ECLI:NL:GHDHA:2022:2041

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
2200129822
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door moeder van kind in Rotterdam na escalatie van gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een moeder, was in eerste aanleg vrijgesproken van mishandeling van haar 13-jarige dochter, maar was wel veroordeeld tot een taakstraf voor een andere beschuldiging. De zaak kwam voor het hof na een hoger beroep van de verdachte, die zich niet kon vinden in de eerdere uitspraak. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Op 21 januari 2022 ontstond er een conflict tussen de verdachte en haar dochter, die op dat moment gedragsproblemen vertoonde. De dochter probeerde de verdachte te slaan en te schoppen, waarop de verdachte haar bij de armen vastpakte en op de grond legde om zichzelf te beschermen. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet wederrechtelijk waren, gezien de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling, omdat het hof van mening was dat haar handelen gerechtvaardigd was in het kader van de bescherming van zichzelf en haar dochter. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg, en vernietigde het eerdere vonnis voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. De uitspraak benadrukt de nuance in zaken van mishandeling binnen de context van ouderlijke verantwoordelijkheid en zelfverdediging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001298-22
Parketnummer: 10-018157-22
Datum uitspraak: 17 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek)
op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde is zij veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, zodat een taakstraf voor de duur van 18 uren, subsidiair 9 dagen resteert, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Rotterdam, een kind over wie zij het gezag uitoefende, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal:
- met een stang, althans een hard voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan en/of
- bij de armen/pols, althans het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) ertegenaan te duwen met als gevolg dat die [slachtoffer] op de grond viel en/of
- bij de haren, althans het hoofd vast te pakken en/of (vervolgens) ermee tegen de grond te slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (alleen ten aanzien van het vastpakken bij de pols) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, zodat een taakstraf voor de duur van 18 uren, subsidiair 9 dagen resteert, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan de verdachte onder gedachtestreepje 1 (slaan met een stang) en 3 (vastpakken van en slaan met de haren) ten laste gelegde geweldshandelingen.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje, het beetpakken van haar dochter [slachtoffer] (hierna telkens: [slachtoffer]) bij de armen/pols overweegt het hof als volgt.
Op 21 januari 2022 is er in de woning van de verdachte onenigheid ontstaan tussen de verdachte en haar destijds 13-jarige dochter [slachtoffer]. [slachtoffer], die op dat moment wegens gedragsproblemen een traject volgde bij Julius, is door de verdachte meermalen zonder resultaat aangesproken op haar gedrag. Vervolgens is zij de verdachte ‘aangevlogen’ en heeft haar daarbij geprobeerd te slaan en/of te schoppen. De verdachte heeft haar toen bij de armen/polsen vastgepakt en op de grond gelegd om te voorkomen dat zij werd geraakt door haar dochter.
[slachtoffer] was volgens de verdachte buiten zinnen en niet meer met woorden te corrigeren.
Het hof is van oordeel dat de verdachte gelet op de bovengenoemde omstandigheden, als moeder, gerechtigd was om haar dochter fysiek vast te pakken en te houden om haar tot bedaren te brengen. Het hof acht het handelen van de verdachte daarom niet wederrechtelijk.
In het begrip mishandeling ligt de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. Nu het handelen van de verdachte niet wederrechtelijk is, is de onder 1 ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezendat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. M. Koole en mr. R.J. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. A-L.H. Wilkens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2022.
Mr. R.J. Bartels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.