ECLI:NL:GHDHA:2022:2009

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
2200321721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag op negen maanden oude dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een vader, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor de doodslag op zijn negen maanden oude dochter. De feiten vonden plaats op of omstreeks 1 november 2020 in Gouda, waar de verdachte zijn dochter opzettelijk van het leven beroofde door haar met kracht heen en weer te schudden en geweld op haar hoofd uit te oefenen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, maar het hof kwam tot een andere afweging en legde een lagere straf op.

Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan doodslag, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische stoornissen. De ernst van het feit, waarbij de verdachte zijn dochter het recht op leven ontnam, werd zwaar meegewogen. De moeder van het slachtoffer en andere familieleden hebben de impact van het verlies op emotionele wijze verwoord. Het hof concludeerde dat de verdachte geen kwaad opzet had, maar dat zijn gedragingen wel ernstige gevolgen hadden. De gevangenisstraf van zeven jaar werd als passend beschouwd, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003217-21
Parketnummer: 09-293869-20
Datum uitspraak: 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda, althans in Nederland, [zijn dochter], opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [dochter] vast te pakken en/of (met kracht) heen en weer te schudden en/of (stomp/botsend) geweld op het hoofd van die [dochter] uit te oefenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda aan [zijn dochter] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersen(vlies)letsel, heeft toegebracht, door die [dochter] vast te pakken en/of (met kracht) heen en weer te schudden en/of (stomp/botsend) geweld op het hoofd van die [dochter] uit te oefenen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere afweging komt ten aanzien van de op te leggen straf.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda [zijn dochter] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [dochter] vast te pakken en met kracht heen en weer te schudden en stomp/botsend geweld op het hoofd van die [dochter] uit te oefenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn negen maanden oude dochter. De verdachte heeft haar vastgepakt, haar met kracht veelvuldig heen en weer geschud en stomp/botsend geweld op zijn dochter uitgeoefend. Als gevolg van die geweldshandelingen heeft het slachtoffer zodanig hersenletsel opgelopen dat zij in een uitzichtloze situatie is komen te verkeren. Daarop is besloten haar behandeling te staken. Kort daarna is het slachtoffer overleden.
Doodslag is een van de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. De verdachte heeft zijn dochter het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen, terwijl dat nog maar net was begonnen. Als vader had hij haar juist zorg, bescherming en geborgenheid moeten bieden.
De dood van het slachtoffer is een intens, onvoorstelbaar en onuitwisbaar verlies voor haar moeder en haar overige familieleden. De moeder en de zus van de moeder hebben dit op sprekende wijze verwoord in hun ter zitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen. Haar moeder zal haar dochter niet kunnen leren praten, fietsen of lezen. Zij zal moeten leren leven met de omstandigheid dat zij haar kind door toedoen van haar toenmalige partner heeft verloren.
Feiten als het onderhavige brengen ook gevoelens van verdriet en verontwaardiging in de samenleving teweeg.
Persoonlijke omstandigheden
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2022 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een omtrent de persoon van de verdachte opgemaakt Pro Justitia rapport op 16 februari 2021 opgesteld door Y. Noorlander, GZ-psycholoog, en een Pro Justitia rapport opgesteld op 17 februari 2021 door B.E.A. van der Hoorn en I. Wolters, beiden psychiater, alsmede op de brief van B. Marsaoui, psychiater, K. Meijer, psycholoog, en F. Willighagen, GZ-psycholoog, opgesteld in mei 2022 en psychologische rapportage door K. Meijer en F. Willighagen. Volgens genoemde rapporteurs is bij de verdachte sprake van psychische stoornissen in de vorm van een (lichte) autismespectrumstoornis en vermijdende persoonlijkheidstrekken. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Vanwege de wisselende verklaringen van de verdachte zijn de Pro Justitia rapporteurs niet tot een passend delict-scenario gekomen. Het lukt in gesprekken met de verdachte niet om een transparante reconstructie te maken van de gebeurtenissen rond het tenlastegelegde, wat volgens deze deskundigen ertoe leidt dat zij geen advies geven over de toerekenbaarheid van de gedragingen. Volgens de Pro Justitia rapporteurs Van der Hoorn en Wolters kan doorwerking van de psychopathologie in de houding ten tijde van het tenlastegelegde ook niet volledig worden uitgesloten.
Onder druk kan de verdachte de neiging hebben zich sociaal wenselijk op te stellen. Hierbij is het voor hem moeilijk in te schatten wat nu werkelijk gewenst is op het moment. Ook is het moeilijk om te prioriteren. Hierdoor kan de verdachte keuzes maken die inadequaat zijn voor het moment. Vooral in situaties die spanning opleveren is dit het geval.
Juist omdat een doorwerking van de psychopathologie niet kan worden uitgesloten en ook vanuit zorgoogpunt, zijn de rapporteurs van mening dat de verdachte gebaat kan zijn bij een behandeling. Het dient dan te gaan om een ambulante behandeling gericht op de combinatie van de bij de verdachte vastgestelde stoornissen.
Drs. Y. Noorlander, GZ-psycholoog, heeft voorts aangegeven dat er geen duidelijkheid is over de risico’s op het moment dat betrokkene voor de tweede keer vader wordt. Op basis van dit onderzoek kan niet worden uitgesloten dat risico’s in een dergelijk geval verhoogd zullen zijn.
Voorts heeft het hof bij de beraadslaging acht geslagen op een advies d.d. 27 september 2021 opgesteld door Reclassering Nederland. Daaruit volgt dat het lastig is verbanden te leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tenlastegelegde, omdat details rondom de gebeurtenissen ontbreken vanwege onduidelijke herinneringen. De bij de verdachte vastgestelde stoornissen in combinatie met een aantal grote veranderingen in zijn leven (overspannen, arbeidsconflict, verhuizing, verbouwing en vaderschap) maken dat die een indirect verband zouden kunnen hebben met het tenlastegelegde. Sinds de onderhavige gebeurtenis kampt de verdachte met psychische klachten en heeft hij overwogen zelfmoord te plegen. Na zijn detentie is hij voornemens zijn leven opnieuw op te bouwen. Vanwege de stress die daarbij (vermoedelijk) ontstaat en de fragiliteit van de psyche van de verdachte, acht de reclassering het geïndiceerd dat de verdachte bij het uitvoeren van zijn voornemens begeleiding en behandeling krijgt. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich ervan bewust is dat hij de enige is die antwoord kan geven op de vraag hoe hij tot zijn gedragingen is gekomen. Hoewel hij dat antwoord graag zou willen geven, staan pijn en schaamte zijn herinneringen in de weg. Om door die pijn en schaamte heen te kunnen breken, heeft de verdachte naar eigen zeggen hulp nodig. In de Penitentiaire Inrichting heeft hij zich tot een psycholoog gewend. Volgens de verdachte is de behandeling echter voornamelijk gericht op het beperken van de schade van de detentie. Inmiddels is de verdachte in behandeling bij De Waag. De verdachte heeft benadrukt dat het belangrijk is dat hij ook na zijn detentie in behandeling blijft. Over het tenlastegelegde heeft hij verklaard dat de dood van zijn dochter ook voor hem een levenslange straf is.
Afweging ten aanzien van de straf
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen een langdurige vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft het hof mede gelet op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die vergelijkbaar zijn met het onderhavige feit. Het hof leidt hieruit af dat over het algemeen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren wordt gehanteerd als uitgangspunt voor strafoplegging voor feiten als het onderhavige. Daarbij betrekt het hof tevens de omstandigheid dat als uitgangspunt de doodslag op een baby niet een wezenlijk andere bestraffing verdient dan de doodslag op een ouder slachtoffer.
Het hof zal gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit dit uitgangspunt over nemen.
Daarbij houdt het hof ten nadele van de verdachte nadrukkelijk rekening met de omstandigheid dat de verdachte zijn omgeving, waaronder de moeder van zijn dochter, haar en zijn familie, lang, en deels nog steeds, in onduidelijkheid en onzekerheid over de (omstandigheden van de) oorzaak van haar overlijden heeft gelaten. In het verlengde hiervan rekent het hof de verdachte in hoge mate aan dat hij de hulpverleners rondom zijn dochter, niet heeft geïnformeerd omtrent de gedragingen die aan haar kritieke toestand vooraf gingen. Deze omstandigheden en het gegeven dat zijn negen maanden oude dochter, gezien het letselbeeld, fors en langdurig geweld is toegebracht, maken naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van acht jaren in dit geval in beginsel passend.
Het hof ziet desondanks in het navolgende aanleiding om af te wijken van een dergelijke straf, nu daarbij onder de gegeven omstandigheden naar zijn oordeel onvoldoende recht wordt gedaan aan de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij stelt het hof voorop dat ook de verdachte verder zal moeten leven met het verlies van zijn dochter, waarvan het hof voldoende is gebleken dat zij veel voor hem heeft betekend en nog doet. In dit verband laat het hof verder nadrukkelijk meewegen dat de verdachte weliswaar strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van zijn negen maanden oude dochter, maar dat hij geen kwaad (of vol) opzet heeft gehad op haar dood. Het hof neemt in dit verband in aanmerking dat, zover bekend, de verdachte ook niet eerder fysiek gewelddadig was jegens het slachtoffer of zijn naasten. Voor zijn directe omgeving was het forse geweld zoals bewezenverklaard ook in het geheel niet te plaatsen in relatie tot zijn tot dan toe verzorgende en liefdevolle houding tot (onder meer) het slachtoffer. Voorts acht het hof, mede in het licht van het bovenstaande, op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk dat de door de deskundige geconstateerde psychopathologie en kwetsbare persoonlijkheidsstructuur in combinatie met de in de rapportages genoemde stapeling van stresserende omstandigheden, in enige mate hebben doorgewerkt in de bewezenverklaarde gedragingen. Al deze omstandigheden moeten naar het oordeel van het hof in enigszins strafmatigende zin meewegen in de straftoemeting. Dat deze (persoonlijke - en in de persoon van de verdachte gelegen) omstandigheden zouden moeten leiden tot slechts een (deels voorwaardelijke) straf van enkele jaren, zoals door de verdediging is betoogd, acht het hof evenwel niet passend bij voornoemde ernst van de gedragingen en de onuitwisbare gevolgen voor de overige nabestaanden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof ziet geen aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen. Het hof vertrouwt erop dat de reeds ingezette behandeling van de verdachte na zijn detentie wordt voortgezet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. O.M. Harms en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2022.
Mr. H.C. Plugge is buiten staat dit arrest te ondertekenen.