delivered to him the title deed to dispose of it and to sell it to whom he wants for the price and upon the conditions he deems fit.
I do hereby discharge and release him from any right or claim since I have received the whole price in cash.
Therefore, this acknowledgement and release is given in Sharjah, UAE, on 20/08/2015
Yours sincerely,
For [geïntimeerde] Consulting
[geïntimeerde]
Director”
Volgens [appellant] blijkt uit de schuldbekentenis dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van zijn eigendomsrecht op de woning ten gunste van [appellant].
4.3
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. Daartoe is kort gezegd overwogen dat [geïntimeerde] stellig heeft ontkend dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend zodat deze geen bewijs oplevert (artikel 159 lid 2 Rv). Ook is overwogen dat [appellant] geen bewijsaanbod heeft gedaan en dat er geen aanleiding bestaat om [appellant] ambtshalve tot bewijslevering toe te laten.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert vernietiging van het vonnis en alsnog toewijzing van zijn vordering. Hij heeft geen genummerde grieven tegen het vonnis gericht.
5.2
[appellant] wijst in hoger beroep op een onderzoek dat hij door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het NFO) heeft laten uitvoeren. Dat onderzoek heeft betrekking op de echtheid van de handtekening onder de schuldbekentenis en op de echtheid van het document. Volgens [appellant] volgt uit de rapporten van het NFO van 15 maart 2021 en 1 oktober 2021 dat de schuldbekentenis daadwerkelijk door [geïntimeerde] is ondertekend. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank hem ten onrechte geen bewijsopdracht heeft gegeven. Ook stelt hij dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de schuldbekentenis en dat dit komt omdat er wegens de coronamaatregelen geen mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden.

6.Beoordeling in hoger beroep

De schuldbekentenis

6.1
De vraag in dit hoger beroep is of [appellant] recht heeft op de levering van de woning van [geïntimeerde]. Volgens [appellant] is dit het geval. Hij beroept zich daarbij met name op de schuldbekentenis (zie onder 4.2).
6.2
[geïntimeerde] heeft stellig ontkend dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] de schuldbekentenis zelf geproduceerd en was [appellant] daartoe in staat omdat hij werkzaam was bij [geïntimeerde] Consulting en toegang had tot de computers.
6.3
Gelet op de stellige ontkenning van [geïntimeerde], levert de schuldbekentenis geen bewijs op zolang niet bewezen is dat de schuldbekentenis door [geïntimeerde] is ondertekend (zie artikel 159 lid 2 Rv).
6.4
[appellant] meent dat hij door middel van het NFO onderzoek (zie onder 5.2) heeft bewezen dat [geïntimeerde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. Naar het oordeel van het hof volgt uit het NFO onderzoek echter geenszins dat [geïntimeerde] de schuldbekentenis heeft ondertekend, eerder het tegendeel. Het hof licht dit als volgt toe.
6.5
Volgens het NFO is het waarschijnlijker dat de schuldbekentenis een gemanipuleerd document is, dan dat sprake is van een authentiek document. In de conclusie van het rapport van het NFO van 1 oktober 2021 staat immers het volgende:
“Naar aanleiding van de bovengenoemde bevindingen die werden aangetroffen bij het onderzoek aan het document:
- Het afwijkende lettertype ten opzichte van de inhoud en de afsluiting van de brief;
- Het afwijkende en verschillende 'printbeeld' van de inhoud ten opzichte van de kop- en voettekst en de afsluiting van de brief (wat zou kunnen wijzen op het gebruik van twee verschillende printers of het printen in twee verschillende resoluties);
- De afwijkende uitlijning van de koptekst, de voettekst en de afsluiting ten opzichte van de inhoud van de brief;
- De handtekening die met "natte" inkt op het document werd aangebracht en niet werd geprint;
kan worden geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoekwaarschijnlijkerzijnwanneer er sprake is van een samengesteld (gemanipuleerd) documentdan wanneer er sprake is van een authentiek document dat in één gang is geprint op dezelfde printer.”
6.6
[appellant] meent op grond van de bevinding van het NFO achter het vierde gedachtestreepje (omtrent de handtekening die met natte inkt op het document werd aangebracht) te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] zijn handtekening onder de tekst van de schuldbekentenis heeft geplaatst. Hij gaat daarmee echter voorbij aan de overige bevindingen van het NFO. Weliswaar kan op grond van het NFO onderzoek worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] zijn handtekening op het authentieke document heeft geplaatst, maar uit dat onderzoek volgt ook dat het authentieke document waarschijnlijk is gemanipuleerd. Het is dus allerminst zeker dat [geïntimeerde] zijn handtekening heeft geplaatst onder de tekst van de schuldbekentenis. Gelet op de bevindingen van het NFO is het goed mogelijk dat de oorspronkelijke tekst in het authentieke document is verwijderd en (na de ondertekening) is vervangen door de tekst van de schuldbekentenis. Uit het NFO onderzoek volgt in ieder geval niet dat de schuldbekentenis daadwerkelijk door [geïntimeerde] is ondertekend.
6.7
Anders dan [appellant] heeft betoogd, lag het niet op de weg van [geïntimeerde] om gedetailleerd uiteen te zetten dat en hoe manipulatie van het authentieke document heeft plaatsgevonden. De bewijslast voor wat betreft de echtheid van de handtekening onder een stuk rust op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt en dat is [appellant]. [appellant] heeft in dat kader een beroep gedaan op het NFO rapport maar zoals hiervoor is overwogen, volgt daaruit geenszins dat [geïntimeerde] de schuldbekentenis heeft ondertekend.
6.8
Verder is nog van belang dat [appellant] de originele schuldbekentenis nimmer heeft overgelegd en ook niet aan het NFO ter beschikking heeft gesteld. Waarom hij dat niet heeft gedaan, heeft hij niet opgehelderd. Bovendien valt op dat [appellant] twee verschillende kopieën van de schuldbekentenis in het geding heeft gebracht: één met een tekst met alinea’s (overgelegd als productie 1 bij dagvaarding) en één met diezelfde tekst zonder alinea’s (productie 16 bij memorie van grieven, de bijlage bij het NFO rapport van 1 oktober 2021, p. 25). [appellant] heeft ook hiervoor geen verklaring gegeven, hoewel dat zeker op zijn weg lag. Een en ander versterkt de conclusie van het NFO dat het waarschijnlijker is dat sprake is van een gemanipuleerd document.
6.9
De schuldbekentenis levert gelet op het voorgaande geen bewijs op voor de stelling van [appellant] dat de woning aan hem dient te worden geleverd. De uitleg die de rechtbank aan de schuldbekentenis heeft gegeven kan verder in het midden blijven.
Overige documenten
6.1
De overige stukken die [appellant] heeft overgelegd leveren evenmin een onderbouwing op van zijn stelling dat [geïntimeerde] de woning aan hem dient te leveren. Het hof licht dit hierna toe.
6.11
De tekst van de volmacht wijst er slechts op dat [geïntimeerde] aan [appellant] de bevoegdheid heeft gegeven om [geïntimeerde] in de bedrijfsvoering te mogen vertegenwoordigen en ten behoeve daarvan rechtshandelingen te mogen verrichten ("
To represent me and act on my behalf in entire disposal, full managing and supervising on the above mentioned license"). [geïntimeerde] heeft daarvoor ook een verklaring gegeven, namelijk dat hij wegens gezondheidsproblemen in 2015 naar Nederland is gegaan en toen aan [appellant], die volgens hem werkzaam was voor [geïntimeerde] Consulting, een volmacht heeft verstrekt. Maar wat daarvan verder zij, uit geen enkele passage in de volmacht kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan of zal doen van zijn woning. Het hof merkt verder op dat [appellant] geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat de volmacht van 20 augustus 2015 ten overstaan van een notaris is opgesteld en is gelegaliseerd, terwijl dat niet geldt voor de schuldbekentenis die volgens [appellant] op dezelfde dag is opgesteld en ondertekend. Als er inderdaad samenhang bestaat tussen de schuldbekentenis en de volmacht, zoals [appellant] heeft gesteld, dan had in de rede gelegen dat partijen ook de schuldbekentenis bij de notaris hadden opgesteld en/of ondertekend, maar dat is niet gebeurd.
6.12
[appellant] heeft ook een kopie van de leveringsakte en de hypotheekakte ten aanzien van de woning overgelegd en gewezen op de omstandigheid dat de originele leveringsakte en hypotheekakte ten aanzien van de woning in zijn bezit zijn. Hij stelt dat [geïntimeerde] deze stukken aan hem heeft gegeven ten behoeve van de overdracht van de woning. [geïntimeerde] heeft dat betwist en heeft er op gewezen dat [appellant] bij hem in de woning heeft gewoond en die stukken kennelijk heeft meegenomen.
Naar het oordeel van het hof leveren ook deze stukken geen enkel bewijs op van de stellingen van [appellant]. Met deze stukken kan de overdracht van de woning immers helemaal niet worden bewerkstelligd.
6.13
[appellant] heeft ook nog een kopie van een cheque voor het bedrag van 450.000,- dirham overgelegd. Hij stelt dat zijn toenmalige echtgenote, de dochter van [geïntimeerde], deze cheque heeft uitgeschreven ter voldoening van de gestelde schuld van [geïntimeerde] aan [appellant]. Dit zou blijken uit het bedrag van cheque, dat overeenkomt met de gestelde schuld.
Ook de cheque levert naar het oordeel van het hof geen (begin van) bewijs dat [appellant] recht heeft op levering van de woning. Als datum op de cheque is ingevuld: “
20/08/2008”. Dat de cheque verband houdt met de door [appellant] gestelde lening aan [geïntimeerde], valt niet in te zien, reeds omdat die lening volgens [appellant] pas vanaf 2013 is verstrekt.
6.14
Hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd en overgelegd wijst er evenmin op dat [appellant] recht heeft op levering van de woning van [geïntimeerde]. Dat geldt meer in het bijzonder voor de overgelegde kopieën van in het Arabisch of Engels opgestelde documenten die volgens [appellant] bestaan uit registraties dan wel vergunningen en huurovereenkomsten (overgelegd als productie 18 bij memorie van grieven). [appellant] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze stukken zijn stellingen onderbouwen.
6.15
Het hof merkt tot slot nog het volgende op. [appellant] heeft gesteld dat hij geld heeft geleend aan [geïntimeerde] omdat [geïntimeerde] diverse lasten en schulden niet meer kon betalen, zoals salarisbetalingen voor het personeel van de onderneming, de huur van het bedrijfspand en het woonhuis, zakelijke en persoonlijke verzekeringen en onderhoud en verbruik van auto's. [appellant] heeft naar eigen zeggen contante betalingen gedaan aan [geïntimeerde] en aan zijn toenmalige echtgenote (de dochter van [geïntimeerde]). Hij zou daartoe zijn salaris en spaargeld hebben aangewend en bezittingen hebben verkocht, waaronder goud en auto's. Hoewel het (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) mogelijk moet zijn geweest bewijsstukken over te leggen van de gestelde geldopnames en de gestelde verkoop van bezittingen - zeker nu hiermee een totaalbedrag van circa € 110.000,- zou zijn gemoeid - heeft [appellant] geen enkel stuk dat hierop betrekking heeft, in de procedure overgelegd.
Conclusie en slot
6.16
Het hof komt op grond van het bovenstaande, net zoals de rechtbank, tot de conclusie dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] de woning aan [appellant] moet leveren, in het geheel niet heeft onderbouwd. De rechtbank was bij gebrek aan een onderbouwing niet gehouden tot het geven van een bewijsopdracht. Het hof komt om dezelfde reden niet toe aan een bewijsopdracht.
6.17
Ten aanzien van de grief van [appellant] dat er geen mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden merkt het hof nog op dat, zoals [appellant] ook stelt, een mondelinge behandeling destijds niet mogelijk was wegens de coronamaatregelen. De rechtbank heeft [appellant] daarom een extra schriftelijke ronde gegund, van welke mogelijkheid [appellant] ook gebruik heeft gemaakt; hij heeft een conclusie van repliek ingediend. Bovendien heeft [appellant] in hoger beroep zijn standpunt alsnog mondeling naar voren kunnen brengen. De grief moet daarom worden verworpen.
6.18
De conclusie is dat de grieven van [appellant] moeten worden verworpen en dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Hajj als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep (3 punten x tarief V).

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 13 januari 2021;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,- aan griffierecht en € 9.834,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, H.J.M. Burg en A.G.J. Wassenaer van Catwijck en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.