ECLI:NL:GHDHA:2022:193

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
2200485217
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (schuld)witwassen, bezit van harddrugs en voorbereidingshandelingen uitvoer van harddrugs in het kader van onderzoek IJsberg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het ten laste gelegde (schuld)witwassen, bezit van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte er in is geslaagd om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen over de herkomst van het contante geld, dat hij had verkregen uit zijn bedrijf in Rusland. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd en de verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken. De advocaten-generaal hadden geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte, maar het hof oordeelde anders. De verdachte had bitcoins omgezet naar contant geld, wat leidde tot vragen over de herkomst van dat geld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de bitcoins van criminele herkomst waren. Daarnaast heeft het hof ook de feiten met betrekking tot het bezit van harddrugs en de voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij deze feiten had gepleegd, en sprak hem ook hiervan vrij. De beslissing over het beslag op inbeslaggenomen voorwerpen werd eveneens behandeld, waarbij het hof besliste tot teruggave aan de verdachte en de rechthebbende.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004852-17
Parketnummer: 10-996501-16
Datum uitspraak: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10, 18, 22 en 25 november, 1 december 2021 en 18 januari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2015 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Nijkerk en/of Putten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
(telkens) een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid van 487,31 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 114.730,06 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van voorwerpen, te weten een hoeveelheid van 487,31 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 114.730,06 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Putten, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 2,845 kilogram (te weten 245 gram en/of 1600 gram en/of 1000 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA (tenamfetamine) en/of MBEA (3,4 methyleendioxyethylamfetamine, synoniem: N-ethyl-MDA) en/of afmetamine, zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA (tenamfetamine) en/of MDEA (3,4 methyleendioxyethylamfetamine, synoniem: N-ethyl-MDA) en/of afmetamine (te weten zogeheten XTC-pillen),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
3.
hij op een of meer tijdstippen in op of omstreeks de periode van 13 juni 2015 tot en met 19 januari 2016, althans op 19 januari 2016, te Putten, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of
N-ethylMDA en/of amfetamine (te weten zogeheten XTC-pillen), zijnde MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA en amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) ander(e) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten:
- verpakkingsmateria(a)l(en) en/of afdekfolie en/of vacuum sealzakken en/of gripzakken en/of wegwerphandschoenen en/of
- een of meerdere weegschalen en/of een vultrechter en/of
- een of meerdere vacuumsealmachines en/of een of meerdere staafmixers en/of een keukenmixer en/of een boormachine (merk: Bosch) en/of roerstangen en/of
- een of meerdere tabletteermachines en/of
- een of meerdere PI maskers en/of
- diverse administratieve bescheiden en/of
- een laptop en/of een of meerdere mobiele telefoons en/of een of meerdere (andere) gegevensdragers en/of
- cellulose (poeder) (539 gram) en/of piperonal (1000 gram) en/of methanol (100 liter + 5 liter) en/of zwavelzuur (20 liter) en/of aceton (1 liter) en/of jood en/of rode fosfor (235 gram), in elk geval (grote/aanzienlijke) hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de
productie/vervaardiging van amfetamine en/of tenamfetamine(MDA) en/of metamfetamine en/of MDMA en/of
N-ethyl-MDA (MDEA), althans synthetische drugs en/of
- bitcoins en/of/althans andere voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met een strafvermindering van 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen van het hof

Feit 1 (witwassen)

In eerste aanleg is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in eerste aanleg ten onrechte is vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd. De advocaten-generaal hebben daartoe aangevoerd dat er op basis van het dossier en de witwastypologieën sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat de verdachte er niet in is geslaagd om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen over de herkomst van het contante geld. Dientengevolge kan volgens de advocaten-generaal bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het – gelet op de nauwe en bewuste samenwerking - samen met in ieder geval de [medeverdachte 5] plegen van het gewoontewitwassen van contant geld en bitcoins uit enig misdrijf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat – bij het ontbreken van een aan te wijzen gronddelict – uit de feiten en omstandigheden die aan een veroordeling ten grondslag liggen, moet blijken dat het niet anders kan dan dat het witgewassen voorwerp uit misdrijf is verkregen, hetgeen in onderhavige zaak niet het geval is. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de verklaring van de verdachte is volgens de verdediging niet volledig geweest, terwijl de verdachte wel degelijk een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd en hiertoe ook stukken heeft verstrekt.
Overwegingen van het hof
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de tenlastegelegde voorwerpen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Allereerst zal in dit geval moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Uit het procesdossier en uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat de verdachte een bedrijf heeft gehad in Rusland. Omdat het de verdachte niet lukte om een bankrekening te openen in Rusland, heeft hij een andere manier gezocht om het geld dat voortkwam uit dit bedrijf veilig te stellen. De verdachte wilde het geld niet achterlaten bij de directeur van zijn bedrijf in Rusland. Via een zoekslag op internet kwam de verdachte uit op bitcoins en via de website LocalBitcoins is de verdachte met de [medeverdachte 5] in contact gekomen. De verdachte liet de directeur van het bedrijf in Rusland contant geld geven aan een bitcoinhandelaar in Rusland, die de bitcoins overmaakte naar de [medeverdachte 5], die op zijn beurt de verdachte uitbetaalde in contante euro’s. De verdachte liet de euro’s niet op zijn bankrekening in Nederland storten, omdat hij privé en zakelijk gescheiden wilde houden. Het geld dat de verdachte van de
[medeverdachte 5] ontving, investeerde hij weer in zijn bedrijf in Rusland, aldus de verdachte.
Het hof deelt het standpunt van de advocaten-generaal dat de genoemde feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Het hof deelt echter niet het standpunt van de advocaten-generaal dat de verdachte er niet in is geslaagd om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen over de herkomst van het contante geld. Naar het oordeel van het hof is de verdachte hier wel in geslaagd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij - zoals reeds weergegeven - de inkomsten verkregen uit zijn bedrijf in Rusland via bitcoins liet omzetten naar contante euro’s, omdat hij in Rusland geen bankrekening kon openen en hij het geld niet wilde achterlaten bij de directeur in Rusland. Daarnaast is naar aanleiding van de door de verdediging overgelegde documenten door de FIOD aanvullend onderzoek verricht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van ambtshandeling van 11 oktober 2017 (AMB-204). Dat proces-verbaal houdt in dat
- hoewel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de logica van de door de verdachte verklaarde werkwijze aangaande de verkoop van de bitcoins - het niet ondenkbaar is dat deze werkwijze is toegepast. Mede gelet hierop kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de bitcoins waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd.
Feiten 2 en 3 (bezit van harddrugs en voorbereidingshandelingen uitvoer van harddrugs)
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het plegen van voorbereidingshandelingen voor het uitvoeren van harddrugs.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat deze feiten conform het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat – hoewel er verdovende middelen zijn aangetroffen (feit 2) en goederen die gebruikt kunnen worden voor de productie van MDMA of XTC
(feit 3) – de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de kennelijke productie in de schuur in de periode gelegen tussen 13 juni 2015 en 19 januari 2016. De mogelijkheid bestaat immers, aldus de verdediging, dat de schuur en de garage in 2014 en 2015 niet door de verdachte maar door anderen zijn gebruikt. De heer [persoon 14] zou in dat geval mogelijk enkel als katvanger voor het regelen van de huur betrokken zijn geweest. Dit wordt volgens de verdediging bevestigd door het feit dat - ook na het overlijden van [persoon 14] - nog stortingen worden gedaan op de OK-paycard van [persoon 14] die is aangetroffen in de chalet van de verdachte.
De verklaring van de vader van de verdachte die hij heeft afgelegd bij de politie, dient volgens de verdediging niet als bewijsmiddel te worden gebruikt, nu deze verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd. Wel blijkt uit deze verklaring dat er allerhande volk kwam op het terrein waarop de schuur stond, hetgeen ook door de broer van de verdachte is bevestigd.
Ten aanzien van de in de chalet aangetroffen geschriften en documenten voert de verdediging aan dat deze niet van belang zijn voor de fabricage van MDMA/XTC. De methylon waarover wordt gesproken in een e-mailbericht uit 2010 zou via Alibaba zijn gekocht en bovendien pas op 1 januari 2016 op de lijst I van de Opiumwet zijn geplaatst, waardoor dit destijds niet strafbaar was. Ook de overige in het chalet aangetroffen zaken vormen geen aanwijzingen dat de verdachte MDMA/XTC produceerde in de schuur. Tot slot blijft het een insinuatie dat de verdachte met behulp van DVD’s de harddrugs zou hebben verstuurd. De verdachte had deze DVD’s met pornografische inhoud in zijn bezit, omdat hij deze wel eens verkocht in de kroeg.
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de schuur en de garage die volgens de vader van de verdachte in gebruik waren van de verdachte zijn verdovende middelen en goederen geschikt voor het vervaardigen van harddrugs aangetroffen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de in de schuur en de garage aangetroffen goederen kunnen worden toegeschreven aan de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij sinds de ondertekening van de huurcontracten in april 2014 niet meer in de schuur en in de garage is geweest. De schuur zou zijn gehuurd door ene [persoon 14]. Uit de verklaring van de woonbegeleider van [persoon 14] (G-07-01) blijkt dat [persoon 14] destijds ziek was en in een psychose verkeerde. [persoon 14] blijkt tevens enige tijd na het sluiten van de huurovereenkomst voor de schuur en de garage te zijn overleden (DOC-745). Desondanks werd er ook na het overlijden van [persoon 14] - waarvan de verdachte stelt dit niet te hebben geweten - nog geld voor de huur gestort op de OK-paycard. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden een aanwijzing vormen voor - en de waarschijnlijkheid versterken van - identiteitsdiefstal, hetgeen de door de verdachte afgelegde verklaring bevestigt.
Uit de verklaring van de vader, zoals afgelegd bij de rechter-commissaris, en van de broer van de verdachte, zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris, blijkt dat er een weg en meerdere paden leiden naar de schuur en de garage en dat deze tevens ongezien via het perceel van de buurman te bereiken zijn. Uit de verklaringen blijkt daarnaast dat de schuur en de garage niet vanuit het woonhuis van de vader van de verdachte te zien zijn. De broer van de verdachte heeft bovendien verklaard dat hij wist dat de verdachte de schuur en de garage verhuurde.
Op basis van de weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte niet door middel van wettig en overtuigend bewijs kan worden gekoppeld aan de in de schuur en de garage aangetroffen goederen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof tot slot - ten overvloede - dat de aangetroffen sms-berichten, zoals weergegeven in DOC-478a, die wel tot de verdachte kunnen worden herleid, naar het oordeel van het hof niet wijzen op een fabricerende en daarmee samenhangende aanbiedende rol. Deze berichten passen volgens het hof eerder bij iemand die handelt als afnemer en die als potentiële afnemer wordt benaderd.
Het hof is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft gepleegd. De verdachte zal derhalve eveneens van deze feiten worden vrijgesproken.
Beslag
Ten aanzien van de te nemen beslissingen omtrent de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard.
Namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de verdediging zich ten aanzien van het beslag op de bankrekeningen van de verdachte op het standpunt heeft gesteld dat dit beslag dient te worden opgeheven. De vordering tot verbeurdverklaring van het saldo op die rekeningen dient te worden afgewezen volgens de verdediging.
De inbeslaggenomen USB-stick dient eveneens te worden geretourneerd, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van de twee horloges, het koffiezetapparaat en de keukenmachines heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de verdachte daarop geen aanspraak maakt, nu deze niet aan de verdachte toebehoren en evenmin bij hem in beslag zijn genomen.
Gelet op de vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de volgende beslissingen geven:
- last tot teruggave aan de verdachte ten aanzien van het onder 7 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerp:
7. USB-stick (de dongel) in omslag van Russische bank, nr. 31692, IBN-code Q.01.06.005;
- last tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten aan
[medeverdachte 6], ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. Horloge SEIKO Sportura, IBN-code I.01.01.003,
2. Koffiezetapparaat JURA Impressa C70, IBN-code I.01.01.004,
3. Horloge CALVIN KLEIN, met doos, IBN-code I.01.01.005.
Ten aanzien van het beslag op de bankrekeningen overweegt het hof dat, nu op deze voorwerpen conservatoir beslag is gelegd en deze voorwerpen derhalve niet op strafrechtelijke titel in beslag zijn genomen, van het hof niet vereist wordt hieromtrent een beslissing te nemen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
onder 1, 2 en 3tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [medeverdachte 6] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Horloge SEIKO Sportura, IBN-code I.01.01.003,
2. Koffiezetapparaat JURA Impressa C70, IBN-code I.01.01.004,
3. Horloge CALVIN KLEIN, met doos, IBN-code I.01.01.005.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
7. USB-stick (de dongel) in omslag van Russische bank,
nr. 31692, IBN-code Q.01.06.005.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffiers mr. C.M. Jellema en mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2022.