ECLI:NL:GHDHA:2022:2033

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
2200016922
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarige door zorgdrager

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, wegens ontucht met zijn minderjarig stiefkind. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, met bewezenverklaring van de feiten die zich hebben voorgedaan tussen 13 juni 2016 en 30 juni 2020. De verdachte heeft de minderjarige meermalen ontuchtige handelingen aangedaan, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, die op het moment van de feiten nog maar zes jaar oud was. Het hof heeft de straf bepaald op 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 4.000,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000169-22
Parketnummer: 10-132180-21
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij, eveneens als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2016 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam (meermalen) (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], door (meermalen) haar te ontkleden en/of (over) haar schaamstreek te betasten en/of te wrijven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2016 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam (meermalen) (telkens) met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen)
ontkleden van haar en/of het betasten van en/of wrijven over haar schaamstreek.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft te dien aanzien gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 13 juni 2016 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam
(meermalen
) (telkens)ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig stiefkind en/ofmet de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], door
(meermalen)haar te ontkleden en
/of(over) haar schaamstreek te betasten en/of te wrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere (bewijs)overwegingen
Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – de aangifte van [moeder slachtoffer], de moeder van [slachtoffer], op essentiële onderdelen onbetrouwbaar is en dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer] (hierna: [moeder slachtoffer]). Deze op 15 juli 2020 gedane aangifte houdt onder meer in dat [slachtoffer] twee weken voor voornoemde datum de slaapkamer van [moeder slachtoffer] binnenkwam en vertelde dat zij pijn had onder haar buik. De verdachte was bij deze mededeling aanwezig, maar liep direct weg naar de woonkamer. Aan de reactie van de verdachte voelde [moeder slachtoffer] dat er iets niet in orde was. [slachtoffer] wilde vervolgens niets meer zeggen. Toen de verdachte de woning had verlaten, vroeg [moeder slachtoffer] aan [slachtoffer] wat er was gebeurd. [slachtoffer] begon te vertellen dat de verdachte haar bij haar vagina, door [slachtoffer] “poenie” genoemd, aanraakte. Dit was begonnen toen [slachtoffer] zes jaar oud was. De verdachte deed de broek van [slachtoffer] naar beneden en soms ook haar onderbroek. De broek trok hij gewoon naar beneden. [slachtoffer] vertelde dat de verdachte haar “gewoon” bij haar vagina aanraakte. De verdachte was er niet in geweest met zijn hand maar er buiten, boven haar plasser. Toen de dokter vroeg of [slachtoffer] haar mond bij de verdachte had gebruikt, had [slachtoffer] met “nee” geantwoord. De betastingen vonden soms op het bed van [slachtoffer] plaats. [slachtoffer] heeft het niet eerder aan [moeder slachtoffer] verteld omdat zij bang was voor de reactie van [moeder slachtoffer]. De verdachte heeft ook gezegd dat [slachtoffer] niets mocht vertellen tegen [moeder slachtoffer] en dat zij zich normaal moest gedragen zodat [moeder slachtoffer] niet kon zien dat er iets aan de hand was. Tegen [moeder slachtoffer] heeft de verdachte verteld dat hij een keer de onderbroek van [slachtoffer] naar beneden had getrokken.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [moeder slachtoffer] gedane aangifte. Het hof overweegt in dit verband dat de aangifte op de voor de bewijsvoering essentiële onderdelen overeenkomt met de door [slachtoffer] afgelegde verklaring en bovendien steun vindt in de door de verdachte aan [moeder slachtoffer] verzonden Whatsapp-berichten, welke bewijsmiddelen hieronder nader zullen worden besproken. Dat de verklaringen niet op alle onderdelen steeds consistent zijn, maakt dat niet anders. Het hof acht de aangifte dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit de reeds hiervoor aangehaalde verklaring van [slachtoffer] komt naar voren dat de verdachte haar “poeni” heeft aangeraakt. De aanrakingen vonden thuis in de slaapkamer of de woonkamer plaats. De eerste keer gebeurde toen [slachtoffer] zes jaar oud was. De verdachte kwam haar slaapkamer binnen en legde zijn hand op haar pyjamabroek, op haar “poeni”. [slachtoffer] heeft verklaard dat haar “poeni” de “bovenkant, waar plas uit komt” is en dat je met je “poeni” kunt plassen. Later deed de verdachte ook haar broek uit en legde hij zijn hand op haar onderbroek, op haar “poeni”. Hij wreef dan met zijn hand of handpalm heen en weer. Toen [slachtoffer] negen jaar oud was, deed de verdachte ook telkens haar onderbroek uit. Het stopte als [slachtoffer] hem wegduwde. De verdachte zei vaak tegen [slachtoffer] dat zij het niet aan [moeder slachtoffer] moest vertellen, omdat [moeder slachtoffer] dan heel boos zou worden op de verdachte. De verdachte was altijd lief, maar [slachtoffer] vond het niet leuk dat hij dit met haar deed.
Tot slot bevinden zich in het dossier Whatsapp-berichten, waarvan de verdachte heeft erkend deze aan [moeder slachtoffer] te hebben verzonden. De berichten luiden als volgt:
Verdachte:
[moeder slachtoffer]:
Hoe wil je dat ik het ga verwerken wat je deed met [bijnaam]?
Straf mij
Met wat dan?
Ik raak haar niet meer aan
Serieus
Ik blijf dezelfde vader voor haar maar ik raak haar niet meer aan
Naar het oordeel van het hof zijn voornoemde Whatsapp-berichten - in onderlinge samenhang bezien - redelijkerwijs niet voor andere uitleg vatbaar dan dat deze zien op de door de verdachte bij [slachtoffer] – in een Whatsapp [bijnaam] genoemd - verrichte ontuchtige handelingen. Dat de verdachte met het bericht “Ik raak haar niet meer aan” zou hebben willen zeggen dat hij [slachtoffer] niet meer zou helpen met aankleden en haar haren kammen acht het hof niet aannemelijk, mede omdat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij dergelijke verzorgende handelingen bij [slachtoffer] verrichtte totdat zij 7 à 8 jaar oud was en dat hij dit na deze leeftijd niet meer deed.
Gezien de reeds hiervoor uiteengezette bewijsmiddelen is het hof daarnaast van oordeel dat het bewijs voor het tenlastegelegde feit niet slechts uit één bron, te weten [slachtoffer], afkomstig is, zoals door de raadsman is gesteld. Daarbij wijst het hof in het bijzonder op de genoemde Whatsapp-berichten, maar ook op de verklaring van [moeder slachtoffer] voor zover die inhoudt dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij de onderbroek van [slachtoffer] heeft uitgedaan. Aldus is er voldoende wettig bewijs voorhanden om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te kunnen komen.
Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen voorts de overtuiging bekomen dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft verricht. Het hof acht in dit verband van belang dat zowel [moeder slachtoffer] als [slachtoffer] – los van de aan de verdachte verweten handelingen - in positieve zin over de verdachte hebben verklaard en dat uit de door hen afgelegde verklaringen geenszins is gebleken van enige vorm van (redenen voor) een wraakexercitie jegens de verdachte. Ook overigens is niet gebleken van een motief om een valse voor de verdachte belastende verklaring af te leggen.
De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat [moeder slachtoffer] aangifte zou hebben gedaan om van de verdachte af te komen vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier en acht het hof dan ook geenszins aannemelijk geworden. Daarbij komt dat indien en voor zover [moeder slachtoffer] een valse voor de verdachte belastende verklaring had willen afleggen, de aan de verdachte verweten ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] door [moeder slachtoffer] zwaarder hadden kunnen worden aangezet dan bij aangifte is gedaan. Dat [moeder slachtoffer] hier niet voor heeft gekozen blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [moeder slachtoffer] op een aan haar door de politie gestelde vraag heeft verklaard dat [slachtoffer] niet bevestigend heeft geantwoord op de vraag van de dokter of de verdachte “er in was geweest” en of [slachtoffer] haar mond bij de verdachte had gebruikt.
Dat [slachtoffer] pas eerst na vier jaren aan [moeder slachtoffer] over de ontuchtige handelingen durfde te vertellen komt blijkens de verklaringen van [slachtoffer] en [moeder slachtoffer] voort uit de angst dat [moeder slachtoffer] boos zou worden, hetgeen de verdachte tegen [slachtoffer] had gezegd dat zou gaan gebeuren wanneer zij erover zou vertellen. Naar het oordeel van het hof doet dit dan ook geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door [moeder slachtoffer] en [slachtoffer] afgelegde verklaringen.
Het voorgaande maakt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. Het hof verwerpt dan ook het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van tenminste vier jaren ontucht gepleegd met de dochter van zijn toenmalige partner door haar te ontkleden en haar vagina te betasten. [slachtoffer] was pas zes jaar oud toen de ontuchtige handelingen begonnen. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] op ernstige wijze geschonden. Ook heeft de verdachte de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] verstoord. Bovendien zag [slachtoffer] de verdachte als vader en vertrouwde zij hem. De verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd en haar belangen volledig terzijde geschoven.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat [slachtoffer] een groot risico loopt op een posttraumatische stressstoornis als gevolg van de feiten. Sinds zij erover durft te praten, heeft ze last gehad van angsten en concentratieproblemen. Sinds 1 juli 2022 is [slachtoffer] onder behandeling bij Yulius Kinder- en Jeugdpsychiatrie.
De verdachte lijkt echter tot op heden nog altijd geen inzicht te hebben in zijn eigen grensoverschrijdende gedrag en de nadelige gevolgen die zijn handelingen ook in de toekomst nog zullen hebben voor [slachtoffer].
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
8 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Gezien de ernst van de feiten vindt het hof dat het opleggen van een forse gevangenisstraf in beginsel passend is. Een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf komt gelet op genoemde ernst van de feiten niet in aanmerking. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij wordt het stelselmatige karakter van de feiten als strafverzwarend meegewogen.
Gelet op de aard van de feiten en omdat de verdachte inmiddels een nieuwe partner met kinderen heeft, acht het hof het – net als de rechtbank en met de advocaat-generaal - van belang dat de verdachte toezicht van de reclassering krijgt en hulp en begeleiding ontvangt, eventueel ook (na de benodigde diagnostiek) in de vorm van een ambulante behandeling. Gelet op het belang dat het hof hecht aan dat toezicht en die behandeling, maar ook gelet op de mogelijke gevolgen van een langdurige(r) detentie, zal het hof een groot deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd en een proeftijd van drie jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld een passende en geboden reactie vormt. Met de advocaat-generaal ziet het hof onvoldoende noodzaak om tot oplegging van een contactverbod met [slachtoffer] over te gaan, zoals door de advocaat van de moeder van [slachtoffer] is verzocht. Het doel van een dergelijk contactverbod zou zijn de bescherming van het slachtoffer. In deze zaak is echter geen reden om te vermoeden dat het slachtoffer nog gevaar loopt, nu de relatie tussen de verdachte en de moeder van het slachtoffer reeds geruime tijd is verbroken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [moeder slachtoffer] zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Namens de verdachte is verzocht om – indien er een bewezenverklaring volgt - de hoogte van de schadevergoeding te matigen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat niet vaststaat of daadwerkelijk sprake is
van een trauma en wat concreet de oorzaak daarvan is.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, waaronder een aantasting in de persoon op andere wijze. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof doet zich in de onderhavige zaak die laatste situatie voor, terwijl de stukken die zijn ingebracht van de zijde van de benadeelde partij daarvoor steun bieden.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Wat betreft de hoogte van de schade heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van de feiten, de leeftijd van het slachtoffer, de langdurige periode waarin het misbruik plaatsvond alsmede hetgeen ter onderbouwing van de vordering naar voren is gebracht, in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Naar het oordeel van het hof leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 ( drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde diagnostiek en behandeling gericht op het voorkomen van herhaling van soortgelijk delictgedrag mogelijk te maken. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering (in overleg met de genoemde instelling) nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. Limborgh, mr. D.M. Thierry en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 oktober 2022.