ECLI:NL:GHDHA:2022:2024

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
200.306.358/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verhuizing, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en school van de minderjarige na verbreking relatie van haar ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van een minderjarige na de verbreking van de relatie tussen haar ouders. De vader, die in hoger beroep was gekomen, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om een gelijkere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder, die in incidenteel hoger beroep ging, vroeg om vervangende toestemming voor de verhuizing van de minderjarige naar [plaats 1] en inschrijving op een school aldaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige geworteld is in zowel [plaats 2] als [plaats 1] en dat beide ouders in staat zijn om voor haar te zorgen. Het hof heeft de verzoeken van de vader en de moeder in samenhang beoordeeld, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is en heeft besloten dat de minderjarige bij de vader zal zijn van dinsdag uit school tot donderdag naar school, en om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school. Tevens heeft het hof de moeder vervangende toestemming verleend om de minderjarige in te schrijven op [school 1] in [plaats 1] en de buitenschoolse opvang [opvang 1]. De bestreden beschikking is op deze punten bekrachtigd, terwijl de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vernietigd en opnieuw is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.306.358/01
zaaknummer rechtbank : FA RK 21-5441 C/09/616426
beschikking van de meervoudige kamer van 28 september 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Bootsma te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.E. de Geus te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 24 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De moeder heeft op 6 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vader heeft op 18 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 17 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 18 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 25 augustus 2022 met bijlagen, ingekomen op 26 augustus 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 26 augustus 2022 met bijlagen, ingekomen op 26 augustus 2022.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting hebben de advocaten pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [naam minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat [minderjarige] de hoofverblijfplaats heeft bij de moeder;
- aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en haar aldaar in te schrijven;
- bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] bij de vader zal zijn:
 gedurende de eerste maand na deze beschikking: iedere woensdag de hele dag en om het weekend van zaterdagochtend tot zondagavond;
 de daaropvolgende maand: iedere woensdagochtend tot donderdagochtend en om het weekend van zaterdagochtend tot zondagavond;
 vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat: iedere woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend voor school en om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur;
waarbij de ouder waar [minderjarige] verblijft haar naar de andere ouder zal brengen.
De verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op [school 1] , de kinderopvang in [plaats 1] en de buitenschoolse opvang in [plaats 1] zijn afgewezen. Tot slot zijn de ouders bij de bestreden beschikking verwezen naar de voor hen bekende mediator om te trachten het geschil ten aanzien van het ouderschapsplan door middel van mediation tot een oplossing te brengen.
4.2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoer bij voorraad:
- te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en bij de vader op zijn adres ingeschreven zal worden;
- te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] zal worden vastgesteld conform productie 8 van het onderhavige beroepschrift, althans een regeling vast te stellen waarbij de zorg voor [minderjarige] tussen de ouders gelijk, of meer gelijk is verdeeld, waarbij de ouder waar [minderjarige] verblijft haar naar de andere ouder zal brengen;
- het verzoek van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en haar aldaar in te schrijven af te wijzen;
- aan de vader vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming de toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op de [school 2] te [plaats 2] , althans een andere in [plaats 2] gelegen bassischool zoals genoemd in productie 9;
- aan de vader vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming de toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op de buitenschoolse opvang, die met de basisschool verbonden is.
4.3.
De moeder verzoekt de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vader af te wijzen. In incidenteel beroep verzoekt de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen tot het inschrijven van [minderjarige] op [school 1] te [plaats 1] en de buitenschoolse opvang te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder alsnog toe te wijzen, althans aan haar vervangende toestemming te verlenen tot het inschrijven van [minderjarige] op [school 3] of [school 4] en de buitenschoolse opvang [opvang 1] te [plaats 1] , althans [opvang 2] of [opvang 3] ;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader zal verblijven de ene week van vrijdag uit school tot en met vrijdagavond 18.00 uur en de andere week van zaterdagochtend 8.00 uur tot zondag 18.00 uur, althans een dusdanige verdeling van de zorg en opvoedingstaken zoals het hof juist acht.
4.4.
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder in incidenteel appel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1.
De vader heeft zijn verzoeken als volgt toegelicht. De vader kan zich niet vinden in de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling waarbij [minderjarige] het merendeel van de tijd bij de moeder verblijft. De vader is altijd zeer betrokken geweest in het leven van [minderjarige] en wil dat graag blijven. [minderjarige] is opgeroeid in een modern gezin met twee ouders met allebei een carrière en een sociaal leven. Ook de vader nam tijdens de relatie een belangrijk deel van de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich. Op dit moment werken allebei de ouders vier dagen per week. De vader heeft de mogelijkheid om vanuit huis te werken en is in staat om [minderjarige] naar school te brengen en haar weer op te halen. De huidige zorgregeling verloopt volgens de vader goed. [minderjarige] voelt zich vertrouwd en fijn bij de vader. Hij herkent dat de overdracht moeizaam verloopt, maar stelt dat de ouders hier de tijd voor nemen en dat [minderjarige] na een overdrachtsmoment snel gewend is bij de vader. Een co-ouderschap zou volgens de vader het uitgangspunt moeten zijn. Onvoldoende is gemotiveerd waarom de rechtbank van dit uitgangspunt is afgeweken. De vader kan zich daarnaast niet vinden in de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder en de toewijzing van het verzoek tot vervangende toestemming voor een verhuizing naar [plaats 1] . De rechtbank is voorbij gegaan aan het feit dat [minderjarige] ten tijde van de scheiding stond ingeschreven in de woning van de vader in [plaats 2] , terwijl de moeder zonder overleg naar [plaats 1] is gegaan. De moeder heeft geen enkele inspanning verricht om dichter bij de vader in de buurt te gaan wonen. Zij heeft ook eenzijdig de zorgregeling bepaald, waardoor de vader op een achterstand is geplaatst. De vader betwist dat de moeder vanwege de reistijd naar haar werk niet in [plaats 2] zou kunnen wonen. Hij is bereid verschillende scholen in [plaats 2] en [plaats 1] in overweging te nemen. De vader geeft daarbij de voorkeur aan de [school 5] . In [plaats 1] geeft hij gelet op de kleinschaligheid en de ligging van de school, de voorkeur aan [school 4] boven [school 1] .
5.2.
De moeder heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] heeft gedurende haar leven op verschillende adressen in [plaats 2] en [plaats 1] gewoond en slechts een half jaar op het huidige adres van de vader. De woning van haar ouders in [plaats 1] is altijd een uitvalsbasis voor het gezin geweest en was daarom ook een logische plek voor de moeder om ten tijde van de beëindiging van de relatie te gaan verblijven. De situatie in de gezamenlijke woning was onhoudbaar en de moeder voelde zich dan ook genoodzaakt om de gezamenlijke woning te verlaten. De moeder is vanaf juli 2021 niet meer in opleiding en is sindsdien werkzaam als medisch specialist in [plaats 3] . Haar werkgever eist dat zij op maximaal 30 minuten rijden van haar werk woont. Een woning in [plaats 2] behoort daardoor niet tot de mogelijkheden. Bovendien is het kopen of huren van een woning in [plaats 2] financieel lastig. De huidige woning in [plaats 1] is ruim en [minderjarige] is er bekend en geworteld. De moeder is voornemens de woning stapsgewijs van haar ouders over te nemen. Volgens de moeder heeft de zorg voor [minderjarige] tijdens de relatie grotendeels bij de moeder en haar ouders gelegen. De vader nam geen ouderschapsverlof op, sportte fanatiek, zat in verschillende besturen en volgde een avondopleiding, waardoor hij minder tijd voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] had. Na de uitbreiding van de zorgregeling naar de tweede stap zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, bemerkte de moeder een verandering in het gedrag van [minderjarige] . [minderjarige] is aanhankelijk, de overdrachtsmomenten verlopen moeizaam en zij is vaak moe nadat zij bij haar vader is geweest. De huidige regeling sluit bovendien niet goed aan bij het werk van de moeder, omdat haar werkgever de sterke voorkeur geeft aan de woensdag als vrije dag boven de donderdag. De moeder wil graag een regeling met meer voorspelbaarheid voor [minderjarige] en minder wisselmomenten. In het voorstel van de moeder kunnen beide ouders een doordeweekse middag met [minderjarige] doorbrengen. Indien [minderjarige] gewend is op school, is er mogelijk ruimte voor uitbreiding van de zorgregeling. De moeder geeft de voorkeur aan [school 1] , omdat zij zelf op deze school heeft gezeten en deze school dichtbij haar woning ligt. Op [school 1] is nog plek voor [minderjarige] . Een school in [plaats 2] vindt de moeder onwenselijk, omdat dit zal betekenen dat zij [minderjarige] al om 7:30 uur bij de voorschoolse opvang moet afzetten om op tijd op haar werk te komen.
Juridisch kader
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, de schoolkeuze van het kind, de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing ten aanzien van de verhuizing alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Overwegingen hof
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Eind juli 2021 is de relatie tussen de ouders verbroken en is de moeder met [minderjarige] in de woning van haar ouders in [plaats 1] gaan verblijven. Op dat moment was de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] nog niet bij één van de ouders vastgesteld en was er nog geen zorgregeling voor [minderjarige] overeengekomen of bepaald. Het komt het hof niet onbegrijpelijk voor dat de moeder tijdens de scheiding de beslissing heeft genomen om tijdelijk in [plaats 1] te gaan verblijven. Immers is de afstand tussen [plaats 2] en [plaats 1] relatief gering en was [minderjarige] al bekend met de woning in [plaats 1] . Met de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat het gebrek aan overleg van de moeder met de vader over de plek waar zij zich uiteindelijk met [minderjarige] wil vestigen en het gebrek aan het onderzoeken van alternatieve woonplekken dichter bij of in [plaats 2] , geen schoonheidsprijs verdient. Op dit moment wordt [minderjarige] voor het voldongen feit gesteld dat zij op twee plaatsen zal opgroeien: [plaats 2] en [plaats 1] . Immers heeft de moeder ter zitting duidelijk gemaakt dat zij voornemens is de woning in [plaats 1] over te nemen en daar te blijven wonen. Ook de vader heeft niet de intentie om te verhuizen. De ouders hebben uitvoerig met een mediator gepraat, maar dit heeft niet tot afspraken geleid.
5.6.
Aan het hof ligt voor een beslissing te nemen over de zorgregeling, de school en de buitenschoolse opvang van [minderjarige] . Daarmee hangt samen het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te krijgen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en haar aldaar in te schrijven. Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat [minderjarige] bekend en geworteld is in zowel [plaats 2] als [plaats 1] . Op beide plekken heeft [minderjarige] langere aaneengesloten periodes gewoond. Het hof ziet twee liefhebbende ouders die graag voor [minderjarige] willen zorgen en daar ook toe in staat zijn. Allebei de ouders werken vier dagen per week. De vader heeft flexibele werktijden, waardoor hij in staat is [minderjarige] naar school te brengen en op te halen. De moeder werkt vier dagen per week en heeft minder flexibiliteit in haar werktijden. Zij heeft een netwerk in [plaats 1] , die haar kan ondersteunen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat de ouders – ondanks de geschilpunten die hun verdeeld houden – in staat zijn om respectvol met elkaar te communiceren over [minderjarige] , bijvoorbeeld wanneer [minderjarige] ziek is of naar de kapper moet.
5.7.
Het hof beoordeelt alle verzoeken in samenhang met elkaar en stelt het belang van [minderjarige] daarbij voorop. Het hof vindt het allereerst en vooropgesteld in het belang van [minderjarige] dat zij in staat wordt gesteld om meer tijd met haar vader door te brengen, de onderlinge band te verstevigen en verder op te bouwen. Het hof ziet daarbij geen contra-indicaties voor een co-ouderschap. De ouders zijn in staat om met elkaar te communiceren. Dat de vader in het verleden wellicht wat minder zorg voor [minderjarige] op zich heeft genomen dan de moeder, staat een co-ouderschap niet in de weg. [minderjarige] is immers ook opgegroeid met haar vader en is aan hem gehecht. De afstand tussen [plaats 2] en [plaats 1] is niet dusdanig, dat een co-ouderschap niet mogelijk is. Het hof neemt bij de beoordeling ook mee dat het gedrag dat [minderjarige] bij de moeder laat zien, niet aanwijsbaar wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de contacten met de vader. Als dit verband er al zou zijn heeft het hof de verwachting dat dit positief zal veranderen doordat er duidelijkheid zal komen over de geschilpunten tussen de ouders en doordat [minderjarige] bekend zal raken met de zorgregeling. Ook komt [minderjarige] op een leeftijd waarin ze een beter tijdsbegrip krijgt en de dagen kan tellen en overzien, hetgeen haar meer duidelijkheid en rust kan geven bij de uitvoering van de zorgregeling. Het hof houdt bij de bepaling van de zorgregeling rekening met het feit dat de overdracht tussen de ouders op dit moment voor spanningen bij [minderjarige] zorgt. Door de overdracht te laten plaatsvinden via school, kan spanning bij [minderjarige] en moeite met de overdracht worden voorkomen. Dit alles meewegend, komt het hof tot een regeling waarbij [minderjarige] bij de vader zal zijn elke week van dinsdag uit school/buitenschoolse opvang tot donderdag naar school, alsmede om het weekend van vrijdag uit school/buitenschoolse opvang tot maandag naar school. Hierbij gaat het hof voorbij aan de wens van de moeder om haar vaste vrije dag van haar werk en daarmee de zorg voor [minderjarige] op de woensdagen te hebben, omdat het hof uit de brief van de werkgever van de moeder niet afleidt dat het voortzetten van de donderdag als haar vaste vrije werkdag onmogelijk is. Het hof is verder van oordeel dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen de ouders zullen moeten worden verdeeld en zal overeenkomstig bepalen. De ouders kunnen in overweging nemen om hiervoor (alsmede om aanvullende afspraken te maken) opnieuw in mediation te gaan.
5.8.
Het hof buigt zich vervolgens over de vraag welke school het meest in het belang van [minderjarige] is. Onder de huidige omstandigheden acht het hof het het meest in het belang van [minderjarige] om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op een school in [plaats 1] . Hierbij speelt met name mee dat de moeder vanwege de aanvangstijd van haar werk [minderjarige] al vroeg in [plaats 2] zou moeten afzetten als ze daar naar school zou gaan, wat betekent dat ook [minderjarige] al heel vroeg op moet staan en dit kan de nodige organisatie en mogelijk stress met zich meebrengen. Het hof wil voorkomen dat [minderjarige] hier last van heeft. De vader heeft aangegeven flexibel(er) te zijn in de combinatie van werk en zorg voor [minderjarige] . Met de moeder is het hof van oordeel dat [school 1] in dit geval het meest passend is, nu deze school op loopafstand van de moeder is en onweersproken is gesteld dat er plek voor [minderjarige] op die school is. Gelet op de het feit dat [minderjarige] inmiddels al vier jaar oud is, is het van belang dat zij zo spoedig mogelijk met school kan starten. Het hof heeft van de zijde van de vader geen inhoudelijke bezwaren tegen [school 1] gehoord. Wat betreft de buitenschoolse opvang is het hof van oordeel dat [minderjarige] dus ook in [plaats 1] zal moeten worden ingeschreven en nu de vader geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit tegen het primaire verzoek van de moeder zal het hof het verzoek van de moeder tot inschrijving van [minderjarige] op de buitenschoolse opvang [opvang 1] in [plaats 1] toewijzen. Het hof acht het voorts het meest passend om het hoofdverblijf van [minderjarige] te bepalen bij de ouder in welke gemeente zij ook naar school gaat en zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen Ook de beslissing van de rechtbank tot vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] en de inschrijving van [minderjarige] aldaar zal het hof, gelet op al het voorgaande, bekrachtigen.
5.9.
Al het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarin aan de moeder vervangende toestemming is verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en haar aldaar in te schrijven, alsmede de bepaling dat [minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming inschrijving school en buitenschoolse opvang, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [minderjarige] bij de vader zal zijn elke week van dinsdag uit school/buitenschoolse opvang tot donderdag naar school, alsmede om het weekend van vrijdag uit school/buitenschoolse opvang tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders te verdelen;
verleent vervangende toestemming aan de moeder om [minderjarige] in te schrijven op [school 1] te [plaats 1] en de buitenschoolse opvang [opvang 1] te [plaats 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, J.A. van Kempen en A. Zonneveld, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier en is op 28 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.