ECLI:NL:GHDHA:2022:2047

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.298.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Garantiewoningen

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, een vordering ingediend bij het Gerechtshof Den Haag om een uitspraak van de Geschillencommissie Garantiewoningen te vernietigen. De Geschillencommissie had eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht over gebreken aan hun woning, die was gebouwd door een rechtsvoorganger van gedaagde, Heijmans Vastgoed B.V. De eisers stelden dat de uitspraak van de Geschillencommissie niet goed gemotiveerd was en in strijd met de openbare orde. Het hof heeft de vorderingen van eisers afgewezen en geoordeeld dat de uitspraak van de Geschillencommissie een arbitraal vonnis is, en geen bindend advies. Het hof heeft vastgesteld dat de Geschillencommissie terecht heeft geoordeeld dat eisers niet tijdig hun klacht hadden ingediend en dat zij niet voldoende voortvarend hebben gehandeld. Het hof heeft de argumenten van eisers over de motivering van de uitspraak en de schending van de openbare orde verworpen. De conclusie van het hof was dat er geen grond was voor vernietiging van het arbitraal vonnis en dat eisers als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel Recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.298.851/01
Zaaknummer rechtbank : C/01/367896/ HA ZA 21-114
Arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
wonend in [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
Heijmans Vastgoed B.V.,
gevestigd in Rosmalen,
gedaagde,
advocaat: mr. P. Koeslag te Schijndel.
Het hof zal partijen hierna noemen: [eisers] en Heijmans.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of een uitspraak van de Geschillencommissie Garantiewoningen moet worden vernietigd. [eisers] vindt dat dit moet omdat de uitspraak volgens hem niet (goed) is gemotiveerd en in strijd is met de openbare orde. Het hof verwerpt dat betoog en wijst de vorderingen af.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 25 januari 2021 van [eisers] waarbij Heijmans is gedagvaard voor de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank);
  • de akte overleggen producties, met producties, van [eisers];
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van Heijmans;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties, van [eisers];
  • het vonnis in incident van 7 juli 2021 van de rechtbank, waarbij de zaak op grond van artikel 73 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) is verwezen naar dit hof;
  • het exploot van oproeping van 28 juli 2021 van [eisers] ten behoeve van de hervatting van de procedure ten overstaan van dit hof;
  • de akte inbreng procesdossier, met producties, van [eisers];
  • de memorie van antwoord, met producties, van Heijmans;
  • de conclusie van repliek van [eisers];
  • de memorie van dupliek van Heijmans.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In april 2005 heeft Ketelaar een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten ten behoeve van de bouw van zijn woning (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is gesloten met een rechtsvoorganger van Heijmans, VOF Vreeswijk-Noord (hierna: Heijmans).
3.2
In de overeenkomst staat onder meer dat Heijmans een garantie op de woning verstrekt als bedoeld in de garantie- en waarborgregeling van de Stichting Garantie-Instituut Woningbouw (hierna de GIW Garantie- en Waarborgregeling). In de overeenkomst staat ook dat geschillen met betrekking tot de GIW Garantie- en Waarborgregeling worden beslecht op de wijze die is bepaald in die regeling.
3.3
De woning is opgeleverd op 30 september 2005.
3.4
[eisers] heeft in september 2010 een klacht ingediend bij Heijmans ten aanzien van een aantal raamkozijnen van de woning. Heijmans heeft de klacht bij brief van 23 september 2010 afgewezen omdat deze volgens haar betrekking had op schilderwerk en de garantie daarvoor was verstreken.
3.5
Op 17 november 2015 heeft [eisers] een reparatie laten uitvoeren door de firma KSN (Kozijn Service Nederland). KSN heeft toen houtrot in de kozijnen geconstateerd en daarover een rapport uitgebracht. [eisers] heeft Heijmans hierover geïnformeerd en haar gevraagd om informatie ten behoeve van het bestellen van nieuwe onderdelen. Heijmans heeft [eisers] toen verwezen naar de leverancier van de ramen.
3.6
[eisers] heeft daarna onderzoek laten verrichten door een houtexpert. Die houtexpert heeft op 27 maart 2018 rapport uitgebracht. Daarin staat onder meer dat de gevel van de woning niet deugdelijk is gemonteerd, dat de eerder gemelde problemen met het verfoppervlak hierdoor zijn veroorzaakt en dat er sprake is van een structureel probleem.
3.7
[eisers] heeft het rapport van de houtexpert doorgestuurd naar Heijmans. Partijen hebben hierover vervolgens verder gecorrespondeerd. Daarbij heeft [eisers] aanspraak gemaakt op herstel van de kozijnen door Heijmans en, bij uitblijven daarvan, op betaling van de begrote kosten van herstel van € 83.490,-. Heijmans is niet tot herstel of betaling overgegaan. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie op grond van de GIW Garantie- en Waarborgregeling was verstreken.
Procedure Geschillencommissie
3.8
Op 20 december 2019 heeft [eisers] een klaagschrift ingediend bij de Geschillencommissie Garantiewoningen (hierna: de Geschillencommissie). [eisers] heeft in die procedure het volgende gevorderd (samengevat weergegeven):
- een verklaring voor recht dat Heijmans toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar contractuele garantieverplichting, en
- veroordeling van Heijmans tot betaling van € 83.490,- aan schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
Uitspraak Geschillencommissie
3.9
Bij uitspraak van 26 november 2020 heeft de Geschillencommissie [eisers] niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. In de uitspraak is onder meer het volgende overwogen (waarbij [eisers] is aangeduid als ‘de consument’ en Heijmans als ‘de ondernemer’):
“Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters tot beslechting van het geschil berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals opgenomen in de tussen de rechtsvoorgangers van partijen gesloten koop-/aannemingsovereenkomst met toepasselijkheid van de Garantie- en waarborgregeling E.2003 en de bijbehorende bijlage A, versie 1 januari 2003 (hierna te noemen: de garantieregeling). Hierin wordt bepaald
dat “geschillen ... die betrekking hebben op:
a. de Garantie- en waarborgregeling van het GIW;
(…)
… worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Geschillenreglement van de stichting GIW (hierna te noemen: het reglement). Geldend is het reglement op het moment van aanhangigmaking van het geschil”. Conform artikel 2 lid 1 van het reglement versie 2015 zullen alle geschillen middels arbitrage door de arbiters worden beslecht. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van burgerlijke rechtsvordering. (…)
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van consument
Voor het standpunt van consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het door de consument ingevulde vragenformulier door de commissie ontvangen op 27 januari 2020 en (…).
(…)
Beoordeling van het geschil
(…)
De klachtmelding van 2010 inzake de verf-/houtscheuring werd in september 2010 afgewezen door de ondernemer omdat deze niet tijdig was gedaan (namelijk buiten de termijn voor schilderwerk) en niet in behandeling genomen. Die redengeving van de ondernemer was naar het oordeel van de arbiters niet dekkend omdat de klacht immers niet alleen op schilderwerk betrekking had, maar ook op de (slechte) constructie van het kozijnenwerk/de ondergrond, en aldus mogelijk op basis van een verborgen gebrek waarvoor een langere klachttermijn geldt (vijf jaar, te rekenen vanaf zes maanden na de datum van oplevering).
Door die algehele afwijzing van de klacht was naar het oordeel van de arbiters echter wel het geschil van partijen een feit en (dus) had de consument verder inhoud moeten geven aan zijn klachtplicht door de ondernemer onder het stellen van een redelijke termijn adequaat in gebreke te stellen. Dit is niet gebeurd. Ook is toen niet aanstonds deze weg van deze geschillenbeslechting bewandeld.
De door de consument op 9 oktober 2017 gedane klachtmelding van houtrot heeft naar het oordeel van de arbiters geen zelfstandige/nieuwe betekenis. Het ging immers intrinsiek nog steeds over hetzelfde probleem van de (constructie van de) kozijnen
Weliswaar is bij deze commissie niet in de voorwaarden en/of het reglement vastgelegd dat een geschil binnen een bepaalde termijn na het ontstaan van het geschil moet zijn voorgelegd aan deze commissie, maar dit neemt niet weg dat wel binnen bekwame tijd na het ontstaan van het geschil en nadat duidelijk is geworden dat niet wordt ingegaan op de ingebrekestelling en dus in de visie van de consument de ondernemer in verzuim is, het geschil aanhangig moet worden gemaakt bij deze commissie. Inherent aan deze wijze van geschillenbeslechting is dat in gevallen als deze dan een deskundige wordt aangewezen om te rapporteren over het probleem en de oorzaak daarvan en of en hoe dat kan worden verholpen.
Voortvarendheid is daarbij relevant om het geschil en de technische situatie vast te leggen opdat niet een van partijen later in bewijsnood komt. Aldus is gewaarborgd dat de processuele positie van partijen niet wordt geschaad.
Bovendien is aldus gewaarborgd dat daar waar alsnog vereist en mogelijk de ondernemer alsnog - ondanks eerder weigering daartoe over te gaan - wordt verplicht tot nakoming/herstel, en eerst als dat geen inhoud krijgt, is er de GIW Garantieregeling om te zorgen dat het door de commissie opgedragen herstel plaatsvindt zonder kosten voor de consument.
In dit geval heeft de consument echter eigenmachtig onderzoek gedaan en heeft hij een derde ingeschakeld om het vereist herstel uit te voeren. De kosten daarvan worden thans als schadevergoeding gevorderd. Van (verplicht) herstel door de ondernemer kan geen sprake meer zijn. Ook is de mogelijkheid van bemiddeling voorafgaand aan de gang naar deze geschillencommissie onmogelijk gemaakt. Daarmee is evident niet voldaan aan een aantal dwingende vereisten voor deze wijze van geschillenbeslechting.
Voormelde gang van zaken brengt naar het oordeel van de commissie mee dat de consument niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
(…)
Hetgeen over en weer meer of anders is ingebracht kan onbesproken blijven, nu dit niet tot een ander oordeel van de arbiters kan leiden.”

4.De vordering

4.1
[eisers] heeft Heijmans gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd, kort gezegd, dat de uitspraak van de Geschillencommissie wordt vernietigd en dat zijn vordering zoals weergegeven onder 3.8 alsnog wordt toegewezen.
4.2
[eisers] heeft in dit verband aangevoerd dat de uitspraak een bindend advies is, dat moet worden vernietigd omdat het zowel qua inhoud als totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3
Heijmans heeft verweer gevoerd. Zij heeft onder meer een bevoegdheidsincident opgeworpen, naar aanleiding waarvan de rechtbank de zaak ter verdere afdoening heeft verwezen naar dit hof (zie onder 2.1).
4.4
Bij akte inbreng producties heeft [eisers] aangevoerd dat voor het geval de uitspraak van de Geschillencommissie een arbitraal vonnis is, dit vonnis moet worden vernietigd omdat het niet met redenen is omkleed (in de zin van artikel 1065 lid 1 sub d Rv, hierna: grond d) en omdat het in strijd is met de openbare orde (in de zin van artikel 1065 lid 1 sub e Rv, hierna: grond e).
4.5
In het kader van zijn beroep op grond d) heeft [eisers] aangevoerd dat de Geschillencommissie niet inhoudelijk is ingegaan op de bouwkundige gebreken, terwijl die commissie daar nu juist in is gespecialiseerd. [eisers] heeft verder aangevoerd dat de Geschillencommissie zich heeft uitgelaten over de verborgen gebrekenregeling, terwijl hij daarop geen beroep had gedaan. Bovendien heeft de Geschillencommissie zich volgens [eisers] onvoldoende uitgelaten over de garantiebepalingen.
In het kader van zijn beroep op grond e) heeft [eisers] aangevoerd dat de Geschillencommissie het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat zij zonder zijn toestemming heeft afgezien van een mondelinge behandeling. Er is volgens [eisers] ook sprake van strijd met de openbare orde omdat de Geschillencommissie geen deskundige heeft ingeschakeld terwijl dit volgens het toepasselijke reglement wel mogelijk was en Heijmans daar zelfs om had verzocht.

5.Beoordeling

Arbitrage of bindend advies?

5.1
Het hof stelt voorop dat de uitspraak van de Geschillencommissie een arbitraal vonnis is, en geen bindend advies. [eisers] heeft bij inleidend klaagschrift immers een procedure aanhangig gemaakt op grond van de GIW Garantie- en Waarborgregeling. Die regeling voorziet in arbitrage volgens het arbitragereglement GIW 2015. [eisers] heeft dat ook onderkend in zijn klaagschrift, waarin hij zelf heeft verwezen naar dit reglement.
Ook uit de uitspraak van de Geschillencommissie blijkt dat sprake is van arbitrage. In die uitspraak staat immers dat het geschil door middel van arbitrage wordt beslecht en dat is voldaan aan de eis van artikel 1021 Rv omdat de overeenkomst in arbitrage voorziet (zie onder 3.9). [eisers] heeft ook niet (voldoende duidelijk) aangevoerd dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt (artikel 1065 lid 1 sub a Rv).
5.2
De plaats van arbitrage was Den Haag, zodat dit hof bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft de zaak dus terecht naar dit hof verwezen.
Vernietiging arbitraal vonnis
5.3
Het gaat in deze zaak om de vraag of het arbitrale vonnis van de Geschillencommissie moet worden vernietigd. Bij de beoordeling daarvan stelt het hof voorop dat tegen een arbitraal vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld. Wel staat daartegen het rechtsmiddel van vernietiging open (artikel 1064 Rv). Vernietiging kan slechts plaatsvinden op een of meer van de vijf gronden die zijn genoemd in artikel 1065 Rv. De (overheids)rechter dient deze vernietigingsgronden terughoudend toe te passen, omdat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep.
5.4
Het hiervoor bedoelde toetsingskader brengt mee dat integrale toetsing van de juistheid van (de totstandkoming van) het arbitraal vonnis van de Geschillencommissie niet mogelijk is. In dit verband merkt het hof op dat in de begeleidende brief bij de uitspraak van de Geschillencommissie (van 26 november 2020) ten onrechte is vermeld:
“Mocht u zich toch niet kunnen verenigen met de uitspraak van de commissie dan kunt u nog wél een beroep doen op de burgerlijke rechter. De rechter zal dan toetsen of de uitspraak juist (tot stand gekomen) is.”Het hof kan slechts toetsen of zich een van de twee door [eisers] aangevoerde vernietigingsgronden voordoet. Het hof zal het beroep op deze gronden hierna beoordelen.
Grond d): Arbitraal vonnis niet met redenen omkleed?
5.5
Uitgangspunt bij de beoordeling van grond d) is dat een arbitraal vonnis alleen wordt vernietigd als het niet met redenen is omkleed. Een arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed als de motivering ontbreekt. Met het ontbreken van een motivering wordt gelijkgesteld het geval waarin wel een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de betreffende beslissing niet te onderkennen valt. Een motivering die ‘slechts’ ondeugdelijk is, valt niet onder grond d).
5.6
Het hof stelt voorop dat de uitspraak van de Geschillencommissie een motivering bevat. Daarom staat alleen ter beoordeling of in die uitspraak enige steekhoudende verklaring voor de beslissing
niette onderkennen valt. Dat is niet zo. Naar het oordeel van het hof is de motivering van de Geschillencommissie voldoende steekhoudend. Het hof licht dit hierna toe.
5.7
De Geschillencommissie heeft [eisers] niet-ontvankelijk verklaard en in dit verband overwogen dat [eisers], nadat Heijmans zijn klacht in september 2010 had afgewezen, niet verder inhoud heeft gegeven aan zijn klachtplicht en ook niet aanstonds de weg van geschillenbeslechting heeft bewandeld. De Geschillencommissie heeft ook toegelicht waarom [eisers] voortvarender had moeten zijn. Zij heeft in dat verband gewezen op het belang van vastlegging van het geschil en van de technische situatie, zodat partijen later niet in bewijsnood komen en hun positie wordt geschaad (zie onder 3.9). Hieruit valt af te leiden dat de Geschillencommissie van oordeel is dat [eisers], die na de afwijzing van zijn klacht in september 2010 pas op 20 december 2019 (ruim 9 jaar later) een klaagschrift heeft ingediend, te lang heeft gewacht met het aanhangig maken van het geschil.
5.8
Gelet op deze motivering kan niet worden gezegd dat een steekhoudende verklaring ontbreekt voor de niet-ontvankelijkheidverklaring. Die motivering verklaart ook waarom de Geschillencommissie niet is toegekomen aan de bouwkundige beoordeling van de gebreken of de benoeming van een deskundige.
5.9
Het hof laat onbesproken de verwijten van [eisers] dat de Geschillencommissie zich onvoldoende heeft uitgelaten over de garantiebepalingen en zich ten onrechte heeft uitgelaten over de verborgen gebrekenregeling. Deze verwijten vallen buiten het hiervoor uiteengezette beperkte toetsingskader dat het hof bij de beoordeling in acht moet nemen. Of de Geschillencommissie de garantieregeling juist heeft toegepast staat, gelet op dat toetsingskader, niet ter beoordeling.
5.1
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof het beroep op grond d).
Grond e): Arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde?
5.11
Naar het oordeel van het hof faalt ook het beroep op grond e). Van strijd met de openbare orde wegens het achterwege blijven van een mondelinge behandeling is geen sprake. In verband met de coronamaatregelen heeft de Geschillencommissie partijen bij brief van 23 september 2020 bericht dat voorlopig geen mondelinge behandelingen konden worden ingepland. De Geschillencommissie heeft partijen toen voorgesteld de zaak schriftelijk af te doen, waarbij partijen echter uitdrukkelijk in de gelegenheid zijn gesteld alsnog om een mondelinge behandeling te vragen. [eisers] heeft dat niet gedaan binnen de daartoe door de Geschillencommissie genoemde termijn van twee weken. [eisers] heeft ook niet (alsnog) geprotesteerd toen de Geschillencommissie partijen bij brief van 9 oktober 2020 berichtte dat zij geen verzoek om een mondelinge behandeling had ontvangen zodat het geschil zou worden beslecht op basis van de schriftelijke stukken. Nu de Geschillencommissie [eisers] aldus uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld om te vragen om een mondelinge behandeling, en hij dat niet heeft gedaan, is er geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit geldt temeer omdat [eisers] werd bijgestaan door een advocaat.
5.12
De stelling van [eisers] dat hij niet tijdig op de hiervoor genoemde brief van 23 september 2020 van de Geschillencommissie heeft kunnen reageren, omdat hij een half jaar in Oostenrijk verbleef, wordt verworpen. Bedoelde brief is naar de advocaat van [eisers] gestuurd. Aangenomen moet worden dat de advocaat daarover contact heeft kunnen opnemen met [eisers], temeer nu de advocaat een week na die brief nog een processtuk bij de Geschillencommissie heeft ingediend zoals Heijmans terecht heeft aangevoerd. In ieder geval mocht de Geschillencommissie ervan uitgaan dat haar berichten aan de advocaat van [eisers], [eisers] tijdig zouden bereiken.
5.13
Wat betreft het verwijt van [eisers] dat de Geschillencommissie geen deskundige heeft benoemd, overweegt het hof dat er geen recht op een deskundigenonderzoek bestaat, laat staan een fundamenteel recht.
5.14
Gelet op het voorgaande wordt ook het beroep op grond e) verworpen.
Conclusie en proceskosten
5.15
De conclusie is dat er geen grond is voor vernietiging van het arbitraal vonnis. Het bewijsaanbod van [eisers] heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden en zal dus worden gepasseerd. Het hof zal de vordering afwijzen en zal [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
5.16
Het hof overweegt tot slot dat Heijmans bij deze stand van zaken geen belang heeft bij de beantwoording van de vraag of [eisers] de gronden in de dagvaarding heeft voorgedragen zoals artikel 1064a lid 4 Rv voorschrijft. Heijmans heeft ook geen belang bij de beoordeling van haar (subsidiaire) beroep op onbevoegdheid van de Geschillencommissie en onbevoegdheid van de gewone rechter om van de vordering tot schadevergoeding kennis te nemen.

6.Beslissing

Het hof:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van Heijmans tot op heden begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée,
a.m.Voorwinden en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.