ECLI:NL:GHDHA:2022:195

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
200.277.912/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in de bouw en herstelkosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever over de deugdelijkheid van uitgevoerd werk. De opdrachtgever, aangeduid als [appellant], had een schuur laten bouwen door de aannemer, [geïntimeerde]. Na oplevering van het werk ontstonden er geschillen over de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden. De opdrachtgever weigerde een deel van de factuur te betalen en vorderde schadevergoeding voor herstelkosten en gevolgschade, terwijl de aannemer betaling van de openstaande factuur vorderde. Het hof oordeelde dat de aannemer niet alle werkzaamheden naar behoren had uitgevoerd, maar dat de gebreken minder ernstig waren dan de opdrachtgever had gesteld. Uiteindelijk werd de aannemer veroordeeld tot betaling van € 100,- aan herstelkosten aan de opdrachtgever, terwijl de vordering tot vergoeding van gevolgschade werd afgewezen. Het hof bevestigde dat de algemene voorwaarden van de aannemer van toepassing waren, waarin aansprakelijkheid voor gevolgschade was uitgesloten. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van de opdrachtgever in reconventie. Het hof oordeelde dat de aannemer aansprakelijk was voor bepaalde herstelkosten, maar dat de opdrachtgever onvoldoende had aangetoond dat hij schade had geleden door het niet kunnen gebruiken van de schuur. De kosten van het deskundigenrapport werden gelijkelijk verdeeld tussen beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof: 200.277.912/01
Zaaknummer rechtbank: 5785537 CV EXPL 17-1154
Arrest van 18 januari 2022
in de zaak van:

1.V.O.F. [naam] en Zoon,

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

4. [appellant 4],

gevestigd dan wel wonend in [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
verweerders in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T.A. Timmermans te Wageningen,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam Onderhoudsbedrijf [naam],
wonend in [woonplaats],
verweerder in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. van Steenwijk te Utrecht.

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] heeft een schuur gebouwd voor [appellant]. Partijen strijden over de vraag of het door [geïntimeerde] geleverde werk deugdelijk is. [appellant] vindt van niet. Hij heeft een deel van de eindfactuur van [geïntimeerde] niet betaald. [geïntimeerde] vordert in deze procedure betaling van die factuur. [appellant] vordert op zijn beurt van [geïntimeerde] vergoeding van herstelkosten en van gevolgschade.
1.2
Het hof stelt beide partijen deels in het (on)gelijk. [geïntimeerde] heeft bepaalde werkzaamheden niet goed uitgevoerd, maar er zijn niet zoveel gebreken als [appellant] heeft beweerd. Per saldo (na verrekening) moet [geïntimeerde] € 100,- aan herstelkosten aan [appellant] betalen. De vordering tot vergoeding van gevolgschade van [appellant] wordt afgewezen.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Gouda);
  • de tussenvonnissen van:
30 november 2017 (hierna: tussenvonnis 1),
31 mei 2018 (hierna: tussenvonnis 2),
23 augustus 2018 (hierna: tussenvonnis 3), en
16 mei 2019 (hierna: tussenvonnis 4);
- het eindvonnis van 9 januari 2020 (hierna: het eindvonnis);
  • de dagvaarding in hoger beroep van 24 maart 2020;
  • de memorie van grieven, met productie;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast:
3.2
In april 2015 zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] het volgende voor [appellant] zou bouwen: een schuur met keukenblok, toilet en meterruimte en c.v. De schuur is bestemd voor het gebruik als herstelwerkplaats voor transportauto’s van [appellant].
3.3
De overeenkomst is tot stand gekomen doordat [appellant] de offerte van [geïntimeerde] van 7 april 2015 heeft aanvaard. Onderaan die offerte is vermeld:
“Op al onze aanbiedingen en overeenkomsten zijn van toepassing onze algemene voorwaarden gedeponeerd ter griffie van de rechtbank te Alkmaar d.d. 10-11-2006 onder depotnr. (…).
Een exemplaar van deze voorwaarden zal op eerste verzoek aan u worden toegezonden.”
In de algemene voorwaarden staat onder meer:
“7.1 Klachten zijn slechts schriftelijk en binnen acht dagen na uitvoering van de opdracht mogelijk.
(…)
8.8
Onderhoudsbedrijf [geïntimeerde] is niet aansprakelijk voor gevolgschade, zoals schade bestaande uit gederfde winst of verminderde opbrengst van opdrachtgever of cliënt van opdrachtgever.”
3.4
[geïntimeerde] heeft voor de werkzaamheden € 122.299,48 (inclusief btw) in rekening gebracht.
3.5
[appellant] heeft de eindfactuur van [geïntimeerde] van 18 juni 2016 (van € 5.245,31 inclusief btw) tot een bedrag van € 3.000,- onbetaald gelaten, ondanks sommatie.

4.Vorderingen en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd:
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.000,-, te vermeerderen met de handelsrente;
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 425,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- ontbinding van de overeenkomst voor zover deze niet door [geïntimeerde] is uitgevoerd;
- veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief nakosten.
[geïntimeerde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat het werk is opgeleverd op 18 juni 2016 en dat [appellant] de laatste factuur tot het bedrag van € 3.000,- ook na sommatie onbetaald heeft gelaten.
4.2
[appellant] heeft in reconventie gevorderd:
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 10.029,47.
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden omdat de schuur niet als werkplaats is te gebruiken. [appellant] heeft diverse facturen overgelegd van bedrijven die hij daardoor heeft moeten inschakelen (o.a. ten behoeve van opslag van gereedschap en reparatiewerk aan vrachtauto’s).
In de vordering is daarnaast een bedrag van € 425,- exclusief btw begrepen wegens het inschakelen van (partij)deskundige drs. ing. Oude Vrielink.
4.3
De kantonrechter heeft in tussenvonnis 2 een deskundige benoemd (ing. E.P.G. Borgers, verbonden aan Bureau voor Bouwpathologie BB). De deskundige heeft op 20 augustus 2019 rapport uitgebracht (hierna: het deskundigenrapport). Daarin zijn tekortkomingen ten aanzien van het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk geconstateerd. Ook heeft de deskundige de daarmee gemoeide herstelkosten begroot.
4.4
In het eindvonnis heeft de kantonrechter het deskundigenrapport tot uitgangspunt genomen. Op basis daarvan is geoordeeld (in r.o. 2.7) dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door de deskundige geconstateerde gebreken aan de staalconstructie en het riool, waarmee herstelkosten van € 4.700,- zijn gemoeid. Omdat [appellant] in eerste aanleg geen vordering tot vergoeding van herstelkosten had ingesteld, is [geïntimeerde] niet veroordeeld tot betaling daarvan, maar wel is geoordeeld dat [appellant] zijn betalingsverplichting jegens [geïntimeerde] van € 3.000,- (uit hoofde van de openstaande factuur) kan verrekenen met de begrote herstelkosten van € 4.700,- zodat de vordering van [geïntimeerde] van € 3.000,- is afgewezen. De vordering in reconventie van [appellant] van € 425,- aan buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen, voor het overige is ook die vordering afgewezen. Beide partijen zijn voor de helft in de kosten van het deskundigenbericht veroordeeld.
[geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten in conventie en [appellant] in de proceskosten in reconventie.

5.Vordering en grieven in principaal appel

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met de afwijzing van (een groot deel van) zijn vordering (in reconventie). Hij vordert in hoger beroep:
- vernietiging van alle tussenvonnissen en van het eindvonnis;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 10.029,47 (de in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie wegens gevolgschade),
en, bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep:
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de herstelkosten zoals de deskundige die in het deskundigenrapport heeft vastgesteld;
- met veroordeling [geïntimeerde] in de proceskosten.
[appellant] heeft zes grieven aangevoerd.

6.Vordering en grieven in incidenteel appel

6.1
[geïntimeerde] heeft incidenteel appel tegen het eindvonnis ingesteld omdat hij het niet eens is met de afwijzing van zijn vordering. Hij vordert in hoger beroep in zoverre vernietiging van het eindvonnis en alsnog volledige toewijzing van zijn vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Ook vordert hij terugbetaling van al hetgeen hij heeft betaald uit hoofde van het eindvonnis, vermeerderd met wettelijke rente. In het incidenteel appel is één grief aangevoerd.

7.Beoordeling principaal en incidenteel appel

7.1
Nu de grieven in het principaal en het incidenteel appel zijn verweven zal het hof deze op onderdelen gezamenlijk bespreken.
Vordering in reconventie van [appellant]: [geïntimeerde] aansprakelijk voor gevolgschade?
(grieven 1, 4 en 5 in principaal appel)
7.2
Grief 1 in het principaal appel richt zich tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering in reconventie in eerste aanleg van [appellant]. Die vordering heeft betrekking op gevolgschade wegens het niet kunnen gebruiken van de schuur. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, kort gezegd omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden (tussenvonnis 2, r.o. 2.8 onder h). [appellant] komt met grief 1 op tegen dit oordeel. Grieven 4 en 5 borduren op voort op grief 1 en richten zich tegen de afwijzing van de vordering in reconventie en de proceskostenveroordeling.
7.3
Eén van de verweren die [geïntimeerde] in eerste aanleg tegen de vordering in reconventie wegens gevolgschade van [appellant] heeft gevoerd is dat algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard en dat aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor gevolgschade daarin is uitgesloten. De kantonrechter heeft het beroep op de algemene voorwaarden verworpen, en in dat verband in tussenvonnis 2 onder meer overwogen:
“2.5 [geïntimeerde] heeft, met een beroep op artikel 7.1 van de algemene voorwaarden in
zijn op 1 maart 2018 genomen akte volhardt in zijn betoog dat [appellant] niet tijdig heeft
gereclameerd over de door hem gestelde gebreken. Hierover wordt het volgende overwogen.
In de dagvaarding heeft [geïntimeerde] zich niet beroepen op artikel 7.1 van zijn algemene
voorwaarden, maar op artikel 7:758 BW. Ook ter comparitie heeft hij zich niet op artikel 7.1
beroepen. In paragraaf 1 van de dagvaarding meldt [geïntimeerde] weliswaar dat zij als
productie 1 overlegt de offerte, inclusief bijbehorende algemene voorwaarden, maar hij heeft
bij de dagvaarding niet zijn algemene voorwaarden in het geding gebracht, doch uitsluitend
zijn offerte d.d. 7 april 2015. Tegen de achtergrond hiervan is te concluderen dat het beroep
op artikel 7.1 van de algemene voorwaarden in dit stadium van de procedure in strijd is met
de goede procesorde, terwijl het beroep daarop, door de betreffende voorwaarden niet (alsnog) in het geding te brengen, bovendien niet naar behoren is onderbouwd. Aanleiding om terug te komen op hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 van het tussenvonnis is er aldus niet.
2.6
[geïntimeerde] voert in zijn op 1 maart 2018 genomen akte aan dat hij op grond van
artikel 8.1 - 8.13 van zijn algemene voorwaarden niet aansprakelijk is voor de door
[appellant] gestelde gevolgschade, terwijl die schade evenmin op hem verhaald kan worden
omdat [appellant] hem niet in gebreke heeft gesteld. In de conclusie van antwoord in
reconventie heeft [geïntimeerde] zich niet beroepen op artikel 8.1 - 8.13 van zijn algemene
voorwaarden. Ook tijdens de comparitie van partijen heeft hij zich hierop niet beroepen. Te
concluderen is daarom opnieuw dat het beroep op dit artikel in dit stadium van de procedure
in strijd is met de goede procesorde, terwijl het beroep daarop bovendien niet naar behoren is onderbouwd, omdat [geïntimeerde] zijn algemene voorwaarden niet in het geding heeft
gebracht. (…)”
[geïntimeerde] komt tegen deze overwegingen op (memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel onder 2, 5, 29) en herhaalt zijn verweer dat algemene voorwaarden van toepassing zijn waarin aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten. Het hof zal dit verweer eerst beoordelen; als dat slaagt, kan de met grief 1 opgeworpen vraag of [appellant] gevolgschade heeft geleden, onbeantwoord blijven.
7.4
[geïntimeerde] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gewezen op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden en heeft deze ook overgelegd (bij dagvaarding, bij productie 15, en zekerheidshalve ook bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht, als productie 37). [appellant] heeft dat niet bestreden. De algemene voorwaarden bevinden zich ook in het procesdossier van de procedure in de eerste aanleg dat het hof van de zijde van [appellant] heeft ontvangen (bij productie 15 bij dagvaarding). De overweging van de kantonrechter dat de algemene voorwaarden niet in het geding zijn gebracht, is dus onjuist en berust kennelijk op een vergissing. Het hof volgt de kantonrechter daarom niet in haar overweging dat [geïntimeerde] het beroep op de algemene voorwaarden niet naar behoren heeft onderbouwd.
Dat beroep is ook niet te laat gedaan, in ieder geval niet in hoger beroep, en daarom niet in strijd met de goede procesorde.
Verder heeft [geïntimeerde] terecht aangevoerd dat [appellant] niet heeft betwist dat de algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. [appellant] heeft in eerste aanleg slechts aangevoerd dat hij de algemene voorwaarden niet heeft ontvangen (hetgeen [geïntimeerde] heeft betwist). Hij heeft niet bestreden dat hij niet tegen de toepasselijkheid ervan heeft geprotesteerd (zoals [geïntimeerde] heeft gesteld bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel onder 2 en 29) en heeft meer in het bijzonder geen beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden gedaan.
Het hof concludeert dan ook dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst.
7.5
Het beroep van [geïntimeerde] op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor gevolgschade slaagt. Het hof verwijst naar artikel 8.8 van de algemene voorwaarden zoals weergegeven onder 3.3. Dat betekent dat grief 1 in het principaal appel van [appellant] geen bespreking behoeft; ook als die grief zou slagen, komt de vordering in reconventie wegens gevolgschade niet voor toewijzing in aanmerking omdat aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten. Grieven 4 en 5 falen daarom ook.
De afwijzing van de door [appellant] in reconventie gevorderde gevolgschade zal op die grond worden bekrachtigd.
7.6
Overigens merkt het hof op dat [appellant] onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de schuur niet door hem kon worden gebruik. Ook daarom dient de vordering in reconventie te worden afgewezen. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hierna in het kader van grief 3 wordt overwogen.
Vergoeding herstelkosten zoals begroot door de deskundige?
(grief 2 in principaal appel en eisvermeerdering [appellant], grief 1 in incidenteel appel)
7.7
De deskundige heeft tekortkomingen ten aanzien van het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk geconstateerd en heeft de daarmee gemoeide kosten van herstel begroot. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] niet veroordeeld tot betaling van die herstelkosten omdat [appellant] dat in eerste aanleg niet had gevorderd. In hoger beroep heeft [appellant] die vordering alsnog ingesteld, bij wijze van eisvermeerdering. Naar het hof begrijpt, vordert [appellant] dus geen nakoming van [geïntimeerde] maar vervangende schadevergoeding.
Het hof zal hierna de diverse door de deskundige begrote herstelkosten op toewijsbaarheid beoordelen en daarbij acht slaan op:
- grief 2 in het principaal appel, waarmee wordt aangevoerd dat [geïntimeerde] de door de deskundige begrote herstelkosten aan [appellant] moet betalen, en
- grief 1 in het incidenteel appel, waarmee wordt opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] wegens gebreken aansprakelijk is en dat met het herstel van die gebreken een bedrag van € 4.700,- is gemoeid en dat [appellant] dit bedrag mocht verrekenen met de openstaande factuur.
7.8
Allereerst bespreekt het hof echter het algemene verweer van [geïntimeerde] dat hij geen kosten van herstel aan [appellant] hoeft te betalen omdat [appellant] pas op 7 augustus 2016, en daarmee – mede gelet op artikel 7.1 van de algemene voorwaarden – te laat heeft geklaagd (zo begrijpt het hof hetgeen onder 2 en 5 van de memorie van antwoord is gesteld). Dit verweer wordt verworpen. De kantonrechter heeft in tussenvonnis 1 overwogen dat het werk al vóór 18 juni 2016 (de datum van de eindfactuur en de datum waarop het werk volgens [geïntimeerde] is opgeleverd) in discussie was, onder meer ten aanzien van de staalconstructie, de vloer, de garagedeur en de kruipruimte (tussenvonnis 1, r.o. 2.10). Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep is [geïntimeerde] hier (voldoende specifiek) tegen opgekomen. Toen [geïntimeerde] zijn eindfactuur stuurde moet hem dus al duidelijk zijn geweest dat [appellant] klachten had over de werkzaamheden. Overigens heeft [appellant] ook bij brief van 7 augustus 2016 geklaagd. Nog daargelaten dat [appellant] betwist dat het werk op 18 juni 2016 is opgeleverd, geldt dat [geïntimeerde] niet in redelijkheid aan [appellant] kan tegenwerpen dat de klachtbrief van 7 augustus 2016 te laat is gestuurd – die brief is binnen een betrekkelijk korte termijn van drie weken verstuurd. Verder heeft [geïntimeerde] niet concreet gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad doordat de brief niet binnen acht dagen is verstuurd.
Herstelposten deskundige
Staalconstructie
7.9
De door de deskundige begrote kosten van herstel van de staalconstructie van de schuur bedragen € 2.200,- (deskundigenrapport, antwoord op vraag 3). Naar het hof begrijpt, vordert [appellant] € 2.200,- aan vervangende schadevergoeding ten behoeve van het benodigde herstel aan de staalconstructie.
7.1
Het hof wijst dit onderdeel van de vordering af. [geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht (onder 13) en bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (onder 9 en 33) aangeboden om de door de deskundige geconstateerde gebreken kosteloos te laten herstellen door de constructeur (die dat heeft aangeboden). Ook heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hem nog geen gelegenheid voor herstel is geboden en dat [appellant] daarom in crediteursverzuim is. [appellant] heeft dat niet betwist en heeft niet op het aanbod gereageerd. Bij deze stand van zaken moet de gevorderde vervangende schadevergoeding op dit onderdeel worden afgewezen. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom [geïntimeerde] is gehouden tot betaling van vervangende schadevergoeding terwijl er een aanbod tot herstel c.q. nakoming door [geïntimeerde] ligt.
Kruipruimte
7.11
De deskundige heeft de kosten van herstel van de kruipruimte geraamd op € 2.500,- (deskundigenrapport, antwoord op vraag 9).Volgens de deskundige voldeed de kruipruimte niet aan de eisen omdat deze niet waterdicht was. De deskundige heeft ook in zijn rapport vermeld dat het herstel al door [appellant] is uitgevoerd.
7.12
Het hof zal de door [appellant] gevorderde vervangende schadevergoeding op dit onderdeel afwijzen. [geïntimeerde] heeft terecht als verweer gevoerd dat partijen niet zijn overeengekomen dat de kruipruimte zo droog als een kelder zou moeten zijn. De deskundige is hier ten onrechte wel van uitgegaan. Hij heeft immers in zijn rapport onder meer geschreven (als antwoord op vraag 7):
“De oorspronkelijke kruipruimte kan naar de mening van ondergetekende nooit droog
zijn geweest en voldeed daarmee dan op dat moment ook niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Men was namelijk een kruipruimte overeengekomen die geschikt is voor opslag van producten. Feitelijk een soort kelder. (…)”
Deze passage strookt echter niet met de overweging van de kantonrechter in tussenvonnis 2, r.o. 2.8 onder b.:
“b. in zijn op 1 maart 2018 genomen akte heeft [geïntimeerde] met betrekking tot de
kruipruimte aangevoerd dat hij niet met [appellant] is overeengekomen dat hij aan hem heeft
op te leveren een waterdichte kelder; juist is dat [geïntimeerde], zoals is vermeld in zijn offerte d.d. 7 april 2015, met [appellant] is overeengekomen: Het storten van een werkvloer in de kruipruimte; dit is aanleiding om de (...) vraag als volgt te formuleren:
voldoet de in de kruipruimte gelegde werkvloer aan de eisen van goed en deugdelijk werk?(…).
Nu de deskundige verder geen gebreken ten aanzien van de kruipruimte heeft geconstateerd, komen de begrote kosten van herstel niet voor vergoeding in aanmerking. Daar komt bij dat [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat, als partijen wel de aanleg van een waterdichte kelder overeen zouden zijn gekomen, [appellant] geen schade heeft geleden. Daarbij heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat de extra materialen en uren die nodig zouden zijn voor de aanleg van een waterdichte kelder niet in rekening heeft gebracht. Dat heeft [appellant] niet bestreden. Zoals ook de kantonrechter heeft vastgesteld, staat niet ter discussie dat dat [geïntimeerde] de werkzaamheden op regiebasis heeft uitgevoerd en uitsluitend uitgevoerde werkzaamheden heeft gefactureerd. Dit deel van de vordering moet het hof daarom ook afwijzen vanwege het ontbreken van schade.
RVS kruipluik frame en RVS hoeklijn voor inrit:
7.13
Ten aanzien van het discusspiepunt tussen partijen of [geïntimeerde] een roestvrijstalen frame en hoeklijn heeft geleverd, zoals overeengekomen, constateert de deskundige dat géén roestvrijstaal is geleverd (deskundigenrapport, antwoord op vraag 10). Op de vraag welke herstelwerkzaamheden nodig zijn (vraag 11) heeft de deskundige geantwoord:
“Feitelijk is geen herstel noodzakelijk omdat de toegepaste hoeklijnen afdoende zijn voor hun functie.”[appellant] heeft niet kenbaar gemaakt waarom hij toch belang heeft bij herstel. De door de deskundige begrote kosten van herstel (€ 1.400,-) komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Onderdorpel
7.14
De deskundige heeft geconstateerd dat op het moment van opname, een hoeklijn op de onderdorpel van de doorgang van de schuur ontbrak en dat de onderdorpel daarmee niet voldoet. De hoeklijn moet volgens de deskundige alsnog worden aangebracht. Hij heeft de kosten van herstel begroot op € 600,-, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat de hoeklijn reeds aanwezig is (deskundigenrapport, antwoord op vraag 15).
7.15
Deze kosten van herstel komen naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] een hoeklijn had aangebracht en vervolgens weer heeft verwijderd. [geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat hij deze op verzoek van [appellant] heeft verwijderd (o.a. bij memorie van antwoord onder 17 sub g). In het midden kan blijven of [geïntimeerde] de geplaatste hoeklijn op verzoek van [appellant] heeft verwijderd (standpunt [geïntimeerde]) of dat [geïntimeerde] die op eigen initiatief heeft verwijderd (standpunt [appellant]). [appellant] heeft namelijk aangevoerd dat de hoeklijn moest worden verwijderd omdat die niet op de juiste plek was aangelegd. Dat de hoeklijn niet op de juiste plek was aangelegd wordt ondersteund door het door [appellant] als productie 32 in het geding gebrachte rapport van Bouw Techno Keuring Nederland. Dat rapport beschrijft dat bij de inrit een stalen hoeklijn op vloerrand onder de overheaddeur ontbreekt, dat die wel aanwezig is, maar in eerste instantie niet op de juiste plaats was aangebracht. Die onjuiste aanleg van de hoeklijn heeft [geïntimeerde], mede gelet op dat rapport, niet voldoende gemotiveerd weersproken. Ook als juist zou zijn dat de hoeklijn op verzoek van [appellant] is verwijderd, neemt dat dus niet weg dat [geïntimeerde] tekort is geschoten door de hoeklijn vervolgens niet alsnog juist aan te brengen. Ook het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] het aanbod om de hoeklijn terug te plaatsen zou hebben afgeslagen omdat [appellant] rijplaten zou gaan gebruiken, kan niet slagen. [appellant] betwist dat hij het aanbod heeft afgeslagen en heeft aangevoerd dat rijplaten geen adequate oplossing bieden (in zijn woorden: ‘de grootse vorm van knoeien’). Dat laatste heeft [geïntimeerde] niet bestreden en kan worden opgevat als een beroep op schending van de waarschuwingsplicht in de zin van artikel 7:754 BW. Zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, moet het verweer van [geïntimeerde] al op die grond stranden en is bewijslevering over de stelling van [geïntimeerde] dat zijn aanbod is afgeslagen daarom niet nodig.
Aansluiting riool
7.16
Volgens de deskundige heeft [geïntimeerde] het riool niet naar behoren aangelegd omdat (i) niet de kortste en meest efficiënte route is gekozen en (ii) een groot deel van het riool niet onder voldoende afschot en plaatselijk zelfs onder enig tegenschot ligt. Hij heeft de kosten van herstel begroot op € 2.500,- (deskundigenrapport, antwoord op vraag 19).
7.17
Het hof is van oordeel dat deze kosten voor toewijzing in aanmerking komen. [geïntimeerde] heeft immers erkend dat de riolering “niet deugt” en dat er te weinig afschot is (memorie van antwoord onder 9). Zijn verweer dat hij de riolering zo heeft geplaatst in opdracht van [appellant] kan hem niet baten. Het lag immers op de weg van [geïntimeerde] om [appellant] te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht (zie artikel 7:754 BW). [geïntimeerde] stelt wel dat hij [appellant] erop heeft gewezen dat er te weinig afschot zou zijn maar [appellant] heeft dat betwist en [geïntimeerde] heeft op dit onderdeel van het geschil geen (voldoende specifiek) bewijsaanbod gedaan. Het hof kan er dan ook niet van uitgaan dat [appellant] is gewaarschuwd.
Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] alleen op basis van facturen aanspraak kan maken op vergoeding van herstelkosten is onjuist en wordt verworpen.
Overige posten
7.18
De posten ter zake waarvan de deskundige kosten van herstel heeft begroot zijn hiervoor besproken en beoordeeld. Andere door [appellant] genoemde posten kunnen onbesproken blijven, omdat ter zake van die posten geen herstelkosten zijn gevorderd.
Tussenconclusie
7.19
Grief 2 in het principaal appel, waarmee [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] de door de deskundige begrote herstelkosten moet betalen, slaagt in zoverre dat de in reconventie gevorderde kosten van herstel toewijsbaar zijn tot het bedrag van € 3.100,- (€ 2.500,- + € 600,-). Grief 1 in het incidenteel appel, waarmee [geïntimeerde] is opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de openstaande factuur van € 3.000,- geheel mocht verrekenen, moet in het licht daarvan worden verworpen. Per saldo dient [geïntimeerde] € 100,- aan [appellant] te betalen.
Draagkracht vloer toereikend?(grief 3 in principaal appel)
7.2
[appellant] komt met grief 3 op tegen de volgende overweging van de kantonrechter (r.o. 2.8 eindvonnis):
“(…) Uit het antwoord dat de deskundige heeft gegeven op de vraag of [appellant] de door [geïntimeerde] gerealiseerde vloer overeenkomstig de bestemming (herstelwerkplaats voor de transportauto’s van [appellant]) kan belasten tot tenminste 8,5 ton volgt dat hij het werk vanaf de oplevering in gebruik heeft kunnen nemen. Voor zover hij zijn vorderingen heeft gebaseerd op de stelling dat hij dat niet heeft kunnen doen, zijn deze vorderingen (de vordering met betrekking tot de opslag van het gereedschap en de vorderingen die zien op het uitbesteding van het reparatiewerk aan Bloms Automobielbedrijf B.v.) dus af te wijzen.”(…)”
Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat [appellant] niet bestrijdt dat de vloer tot tenminste 8,5 ton kan worden belast (zoals de deskundige heeft vastgesteld) maar wel dat hij de schuur vanaf de gestelde datum van oplevering in gebruik heeft kunnen nemen.
7.21
Deze grief hangt samen met de vordering in reconventie met betrekking tot gevolgschade. Hiervoor is in het kader van grieven 1, 4 en 5 in het principaal appel al overwogen dat de vordering in reconventie met betrekking tot de gevolgschade moet worden afgewezen omdat [geïntimeerde] aansprakelijkheid voor gevolgschade heeft uitgesloten. Grief 3 behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking; ook indien de grief zou slagen zou dat niet tot toewijzing van de vordering in reconventie leiden.
Kosten deskundige (grief 6 in principaal appel)
7.22
Met grief 6 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen ieder de helft van de kosten van het deskundigenrapport moeten dragen. De grief faalt, want het hof is het met het oordeel van de kantonrechter eens. Partijen zijn immers over en weer deels in het (on)gelijk gesteld.

8.Conclusie in het principaal en het incidenteel appel

8.1
De conclusie is dat het principaal appel gedeeltelijk slaagt, namelijk als volgt.
Het principaal appel slaagt in zoverre dat [geïntimeerde] € 3.100,- aan herstelkosten aan [appellant] is verschuldigd. Na verrekening met de openstaande factuur van [geïntimeerde] resteert een bedrag van € 100,-, naast het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 425,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
Het incidenteel appel moet worden verworpen.
8.2
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter [geïntimeerde] terecht veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie. Ook de veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie is terecht, want [appellant] is in die procedure grotendeels in het ongelijk gesteld. Nu partijen in het principaal appel over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het principaal appel worden gecompenseerd. [geïntimeerde] moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 393,50 (1 punt × factor 0,5 × tarief I) aan salaris advocaat.
Beslissing in het principaal en het incidenteel appel
Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen tussenvonnissen van 30 november 2017, 31 mei 2018, 23 augustus 2018 en 16 mei 2019;
- vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van 9 januari 2020 voor zover daarbij in reconventie het meer of anders gevorderde volledig is afgewezen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen een bedrag van € 100,-;
- bekrachtigt het eindvonnis voor het overige;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de kosten van het principaal appel in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 393,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, P.H. Blok en A.G.J. Wassenaer van Catwijck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.