3.9Bij uitspraak van 26 november 2020 heeft de Geschillencommissie [eisers] niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. In de uitspraak is onder meer het volgende overwogen (waarbij [eisers] is aangeduid als ‘de consument’ en Heijmans als ‘de ondernemer’):
“Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters tot beslechting van het geschil berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals opgenomen in de tussen de rechtsvoorgangers van partijen gesloten koop-/aannemingsovereenkomst met toepasselijkheid van de Garantie- en waarborgregeling E.2003 en de bijbehorende bijlage A, versie 1 januari 2003 (hierna te noemen: de garantieregeling). Hierin wordt bepaald
dat “geschillen ... die betrekking hebben op:
a. de Garantie- en waarborgregeling van het GIW;
(…)
… worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Geschillenreglement van de stichting GIW (hierna te noemen: het reglement). Geldend is het reglement op het moment van aanhangigmaking van het geschil”. Conform artikel 2 lid 1 van het reglement versie 2015 zullen alle geschillen middels arbitrage door de arbiters worden beslecht. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van burgerlijke rechtsvordering. (…)
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Voor het standpunt van consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het door de consument ingevulde vragenformulier door de commissie ontvangen op 27 januari 2020 en (…).
(…)
Beoordeling van het geschil
(…)
De klachtmelding van 2010 inzake de verf-/houtscheuring werd in september 2010 afgewezen door de ondernemer omdat deze niet tijdig was gedaan (namelijk buiten de termijn voor schilderwerk) en niet in behandeling genomen. Die redengeving van de ondernemer was naar het oordeel van de arbiters niet dekkend omdat de klacht immers niet alleen op schilderwerk betrekking had, maar ook op de (slechte) constructie van het kozijnenwerk/de ondergrond, en aldus mogelijk op basis van een verborgen gebrek waarvoor een langere klachttermijn geldt (vijf jaar, te rekenen vanaf zes maanden na de datum van oplevering).
Door die algehele afwijzing van de klacht was naar het oordeel van de arbiters echter wel het geschil van partijen een feit en (dus) had de consument verder inhoud moeten geven aan zijn klachtplicht door de ondernemer onder het stellen van een redelijke termijn adequaat in gebreke te stellen. Dit is niet gebeurd. Ook is toen niet aanstonds deze weg van deze geschillenbeslechting bewandeld.
De door de consument op 9 oktober 2017 gedane klachtmelding van houtrot heeft naar het oordeel van de arbiters geen zelfstandige/nieuwe betekenis. Het ging immers intrinsiek nog steeds over hetzelfde probleem van de (constructie van de) kozijnen
Weliswaar is bij deze commissie niet in de voorwaarden en/of het reglement vastgelegd dat een geschil binnen een bepaalde termijn na het ontstaan van het geschil moet zijn voorgelegd aan deze commissie, maar dit neemt niet weg dat wel binnen bekwame tijd na het ontstaan van het geschil en nadat duidelijk is geworden dat niet wordt ingegaan op de ingebrekestelling en dus in de visie van de consument de ondernemer in verzuim is, het geschil aanhangig moet worden gemaakt bij deze commissie. Inherent aan deze wijze van geschillenbeslechting is dat in gevallen als deze dan een deskundige wordt aangewezen om te rapporteren over het probleem en de oorzaak daarvan en of en hoe dat kan worden verholpen.
Voortvarendheid is daarbij relevant om het geschil en de technische situatie vast te leggen opdat niet een van partijen later in bewijsnood komt. Aldus is gewaarborgd dat de processuele positie van partijen niet wordt geschaad.
Bovendien is aldus gewaarborgd dat daar waar alsnog vereist en mogelijk de ondernemer alsnog - ondanks eerder weigering daartoe over te gaan - wordt verplicht tot nakoming/herstel, en eerst als dat geen inhoud krijgt, is er de GIW Garantieregeling om te zorgen dat het door de commissie opgedragen herstel plaatsvindt zonder kosten voor de consument.
In dit geval heeft de consument echter eigenmachtig onderzoek gedaan en heeft hij een derde ingeschakeld om het vereist herstel uit te voeren. De kosten daarvan worden thans als schadevergoeding gevorderd. Van (verplicht) herstel door de ondernemer kan geen sprake meer zijn. Ook is de mogelijkheid van bemiddeling voorafgaand aan de gang naar deze geschillencommissie onmogelijk gemaakt. Daarmee is evident niet voldaan aan een aantal dwingende vereisten voor deze wijze van geschillenbeslechting.
Voormelde gang van zaken brengt naar het oordeel van de commissie mee dat de consument niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
(…)
Hetgeen over en weer meer of anders is ingebracht kan onbesproken blijven, nu dit niet tot een ander oordeel van de arbiters kan leiden.”