ECLI:NL:GHDHA:2022:1969

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
2200366621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging van de burgemeester van Gorinchem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren te Gorinchem, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 dagen, waarvan 6 dagen voorwaardelijk, met een contactverbod van 1 jaar. De zaak betreft bedreiging van de burgemeester van Gorinchem op 5 oktober 2021. De verdachte heeft de burgemeester bedreigd met de woorden dat hij met zijn auto naar binnen zou rijden en dat de burgemeester haar woning uit moest. Het hof heeft de bedreiging bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat onvoldoende bewijs van immateriële schade is geleverd. Het hof heeft de ernst van de bedreiging en de impact op de burgemeester in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003666-21
Parketnummer: 10-269437-21
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van
14 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te Gorinchem op [geboortedatum],
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 6 dagen voorwaardelijk onder oplegging van een bijzondere voorwaarde, inhoudende een contactverbod, voor de duur van 1 jaar. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te Gorinchem
[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] (via [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3] en/of [naam 4]) dreigend de woorden toe te voegen "Ik rijd wel achter mijn zoon aan en ik rijd met mijn auto bij de burgemeester naar binnen. De burgemeester moet dan ook haar woning uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen, waarvan 6 dagen voorwaardelijk onder oplegging van een bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod voor de duur van 1 jaar en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 oktober 2021 te Gorinchem
[aangever] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [aangever] (via [naam 1] en
/of[naam 2] en
/of
[naam 3] en
/of[naam 4]) dreigend de woorden toe te voegen "Ik rijd wel achter mijn zoon aan en ik rijd met mijn auto bij de burgemeester naar binnen. De burgemeester moet dan ook haar woning uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de bewoordingen - voor zover bewijsbaar - geen strafbare bedreiging opleveren en voorts dat die uitlatingen niet tot de redelijke vrees leiden dat de verdachte zijn bedreiging zou uitvoeren.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de gebezigde bewijsmiddelen ontleent het hof de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 oktober 2021 werd de woning van de verdachte op last van de burgemeester gesloten. Uit het relaas van de opsporingsambtenaren die hierbij aanwezig waren, blijkt dat een gemeenteambtenaar de zoon van de verdachte op enig moment heeft horen zeggen dat hij naar het huis van de burgemeester zou rijden. Toen de betreffende ambtenaar de verdachte hierop wees heeft de verdachte gezegd dat hij met zijn zoon mee zou gaan naar de burgemeester. De verdachte is vervolgens naar buiten gelopen om zijn spullen in de auto te zetten. Terwijl hij naar buiten liep, zei hij dat hij wel achter zijn zoon aan zou rijden en dat hij met zijn auto bij de burgemeester naar binnen zou rijden. De burgemeester zou dan ook haar woning uit moeten, aldus het door opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2021.
De verdachte is vervolgens direct aangehouden. De burgemeester werd hiervan door de gemeenteambtenaren direct telefonisch op de hoogte gebracht. Voorts zijn naar aanleiding van het handelen van de verdachte extra veiligheidsmaatregelen getroffen.
Het hof is allereerst van oordeel dat de verdachte, door zich in het bijzijn van gemeenteambtenaren op de bewezenverklaarde wijze uit te laten bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de burgemeester via die ambtenaren op de hoogte zou raken van de jegens haar geuite bedreiging. Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen naar algemene ervaringsregels bij de burgemeester de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij en/of (een) derde(n) zwaar lichamelijk letsel zou(den) oplopen. Het binnenrijden van een woning met een auto herbergt immers de aanmerkelijke kans dat een of meer van de in die woning aanwezigen zwaar gewond zullen raken door vallend puin of doordat zij door de binnenrijdende auto worden geraakt.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich uit onvrede met een jegens hem getroffen maatregel schuldig gemaakt aan bedreiging van de burgemeester van Gorinchem. Deze heeft het handelen van de verdachte als bedreigend en beangstigend ervaren. Het handelen van de verdachte getuigt van gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, alsmede van gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door gemeentelijke autoriteiten wordt gediend. Gemeentelijke gezagsdragers moeten hun bevoegdheden kunnen uitoefenen ongeacht de persoon die het betreft en zonder consequenties voor hun persoonlijke veiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
12 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In enigszins strafmatigende zin weegt het hof mee dat de bedreiging is geuit tijdens een bestuurlijke spoedsluiting van de woning van de verdachte, waarmee hij onverhoeds werd geconfronteerd. Als gevolg van deze sluiting kon de verdachte geen gebruik maken van zijn woning, hetgeen grote gevolgen heeft gehad voor de verdachte en zijn gezin.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast een onvoorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen zoals is gevorderd door de advocaat-generaal.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade dient te worden beoordeeld naar de maatstaven van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Bij delicten die geen lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Het uitgangspunt is dan volgens vaste jurisprudentie dat dient te worden vastgesteld dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Hiervoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Uitzonderingen hierop kunnen alleen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof doet laatstgenoemde situatie zich in dit geval niet voor, terwijl door en namens de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens (bijvoorbeeld in de vorm van medische stukken) zijn aangedragen waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade in de zin van geestelijk letsel is ontstaan.
Het hof concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij immateriële schade is geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. H.C. Plugge en mr. M. van der Horst,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 oktober 2022.
mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.