ECLI:NL:GHDHA:2022:1958

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
AV00037622
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 april 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie. Verzoeker had eerder op 21 maart 2022 een mondeling verzoek tot wraking gedaan tegen de raadsheren die zijn zaak behandelden, omdat hij vreesde dat zij niet onpartijdig zouden zijn. Deze vrees was gebaseerd op een eerdere ervaring waarbij hij een officier van justitie had bedreigd, wat leidde tot een doorverwijzing van zijn zaak naar een andere rechtbank om de schijn van partijdigheid te voorkomen.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 13 april 2022 behandeld, waarbij verzoeker en zijn raadsvrouw zijn gehoord. De gewraakte raadsheren hebben in een schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten en niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. De advocaat-generaal steunde het standpunt van de gewraakte raadsheren en pleitte voor afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de door verzoeker aangevoerde gronden voor wraking, mede in het licht van de schriftelijke reactie van de gewraakte raadsheren, geen aanwijzingen van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid opleveren. Het hof concludeert dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees van verzoeker objectief gerechtvaardigd maken. Daarom is het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV 000376-22
Parketnummer hoofdzaak : 22-002251-21
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 19 april 2022
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker]

geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
adres: [adres verzoeker].,
raadsvrouw mr. K. Blonk.

Het geding en de feiten

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 21 maart 2022 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. M.J. de Haan-Boerdijk (voorzitter), C.H.M. Royakkers en J.A. van Dorp zitting hadden.
Verzoeker heeft ter terechtzitting een mondeling verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan. Het onderzoek is geschorst voor behandeling van het verzoek
tot wraking door de wrakingskamer en het hof heeft bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
3. De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie van 1 april 2022 medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
4. Per e-mail van 4 april 2022 heeft de raadsvrouw van verzoeker de wrakingskamer op voorhand pleitaantekeningen van verzoeker toegezonden.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 13 april 2022 ter openbare zitting behandeld, waar verzoeker en zijn raadsvrouw zijn gehoord. De advocaat-generaal
mr. L.L. van Delft heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek,

6. Namens verzoeker is blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2022 het volgende naar voren gebracht:
Ik heb bij dit hof procedures op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangespannen. Daarbij heeft het hof in het voordeel van het openbaar ministerie beslist. Ik voelde me hierdoor belazerd en heb vervolgens het hele gerechtshof Den Haag bedreigd. Daar is nooit iets mee gedaan. Ik vind het dan ook raar dat dit hof nu mijn zaak gaat behandelen. In het PBC konden ze mij psychologisch volgen.
U, voorzitter, vraagt mij of het verzoek zich alleen tegen u richt of ook tegen de overige leden van het hof. Het richt zich tegen de hele zittingscombinatie. Ik ga er niet van uit dat u als raadsheer bij de artikel 12 Sv procedure betrokken bent geweest. Het gaat mij om het hele hof. Ik vind het vervelend dat het zo loopt maar ik bedacht dit kort voor de zitting.
De raadsvrouw heeft ter verduidelijking van het standpunt van de verzoeker het volgende naar voren gebracht:
De voor cliënt nadelige uitkomst van de artikel 12 Sv procedure vormde voor hem aanleiding het gerechtshof te bedreigen. Gelet hierop is bij cliënt de vrees ontstaan
dat het hof niet onpartijdig en vooringenomen is.
7. In de door verzoeker op voorhand toegezonden pleitaantekeningen komt verzoeker tot dezelfde conclusie als vermeld onder punt 6.
8. Ter zitting van wrakingskamer heeft verzoeker zijn eerder ingenomen standpunt herhaald. De raadsvrouw heeft in aanvulling hierop naar voren gebracht dat verzoeker in 2013 een officier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam heeft bedreigd. De rechtbank Rotterdam, die deze zaak behandelde, heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar de rechtbank Utrecht, omdat de rechtbank de schijn van partijdigheid wilde voorkomen. Nu in dit geval sprake is van een soortgelijke situatie, gelooft verzoeker niet dat de gewraakte zittingscombinatie onpartijdig naar zijn strafzaak zal kunnen kijken.
9. Het schriftelijke standpunt van de gewraakte raadsheren luidt als volgt:
(…)
Naar onze mening is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Verzoeker stelt dat hij een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft aangespannen waarop het hof in het voordeel van het openbaar ministerie heeft beslist. Vervolgens heeft hij het hele gerechtshof bedreigd. Uit het feit dat het hof eerder een beslissing in een artikel 12 Sv-procedure ten aanzien van de verdachte heeft genomen kan niet worden afgeleid dat er bij ons als zodanig sprake is van vooringenomenheid, reeds omdat wij niet betrokken zijn geweest bij die beslissing. Hetzelfde geldt voor de bedreigingen die de verdachte jegens het hof zou hebben geuit. Wij waren en zijn van de inhoud van die bedreiging niet op de hoogte, noch voelen wij ons daardoor bedreigd.
10. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van wrakingskamer op het standpunt gesteld dat hij het schriftelijke standpunt van de gewraakte raadsheren deelt en dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

11. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
12. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie dient een raadsheer uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Een wrakingsgrond moet voorts gelegen zijn in feiten of omstandigheden die de persoon van de raadsheer betreffen. Een vermoed gebrek aan onafhankelijkheid van het college waartoe de gewraakte raadsheer behoort, levert dus geen grond op voor wraking.
13. Uit het verzoek, de pleitaantekeningen en het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer niet van een uitzonderlijke omstandigheid gebleken die een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld oplevert. Het hof overweegt daartoe dat de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, mede gelet op de schriftelijke reactie van de gewraakte raadsheren, naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing van vooringenomenheid dan wel schijn van vooringenomenheid opleveren.
14. Het verzoek tot wraking dient dan ook te worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsvrouw van) verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 19 april 2022 door mrs. H.A.J. Kroon, C.G.M. van Rijnberk en J.W. Frieling in aanwezigheid van de griffier mr. R. van Eekeres