ECLI:NL:GHDHA:2022:1863

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
2200553819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal elektriciteit met betrekking tot de redelijke termijn en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2014. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege een forse schending van de redelijke termijn en een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat het openbaar ministerie een beleid voert dat oude softdrugsgerelateerde zaken per definitie seponeren. Het hof heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Gezien de omstandigheden en het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen, maar heeft het wel de vordering van de benadeelde partij, Stedin Netbeheer B.V., gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor materiële schade ter hoogte van € 956,52, die voortvloeit uit de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005538-19
Parketnummer: 09-797515-13
Datum uitspraak: 9 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 150 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2012 tot en met 11 augustus 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2012 tot en met 12 augustus 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van gronden en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals verwoord in de pleitnota – bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er sprake is van een forse schending van de redelijke termijn. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie zijn recht om cliënt in hoger beroep ter zake van een feit uit 2013 te vervolgen heeft verloren, nu het bij het openbaar ministerie kennelijk beleid is om softdrugsgerelateerde zaken na verloop van tijd wegens oudheid van het feit te seponeren. Nu soortgelijke zaken worden geseponeerd, dient het openbaar ministerie wegens schending van het gelijkheidsbeginsel niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vervolging van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Het hof stelt voorop dat overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Daar komt bij dat niet is gebleken of aannemelijk geworden dat het openbaar ministerie een beleid voert dat inhoudt dat oude softdrugs gerelateerde zaken per definitie (of in de regel) geseponeerd worden. Beleidssepots zijn altijd gebaseerd op individuele afwegingen, waarbij de kenmerken van de specifieke zaak een rol spelen (zie de brief van de advocaat-generaal met betrekking tot een eventueel sepotbeleid d.d. 30 juni 2022).
Wat betreft de schending van het gelijkheidsbeginsel gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
  • Op 12 augustus 2013 is de hennepkwekerij in de woning van de verdachte aangetroffen.
  • Sedert 23 december 2013 heeft de verdachte de status van niet-ingezetene en is zijn adres onbekend.
  • Na uitreiking van de dagvaarding aan de griffier op 4 februari 2014 heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2014 - bij verstek - vonnis gewezen.
  • Vanaf 17 september 2019 heeft de verdachte weer de status van ingezetene en is zijn adres bekend.
  • Op 23 november 2019 is de mededeling van de uitspraak van de rechtbank d.d. 21 maart 2014 aan de verdachte in persoon betekend.
  • Op 2 december 2019 is namens de verdachte hoger beroep aangetekend.
In het licht van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de door de raadsman besproken gevallen. Het gaat in deze zaak immers niet om een (uitgebleven) sepotbeslissing. Ook is - blijkens het tijdsverloop tussen 12 augustus 2013 en 4 februari respectievelijk 21 maart 2014 - geen sprake van het lange tijd uitblijven van een beslissing tot vervolging van verdachte. . Wanneer de verdachte, na bijna 6 jaar uitgeschreven te zijn geweest, weer vindbaar is, is de mededeling van het verstekvonnis na ongeveer 2 maanden betekend. Het tijdsverloop tussen het moment waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen en het moment waarop dat vonnis aan de verdachte is betekend houdt kennelijk verband met de onvindbaarheid van de verdachte. Het voortzetten van de lopende vervolging tegen de verdachte levert in de geschetste omstandigheden geen schending van het gelijkheidsbeginsel op.
Slotsom is dat het tijdsverloop, ook wanneer dit wordt bezien tegen de achtergrond van hetgeen is gebleken ten aanzien van het wegens ouderdom seponeren van sommige hennepzaken, niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leidt. Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks12 augustus 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres]
)een hoeveelheid van
(in totaal
) ongeveer150 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van
1 april 2013tot en met 11 augustus 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]
) een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk gevaleen hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van
1 april 2013tot en met 12 augustus 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Stedin Netbeheer B.V.
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Uit het dossier volgt dat er in de woning aan de Geysterenweg 22 te 's-Gravenhage ten behoeve van de aldaar aangetroffen hennepkwekerij stroom is weggenomen, waarbij de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken en verwijderd is. Er is een illegale elektriciteitskabel aangelegd buiten de elektriciteitsmeter om. Vanuit de meterkast liep een stroomkabel in de richting van de hennepkwekerij. De verdachte is de (toenmalige) bewoner van het pand en is degene die de hennepplanten heeft verzorgd. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het verzorgen van hennepplanten in een binnenruimte – gelet op de daarvoor benodigde lampen - elektriciteit nodig is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat een kennis hem heeft geholpen met de opbouw van de hennepkwekerij. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gezien dat deze kennis de meterkast opendeed en daar een tijdje bleef staan. Het voorgaande in samenhang bezien kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep. De voor de teelt benodigde elektriciteit is illegaal afgetapt, waardoor de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom. Hiernaast heeft de verdachte, samen met een ander, 150 hennepplanten opzettelijk aanwezig gehad. Drugs zoals hennep vormen een potentieel gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien brengen hennepkwekerijen zoals deze, die zich in een woonwijk bevinden, overlast en gevaren voor omwonenden met zich mee, met name indien elektriciteit op illegale wijze is aangelegd en er daardoor een verhoogde kans op kortsluiting en brand bestaat.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het totale tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof heeft hierbij mede acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte na dit feit niet meer met de politie en justitie in aanraking is gekomen.
Vordering tot schadevergoeding Stedin Netbeheer BV
In het onderhavige strafproces heeft Stedin Netbeheer BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.184,84.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.294,17.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zeven maanden nodig had ter voorbereiding. In deze periode heeft de verdachte geen energie verbruikt voor de hennepkwekerij. Het verbruik dient daarom te worden berekend over de periode van 6 april 2013 tot en met 12 augustus 2013, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat materiële schade is geleden. Het hof constateert dat de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op een berekening van schade vanwege weggenomen stroom vanaf 8 september 2012 tot en met 12 augustus 2013. Het hof heeft echter bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 12 augustus 2013 stroom heeft weggenomen. Hij is dus eerst vanaf die eerstgenoemde datum aansprakelijk voor de geleden schade. Gelet op de bewezenverklaarde periode en in het licht van hetgeen door de verdediging dienaangaande naar voren is gebracht acht het hof een schadebedrag ter hoogte van € 956,52 aannemelijk geworden en vatbaar voor toewijzing. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Stedin Netbeheer BV
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 956,52 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Stedin Netbeheer BV.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stedin Netbeheer BVter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 956,52 (negenhonderdzesenvijftig euro en tweeënvijftig cent) ter zake van materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stedin Netbeheer BV, ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 956,52 (negenhonderdzesenvijftig euro en tweeënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2022.
Mr. I.M. van Hoevelaken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.