ECLI:NL:GHDHA:2022:192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
2200493917
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen in het kader van onderzoek IJsberg naar bitcointransacties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van schuldwitwassen in de periode van 31 juli 2015 tot en met 6 februari 2016. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte grote hoeveelheden bitcoins had omgewisseld tegen contanten bij een bitcoinhandelaar, die ook als medeverdachte werd aangemerkt. In totaal had de verdachte BTC 922,2444 omgewisseld, wat een waarde vertegenwoordigt van € 276.719,97. Het hof concludeerde dat de verdachte niets had verklaard over de herkomst van de bitcoins, wat leidde tot de conclusie dat deze uit enig misdrijf afkomstig moesten zijn. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van een tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit, maar achtte het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004939-17
Parketnummer: 10-996500-16
Datum uitspraak: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10, 11, 18, 22 en 25 november, 1 december 2021 en 18 januari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks, de periode van 5 april 2015 tot en met 6 februari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Zaandijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
(telkens), één of meer voorwerpen, te weten
een hoeveelheid van 1065,67 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 322.106,58 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben, gemaakt,
b.
(telkens) van voorwerpen, te weten een hoeveelheid van 1065,67 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 322.106,58 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en): vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met een strafvermindering van 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen van het hof
Inhoudelijk
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld/de bitcoins. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de bitcoins/geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Nu de tenlastelegging zowel spreekt over bitcoins als over geld in euro's, moet allereerst worden vastgesteld welk voorwerp subject van deze beoordeling is. Waar de stelling van het Openbaar Ministerie onmiskenbaar is dat de verdachte bitcoins heeft witgewassen, en het bedrag in euro's vervolgens logischerwijze als het resultaat van dat witwassen moet worden aangemerkt, zal het hof beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat BTC 1.065,67 van enig misdrijf afkomstig is. Het hof stelt reeds nu vast dat, indien en voor zover het witwassen van enige hoeveelheid bitcoins bewezen zal worden verklaard, niet eveneens het witwassen van de tegenwaarde daarvan in euro's bewezen kan worden verklaard. Dan zou immers sprake zijn van een dubbeltelling.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte niet beschouwd kan worden als de enige gebruiker van de bitcoinwallet (hierna: ‘wallet’) met het nummer 018b70d7aa. Voorts wordt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast kunnen de feiten en omstandigheden ook slechts duiden op een grote behoefte aan anonimiteit en kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de bitcoins een illegale herkomst hebben.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte op meerdere momenten grote aantallen bitcoins heeft omgewisseld tegen contanten bij een bitcoinhandelaar, de medeverdachte [medeverdachte 5]. De transacties vonden plaats in een openbare gelegenheid, bij een vestiging van Starbucks in Amsterdam (AMB-051).
De wallet met het nummer 018b70d7aa
De eerste vraag die door het hof beantwoord moet worden, is of de wallet met het nummer 018b70d7aa is toe te rekenen aan de verdachte.
Op 28 april 2015 heeft de [medeverdachte 5] telefonisch contact met telefoonnummer [telefoonnummer 1] (AMB-051). Dit nummer is in gebruik bij de verdachte (BOB-143a). Er wordt een afspraak gemaakt voor 3 mei 2015 om 14:00 uur bij de Starbucks in Amsterdam (DOC-631). Uit onderzoek van de wallet met het nummer 18dc83caad die aan de [medeverdachte 5] toebehoort, volgt dat op 3 mei 2015 om 14:35 uur (Nederlandse tijd) een transactie heeft plaatsgevonden tussen de [medeverdachte 5] en de wallet met het nummer 018b70d7aa (DOC-577).
Uit de website walletexplorer.com (hierna: ‘walletexplorer’) blijkt dat aldaar de tijden worden vermeld in UTC. Nu DOC-577 afkomstig is van die website, is er geen onverklaarbare discrepantie tussen het aldaar vermelde tijdstip van 12:35 en het uit DOC-631 blijkende tijdstip van de ontmoeting (14:00 uur).
Op 16 mei, 13 juni, 22 en 29 augustus 2015 is sprake geweest van sms-contact tussen de [medeverdachte 5] en de verdachte (DOC-316 en DOC-577). Ook dan vindt steeds een transactie plaats tussen de wallet van de [medeverdachte 5] en de wallet met het nummer 018b70d7aa. Door de verdediging wordt niet ontkend dat de verdachte feitelijke betrokkenheid heeft gehad bij deze transacties (door de verdediging
categorie Igenoemd).
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte in ieder geval op bovengenoemde dagen gebruik heeft gemaakt van de wallet met het nummer 018b70d7aa.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat de verdachte niet beschouwd kan worden als de enige gebruiker van de wallet met het nummer 018b70d7aa (door de verdediging
categorie IIgenoemd) of de telefoon waarmee die wallet werd bediend, overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft zelf dienaangaande niets verklaard. Het had op zijn weg gelegen om deze stelling feitelijk te onderbouwen.
De [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij met de verdachte heeft gehandeld en dat daar soms de neef van de verdachte bij aanwezig was (V-06-06). Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de [medeverdachte 5] verklaard dat de neef ook wel eens alleen kwam (proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 25 oktober 2016).
Hij heeft tevens verklaard dat bij de laatste ontmoetingen alleen de verdachte aanwezig was (V-06-04 en proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 25 oktober 2016).
Het hof is van oordeel dat uit deze verklaringen valt op te maken dat met betrekking tot deze wallet sprake is geweest van een voortdurende samenwerking met wisselwerking tussen de verdachte en zijn neef en dat er derhalve sprake is geweest van medeplegen. Het hof is dan ook van oordeel dat deze transacties zijn toe te rekenen aan de verdachte.
Na 14 november 2015 vinden er geen transacties meer plaats met de wallet van de [medeverdachte 5] (DOC-577), maar wel met andere wallets, zoals op 29 november en op 9 en
19 december 2015 (DOC-576). Op 21 november 2015 stuurt de [medeverdachte 5] een bericht aan de telefoon van de verdachte met de tekst: “sorry man, ik ga er een maandje tussenuit. even rustiger aan doen”, gevolgd door: “ik ga over een maand weer verder”. De verdachte reageert vervolgens op
25 november 2015: “Hee weet jij iemand die jij kent waar ik meteen veel mee kan wisselen”. Uit DOC-605 valt af te leiden dat de telefoon van de verdachte op 29 november, 9 en
19 december 2015 en 9 januari 2016 sms-berichten ontvangt met de tekst “Welkom in België”. Op 29 november en 9 december 2015 vinden ook transacties plaats in de wallet met het nummer 018b70d7aa. Daarnaast wordt vanaf de telefoon van de verdachte op 9 december 2015 een bericht aan de [medeverdachte 5] verstuurd met de tekst “… ik ben nu weer onderweg naar België …”. Ook antwoordt de verdachte op de vraag van de [medeverdachte 5] “vlot het een beetje met die belg?”: “Die Belg komt wel steeds te laat dat is aleen kut dus ik moet ff eentje in nl extra er bij voeg” alsmede “Betalen enzo gaat goed heb heb geklaag maar is kloten ben steeds 4 uur van huis” (DOC-656). Het dossier bevat daarnaast een screenshot van een WhatsApp-gesprek met Vader borzo (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]), waarin de verdachte het over de ‘Belg’ heeft en dat hij onderweg naar België is (DOC-467).
Uit deze correspondentie met de [medeverdachte 5] leidt het hof af dat de verdachte, nadat de [medeverdachte 5] aan de verdachte had meegedeeld er een tijdje tussenuit te gaan, met een andere bitcoinhandelaar, een Belg, is gaan handelen en op 29 november en 9 en 19 december 2015 gebruik heeft gemaakt van de wallet met het nummer 018b70d7aa (door de verdediging
categorie IIIgenoemd). Ook deze transacties zijn derhalve toe te rekenen aan de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachte ook wat betreft transacties die niet aan de [medeverdachte 5] of de ‘Belg’ gekoppeld kunnen worden (door de verdediging
categorie IVgenoemd), beschouwd kan worden als de gebruiker van de wallet met het nummer 018b70d7aa. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de verdachte samen met zijn neef gehandeld heeft, kan gesteld worden dat het gebruik van een wallet tevens het bezit van die wallet veronderstelt.
Door de verdediging is niet gesteld, laat staan aangetoond, dat de verdachte mogelijk slachtoffer is worden van een hack. In een dergelijk scenario zou ook de telefoon van de verdachte buiten zijn medeweten of tegen zijn wil door een derde moeten zijn gebruikt, hetgeen evenmin enige steun in het dossier vindt. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de verdediging dat de verdachte niet gekoppeld kan worden aan deze overige transacties.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de wallet met het nummer 018b70d7aa te koppelen is aan de verdachte.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 is toe te rekenen aan de verdachte.
De wallet met het nummer 0ab7ecbe77
Uit analyse van de wallet met het nummer 018b70d7aa blijkt dat vanaf april 2015 tot 27 november 2015 bitcoins in deze wallet worden ontvangen (DOC-575). Uit het overzicht komt naar voren dat regelmatig kleine aantallen bitcoins worden bijgeboekt, vanaf augustus 2015 voornamelijk van AbraxasMarket en AlphaBayMarket en vanaf november 2015 op een uitzondering na slechts van AlphaBayMarket. Tevens vindt nagenoeg op wekelijks basis een verkoop van een groter aantal bitcoins naar de wallet met het nummer 18dc83caad van de [medeverdachte 5] plaats (DOC-576).
De koppeling van de hiervoor genoemde darknetmarkets aan bepaalde transacties vloeit voort uit de vermelding daarvan op walletexplorer. Labelling betreft het geven van een naam of een gelijksoortige voor de mens begrijpelijke identificatie aan een wallet (waarbij de term wallet in dit verband een door walletexplorer door middel van clustering vastgestelde groep van bitcoinadressen betreft, hetgeen niet zonder meer op één lijn mag worden gesteld met een wallet waarin iemand hem of haar toebehorende bitcoinadressen opslaat). Door de verdediging is de juistheid van deze labelling niet betwist. Nu het hof geen ambtshalve reden heeft om te betwijfelen of sprake is van een betrouwbare methode, wordt uitgegaan van de juistheid van deze labelling.
Op 28 november 2015 wordt vanuit de wallet met het nummer 018b70d7aa BTC 83 overgeboekt naar de wallet met het nummer 911549a5b1 (AMB-170). Vervolgens wordt op 9 december 2015 vanuit deze wallet ongeveer BTC 31 overgeboekt naar de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 en wordt het overgebleven aantal van BTC 52 weer in de wallet met het nummer 018b70d7aa teruggestort. De laatste transactie via de wallet met het nummer 018b70d7aa vindt plaats op 19 december 2015. Op deze datum vindt een transactie van BTC 65 plaats vanuit de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 naar de wallet met het nummer 018b70d7aa (AMB-170), waarna enkele uren later de wallet met het nummer 108b70d7aa wordt leeggemaakt.
Vervolgens vinden er alleen nog activiteiten plaats met de wallet met het nummer 0ab7ecbe77. Uit analyse van deze wallet blijkt dat de eerste transactie in deze wallet plaatsvindt op 28 november 2015 (DOC-575). In deze wallet worden vanaf die datum bijna dagelijks bitcoins van voornamelijk AlphaBayMarket ontvangen. Op 19 december 2015 wordt zoals hierboven al beschreven BTC 65 naar de wallet met het nummer 018b70d7aa geboekt. Tevens is te zien dat er op 24 december 2015 en op
9 januari 2016 grotere transacties plaatsvinden naar andere wallets (DOC-576). In deze wallet is derhalve eenzelfde patroon te zien als in de wallet met het nummer 018b70d7aa: het regelmatig ontvangen van kleine aantallen bitcoins van AlphaBayMarket en een verkoop van een groter aantal bitcoins nagenoeg op wekelijkse basis. Vanaf het moment dat de verdachte is aangehouden op 16 januari 2016 ontvangt de wallet alleen nog maar bitcoins van voornamelijk AlphaBayMarket en worden er niet meer op wekelijkse basis bitcoins verkocht. De wallet groeit van BTC 55 naar BTC 128. Het valt op dat er vanaf dat moment tot aan 6 februari 2016 geen bitcoins zijn verzonden uit deze wallet. Nadat de verdachte op 2 februari 2016 niet langer in beperkingen zit, wordt de wallet uiteindelijk op 6 februari 2016 in het geheel leeggemaakt.
Het hof overweegt dat ten aanzien van de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 een groot aantal bitcoins wordt overgemaakt van en naar de wallet met het nummer 018b70d7aa. Het hof stelt vast dat de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 zeer opvallende gelijkenissen vertoont met de wallet met het nummer 018b70d7aa. Derhalve is het hof van oordeel dat de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 aan de verdachte kan worden toegeschreven. Daarom kunnen transacties tussen deze wallets niet als witwassen worden aangemerkt.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld hoeveel bitcoins de verdachte voorhanden heeft gehad.
Zoals al eerder opgemerkt, worden in de wallet met het nummer 018b70d7aa regelmatig bitcoins bijgeboekt, vanaf eind juli 2015 voornamelijk van AbraxasMarket en AlphaBayMarket en vanaf november 2015 op één uitzondering na slechts van AlphaBayMarket (DOC-575). Tevens vindt nagenoeg wekelijks een verkoop van een groter aantal bitcoins naar de wallet met het nummer 18dc83caad van de [medeverdachte 5] plaats
(DOC-576). In de periode van 31 juli tot 19 december 2015 gaat het dan om een totaal van BTC 713,4630 ter waarde van
€ 200.253,25 (DOC-576).
Uit de wallet met het nummer 0ab7ecbe77 wordt op
24 december 2015, 9 januari en 6 februari 2016 - dus binnen een termijn van 6 weken - in totaal BTC 208,7814 ter waarde van € 76.466,72 verkocht.
In totaal bij beide wallets gaat het derhalve om een bedrag van ruim
€ 276.719,97(BTC 922,2444) in de periode van 31 juli 2015 tot en met 6 februari 2016 (zie bijlage I, deze bijlage bevat de uitwerking door het hof van DOC-576).
Gezien de hiervoor omschreven herkomst van de bitcoins deelt het hof het standpunt van het Openbaar Ministerie dat de genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Nu de verdachte helemaal niets over de herkomst van de bitcoins heeft willen verklaren, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de bitcoins – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Medeplegen
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien – kort gezegd - is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat er met betrekking tot de strafbare feiten sprake is geweest van medeplegen, nu een voor het medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn neef is komen vast te staan. Dat de neef of de verdachte zelf daarbij niet bij alle ontmoetingen met de [medeverdachte 5] aanwezig zijn geweest, doet daaraan niet af.
Verbergen/verhullen
Naar het oordeel van het hof, is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.
Conclusie
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 31 juli 2015 tot en met
6 februari 2016 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder de aanhef en eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde witwassen van in totaal BTC 922,2444.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeks,de periode van
31 juli5 april2015 tot en met 6 februari 2016 te
Rotterdam en/of Schiedam en/ofAmsterdam
en/of Zaandijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
a.
(telkens),
één of meervoorwerpen, te weten
een hoeveelheid van 1065,67922,2444bitcoins
, althans een(grote)hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 322.106,58 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp
(en
)gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s) wist(en),
althansredelijkerwijs moest
(en
)vermoeden dat bovenomschreven voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben, gemaakt,
b.
(telkens) van voorwerpen, te weten een hoeveelheid922,2444bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 322.106,58 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en): vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Standpunten
De advocaten-generaal hebben – overeenkomstig het overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde pleitnotities bepleit dat in strafverminderende zin rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts dient het hof rekening te houden met het feit dat de verdachte een eigen bedrijf heeft, verloofd is en een nagenoeg blanco strafblad heeft. De verdediging verzoekt derhalve – in het geval van strafoplegging – een gevangenisstraf op te leggen met een onvoorwaardelijk strafdeel dat de duur van het voorarrest niet overschrijdt, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf, zodat de verdachte niet terug de gevangenis in hoeft.
Ernst van de feiten
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen gedurende een periode van ongeveer een half jaar. De verdachte heeft gedurende deze periode op meerdere momenten (samen met zijn neef) grote aantallen bitcoins omgewisseld tegen contanten bij een bitcoinhandelaar. De transacties vonden plaats in een openbare gelegenheid, bij een vestiging van Starbucks in Amsterdam. De bitcoinhandelaar waarmee de verdachte handelde is binnen het onderzoek IJsberg één van de medeverdachten van de verdachte. In totaal heeft de verdachte BTC 922,2444 omgewisseld, hetgeen een waarde vertegenwoordigt van € 276.719,97.
Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het faciliteren van de aan het criminele vermogen onderliggende criminaliteit. Het witwassen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Ook worden op deze manier inkomsten en vermogens onttrokken aan het zicht van de belastingdienst. Het kan niet anders dan dat de verdachte zich hierbij enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het om een oude zaak gaat.
Justitiële documentatie
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals op de terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Redelijke termijn
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof overweegt dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn is aangevangen op 19 januari 2016, op welke datum de verdachte in verzekering is gesteld.
In eerste aanleg is de redelijke termijn niet overschreden nu het vonnis op 8 november 2017 is gewezen.
In de appèlfase zijn er meer dan twee jaren verstreken tussen het instellen van het hoger beroep door het Openbaar Ministerie en het wijzen van het eindarrest door het hof. De redelijke termijn is in hoger beroep derhalve overschreden met ruim 26 maanden.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn van ruim 2 jaren in één instanties, door op de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van 6 maanden, 1 maand in mindering te brengen, zodat 5 maanden resteren.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 420quater Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder de aanhef en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder de aanhef en eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffiers mr. C.M. Jellema en mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2022.