ECLI:NL:GHDHA:2022:1861

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
2200215620
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling douanier voor invoer van cocaïne en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een douanier die was veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 1516 kilogram cocaïne en valsheid in geschrift. De verdachte, werkzaam als scanmedewerker in de Rotterdamse haven, werd in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van negen jaren geëist, maar het hof heeft de straf verlaagd naar acht jaren. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van onjuiste gegevens in de systemen van de Douane, waardoor hij containers kon vrijgeven zonder dat deze waren gecontroleerd. Het hof oordeelde dat de verdachte op geraffineerde wijze misbruik had gemaakt van zijn functie, wat leidde tot een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en het imago van de Douane. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank voor een ander tenlastegelegd feit. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en de voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002156-20
Parketnummer: 10-750546-18
Datum uitspraak: 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
Container TTNU8962009
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 1.516,06 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Container TTNU8962009 voorbereidingshandelingen
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 februari 2019 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1.516,06 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende hij, verdachte, toen en daar opzettelijk
- in het bedrijfsprocessensysteem Plato van de Douane Nederland en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase ingevoerd dat de (geplande) controle van container met nummer TTNU8962009 door middel van een speurhond verdovende middelen was uitgevoerd, en/of dat bij die controle geen bijzonderheden waren aangetroffen, terwijl die controle (nog) niet was uitgevoerd, en/of
- de container met nummer TTNU8962009 (nogmaals) (handmatig) af te melden als afgehandeld, teneinde die container vrij te geven;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 december 2018 tot en met 13 februari 2019 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland, (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het bedrijfsprocessen-systeem Plato en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase van de Douane Nederland, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door (onder meer) in voornoemde systemen/programma's (telkens)
- op 8 december 2018 de blokkade ter inspectie/scan- opdracht van container MMAU1222938 op te heffen, en/of de bevindingen en waarnemingen in te voeren "foto 23 Uniport gezien: geen bijzonderheden", terwijl die inspectie/scan nog niet was uitgevoerd, en/of
- op 13 februari 2019 in het bedrijfsprocessensysteem Plato en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase in te voeren dat de (geplande) controle van container met nummer TTNU8962009 door middel van een speurhond verdovende middelen was uitgevoerd en/of dat bij die controle geen bijzonderheden waren aangetroffen, terwijl die controle (nog) niet was uitgevoerd,
- de opdracht voor een controle van de container met nummer TTNU8962009 (nogmaals) (handmatig) af te melden als afgehandeld, teneinde die container (nogmaals) vrij te geven, terwijl die container nog niet gescand en/of gecontroleerd was, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt onder meer tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Container TTNU8962009
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Rotterdam,
althans (elders) in Nederlandtezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleenopzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet)ongeveer 1.516,06 kilogram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Container TTNU8962009 voorbereidingshandelingen
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 februari 2019 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1.516,06 kilogram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingentot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende hij, verdachte, toen en daar opzettelijk
- in het bedrijfsprocessensysteem Plato van de Douane Nederland en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase ingevoerd dat de (geplande) controle van container met nummer TTNU8962009 door middel van een speurhond verdovende middelen was uitgevoerd, en
/ofdat bij die controle geen bijzonderheden waren aangetroffen, terwijl die controle (nog) niet was uitgevoerd, en
/of
- de container met nummer TTNU8962009 (nogmaals) (handmatig)
af te meldenafgemeldals afgehandeld, teneinde die container vrij te geven;
3.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 8 december 2018 tot en met 13 februari 2019 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland,
(een)geschrift
(en
) datdiebestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het bedrijfsprocessen-systeem Plato en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase van de Douane Nederland,
valselijk heeft opgemaakt en/ofheeft vervalst, door
(onder meer)in voornoemde systemen/programma's
(telkens)
- op 8 december 2018 de blokkade ter inspectie/scan- opdracht van container MMAU1222938 op te heffen, en
/ofde bevindingen en waarnemingen in te voeren "foto 23 Uniport gezien: geen bijzonderheden", terwijl die inspectie/scan
nogniet was uitgevoerd, en
/of
- op 13 februari 2019 in het bedrijfsprocessensysteem Plato en/of het informatievoorzieningsprogramma Portbase in te voeren dat de (geplande) controle van container met nummer TTNU8962009 door middel van een speurhond verdovende middelen was uitgevoerd en
/ofdat bij die controle geen bijzonderheden waren aangetroffen, terwijl die controle
(nog)niet was uitgevoerd,
- de opdracht voor een controle van de container met nummer TTNU8962009 (nogmaals) (handmatig) af te melden als afgehandeld, teneinde die container (nogmaals) vrij te geven, terwijl die container
nogniet gescand en/of gecontroleerd was, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in de pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd - kort gezegd - dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte de persoon is geweest die de verwijtbare handelingen heeft verricht met zijn account User-ID ‘OULKH00’ en dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte dit account heeft gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, met de rechtbank van oordeel dat de volgende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan.
Op 13 februari 2019 is bij onderzoek in een container (TTNU8962009) ruim 1516 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen. Nader onderzoek heeft laten zien dat met betrekking tot deze container, die eerder was geselecteerd voor onderzoek door de Douane, meldingen zijn gedaan die niet kunnen kloppen.
Met name de vrijgave van 12 februari 2019 om 12:13 uur
is afwijkend, omdat de container is vrijgegeven terwijl deze op het moment van vrijgave nog onderweg was naar Rotterdam. Fysieke controle van de container kan dan ook niet hebben plaatsgehad, aangezien op het in de systemen genoteerde tijdstip van de uitvoering van de controle de container nog niet op de kade stond en nog niet gelost was. Daarmee staat vast dat feitelijk onjuiste wijzigingen zijn aangebracht in het bedrijfsprocessen-systeem van de Douane genaamd Plato en/of, en al dan niet afgeleid daarvan, in het inspectieportaal van het informatievoorzieningsprogramma Portbase.
Eveneens staat vast dat opzettelijk onjuiste gegevens zijn ingevoerd ter zake van de controle van een container waarvan eerder een vorm van controle was bepaald.
Op 8 december 2018 heeft zich een soortgelijk incident voorgedaan. Nader onderzoek heeft laten zien dat ook toen met betrekking tot een container (MMAU1222938) meldingen zijn gedaan die niet kunnen kloppen.
Over de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bestaat geen discussie. De centrale vraag in dit dossier is
wieis of zijn de persoon/personen die de gegevens heeft/hebben ingevoerd die aanleiding zijn geweest voor dit strafrechtelijk onderzoek.
Verder staat vast dat in een poef in de slaapkamer van de verdachte en zijn partner een Blackberry-toestel, een zogenaamd PGP-telefoontoestel, is gevonden.
Deze Blackberry bevatte versleutelde informatie, waarvan een gedeelte alsnog leesbaar is gemaakt. Dit leidt
tot een tweede, deels afgeleide vraag: van wie is de aangetroffen Blackberry?
Het hof stelt vast dat uit het dossier volgt dat in de systemen van de douane is vastgelegd vanaf welk account de registraties/wijzigingen zijn uitgevoerd, wanneer de medewerkers aanwezig zijn geweest en vanaf welk account bepaalde registraties/ handelingen in de computersystemen zijn verricht.
Voor de gegevens van 12 en 13 februari 2019 is tevens vastgesteld vanaf welke computerconfiguratie deze zijn
gedaan.
Ook staat vast dat de gegevens zijn ingevoerd met gebruikmaking van de accountgegevens van gebruikersnaam `OULKH00', welke gebruikersnaam is uitgegeven aan de verdachte, die op die momenten als douanier (scanmedewerker, C-functionaris) in de werkruimten op/bij de haven werkzaam was.
Beoordeling
Op grond van het dossier staat vast dat de meldingen in december 2018 en februari 2019 zijn uitgevoerd met het account van de verdachte. Dit betekent dat op die momenten iemand met het account van verdachte is ingelogd op zowel Windows, beveiligd met een separaat wachtwoord, als de programma’s Plato en Portbase, ieder ook weer beveiligd met een eigen wachtwoord. Ook is vastgelegd op welke momenten de verdachte aanwezig is geweest in het kantoorgebouw waar de (werk)ruimtes zijn gelegen waar de meldingen in de systemen zijn vastgelegd.
De raadsman heeft op zeer gedetailleerd niveau op (beperkte) onnauwkeurigheden in data en systemen gewezen, waardoor zijns inziens niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld vanuit welke ruimte en/of op welke tijdstippen de betreffende registraties zijn verricht. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat een ander dan de verdachte de User-ID ’OULKH00' heeft gebruikt en de betreffende registraties heeft verricht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat hoewel uit onderzoek is gebleken dat de diverse registraties een onderling tijdsverschil bleken te (kunnen) hebben gehad van enkele minuten, dit niets afdoet aan de conclusie dat de verdachte op de betreffende cruciale momenten steeds de gelegenheid heeft gehad om deze registraties in te voeren. Het hof is vervolgens van oordeel dat de inconsistenties worden weggenomen door de combinatie van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen met de diverse getuigenverklaringen in het dossier. Dit leidt tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die de betreffende registraties heeft verricht. De mogelijkheid dat een ander dan de verdachte op die momenten de User-ID ’OULKH00' heeft gebruikt, kan naar het oordeel van het hof op basis van de bewijsmiddelen – en bij gebrek aan enig aanknopingspunt daarvoor in het dossier, anders dan de verklaring van de verdachte zelf – redelijkerwijs worden uitgesloten.
Het hof zal ten slotte nog kort ingaan op de in de woning van de verdachte gevonden Blackberry, nu dit heeft bijgedragen aan de overtuiging van het hof dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
De Blackberry is aangetroffen in een poef in de slaapkamer van de verdachte.
De drie wachtwoorden van de Blackberry hebben raakvlakken met de verdachte. In dit verband is de voornaam van zijn moeder, die lijkt te zijn verwerkt in één van de drie wachtwoorden, het meest sprekende voorbeeld.
Uit de inhoud van de gesprekken blijkt verder ondubbelzinnig dat de persoon die de tekstberichten heeft ontvangen en verstuurd een medewerker moet zijn van de Douane, en meer in het bijzonder iemand die werkzaam is
in de haven bij de scanafdeling waar de verdachte toentertijd al werkzaam was. Details in de gesprekken wijzen daarbij zeer sterk in de richting van de verdachte.
Het hof wijst hierbij met name naar het bericht omtrent de geboorte van een kind en het - in weer andere
berichten - vermelden van de [(voor)naam], blijkbaar een persoon die verdachte goed kent en eveneens werkzaam is of is geweest bij de Douane.
De verdachte heeft ter terechtzitting tot slot verklaard dat hij in zijn woning geen bezoek van collega's van de Douane heeft gehad. Dit alles tezamen leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte de gebruiker is geweest van deze Blackberry, en dat hij de persoon is die in de berichten wordt aangeduid met ‘Self’ en (door de anderen) met ‘Scan’.
Het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde acht het hof dan ook op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof dat de verdachte in het logistieke proces een sleutelrol in de haven vervulde en zodoende een belangrijke schakel in de keten voor de invoer van de container met 1516 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne was.
Het hof is dan ook van oordeel dat zijn bijdrage zonder meer van voldoende gewicht is om hem aan te merken als medepleger van die invoer. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geldt dat er in het dossier geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen die er op wijst dat zich meer dan één persoon schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onjuist invoeren van data met als doel het (ongecontroleerd) doorlaten van de betreffende container, waardoor het hof hier niet bewezen acht dat er ten aanzien van de bewezen verklaarde voorbereidings-handelingen sprake is geweest van medeplegen.
Tot slot overweegt het hof ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dat uit vaste rechtspraak volgt dat het opzettelijk onjuist vermelden van gegevens in een digitaal bestand - wat in onderhavig geval een systeem betreft dat bedoeld is om containers en hun inhoud te controleren en hetgeen in dat kader plaatsvindt te registeren - valsheid in geschrift oplevert.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft – indien het hof tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten zou komen - bij pleidooi de navolgende voorwaardelijke verzoeken gedaan:
- beantwoording van alle door het NFIR in een e-mail d.d. 24 januari 2020 gestelde vragen en opgeworpen vraagpunten (aangehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Rotterdam d.d. 10 februari 2020) in een proces-verbaal en voeging van alle (volgens het NFIR) ontbrekende c.q. benodigde informatie/stukken (p. 14 en 32 in pleitnota);
- onderzoek te laten verrichten naar de koppeling van Plato en Portbase, nu is gebleken dat dit niet altijd goed werkt. Vraagstelling: hoe uit zich dat? Hoe komt dat? Hoe vaak? (p. 26 in pleitnota)
- onderzoek te laten verrichten naar de (ogenschijn-lijke) ongerijmdheid van de tijdstippen (p. 28 in pleitnota);
- onderzoek te laten verrichten naar de vraag of er sprake is geweest van een dubbele inlog (user-ID lijkt ingelogd, maar op diezelfde user-ID wordt tegelijkertijd nogmaals ingelogd op dezelfde werkplek) (p. 29 in pleitnota);
- onderzoek te laten verrichten naar de Rijkspasgegevens op 8 december 2018 en 12 en 13 februari 2019 (p. 56 in pleitnota);
- onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid dat de tijdwaarneming (van de Rijkspasgegevens) op 12 en 13 februari 2019 niet correct was en hiervan aanvullend proces-verbaal op te laten maken (p. 62 in pleitnota);
- onderzoek te laten verrichten naar de vraag wie er allemaal bij de zending betrokken waren en hiervan een aanvullend proces-verbaal op te maken (p. 63 in pleitnota).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor zover de door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoeken al als voldoende concreet en voldoende onderbouwd kunnen worden beschouwd, ziet het hof geen noodzaak tot het verrichten van dit nadere onderzoek nu het hof zich op basis van het onderhavige dossier – ten aanzien van alle door de raadsman genoemde onderwerpen - voldoende ingelicht acht. Zoals hiervoor reeds overwogen biedt het dossier geen concrete aanknopingspunten voor de stelling/suggestie van de verdediging dat een collega van de verdachte diens account zou/kan hebben gebruikt. Daarentegen bestaat er op basis van het geheel van de bewijsvoering bij het hof geen twijfel over de betrokkenheid van de verdachte.
Het hof wijst de voorwaardelijke verzoeken dan ook af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert, voor wat betreft 13 februari 2019, op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

en

om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander of anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen

en

valsheid in geschrift;

Het onder 3 bewezenverklaarde, voor wat betreft de periode van 8 december 2018 tot en met 12 februari 2019 levert op:

valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zijn functie als douanier in de Rotterdamse haven schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van die verdovende middelen en bij herhaling aan valsheid in geschrift. De verdachte heeft op geraffineerde wijze opzettelijk onjuiste informatie in de digitale systemen ingevoerd waardoor hij containers kon vrijgeven om te verhinderen dat deze werden gecontroleerd op de aanwezigheid van (onder meer) verdovende middelen.
Ook containers die al voorgeselecteerd waren om te worden gecontroleerd, heeft hij vrijgegeven voordat de controle had plaatsgevonden.
De verdachte vervulde bij de drugsinvoer op deze wijze een sleutelrol in het controleproces in de haven en was zodoende de meest wezenlijke schakel om de grote partij cocaïne ongehinderd Nederland binnen te kunnen smokkelen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij op deze wijze van zijn functie met een bijzondere vertrouwenspositie misbruik heeft gemaakt. De functie van de verdachte had juist bij uitstek tot doel de bestrijding van de internationale grootschalige (hard)drugssmokkel.
Door zijn handelen heeft de verdachte evenwel een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. De invoer van grote partijen verdovende middelen (cocaïne) en de voorbereidings-handelingen daarop dragen bij aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs en vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogenscriminaliteit. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
De integriteit van overheidsdiensten dient onder alle omstandigheden boven elke twijfel verheven te zijn.
Door misbruik te maken van zijn positie als douanier heeft de verdachte schade toegebracht aan het imago van de Rotterdamse haven in zowel binnen- als buitenland.
Hij heeft ook het publieke vertrouwen in de integriteit van de douane als overheidsorgaan in diskrediet gebracht. Rotterdam is één van de grootste havens van de wereld en corruptie in de haven schaadt het internationale aanzien van Nederland. Door het handelen van de verdachte is de douane op een zeer negatieve manier in het nieuws gekomen, hetgeen de nodige frustratie bij zijn collega's teweeg moet hebben gebracht.
Daarnaast heeft hij het door zijn werkgever en zijn collega's in hem gestelde vertrouwen beschaamd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
30 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Hoewel het hof het niet uitgesloten acht dat de verdachte het bewezen verklaarde handelen heeft verricht onder een zekere druk van anderen, al dan niet in zijn naaste omgeving, heeft hij daarover – ook toen daar uitdrukkelijk naar werd gevraagd – geen informatie verschaft. Daarom kan het hof niet in strafverlagende zin rekening houden met dergelijke omstandigheden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt het hof rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
Voor de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf zoekt het hof gelet op het voorgaande aansluiting bij de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
Bij de vergelijking met straffen opgelegd vóór 1 juli 2021 houdt het hof echter rekening met de omstandigheid dat per die datum in werking is getreden de Wet straffen en beschermen (Wet van 24 juni 2020, Stb. 2020, 224). Deze wet brengt mee dat de voorwaardelijke invrijheidstelling, die voorheen ook bij langdurige straffen in beginsel plaatsvond na ommekomst van twee derde van de opgelegde straf, nu bij een opgelegde gevangenisstraf van meer dan zes jaren maximaal twee jaren voor het einde van de opgelegde straf ingaat.
Dit betekent in beginsel dat degene aan wie nu een dergelijke langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, een (beduidend) langer deel daarvan daadwerkelijk gedetineerd zal blijven.
In de onderhavige zaak is het hoger beroep ingesteld op
19 augustus 2020. Uiteindelijk wordt pas na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen uitspraak gedaan. Dit houdt in dat de VI is gemaximeerd tot een periode van twee jaar, nu het gaat om de oplegging van een vrijheidsstraf van meer dan zes jaar. Dat zou in deze zaak tot een substantiële verlenging van de (netto) vrijheidsstraf leiden.
Daarnaast houdt het hof bij de strafbepaling rekening met de ten opzichte van het vonnis van de rechtbank enigszins gewijzigde bewezenverklaring en kwalificatie, waarbij het hof - anders dan de rechtbank - uitgaat van (grotendeels) eendaadse samenloop.
Gelet het voorgaande komt het hof tot een lagere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 1 tot en met 3 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof – in overeenstemming met het standpunt van de advocaat-generaal - de teruggave gelasten aan de verdachte, voor zover deze nog niet aan de verdachte zijn teruggegeven.
Voorlopige hechtenis
Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen aanleiding de voorlopige hechtenis, welke tot het moment waarop in hoger beroep uitspraak zou worden gedaan was geschorst, te laten herleven en de verdachte in dat kader zijn vrijheid te benemen. De voorlopige hechtenis van de verdachte is ruim anderhalf jaar geleden geschorst. In de tussentijd is de verdachte niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen, terwijl thans ook geen sprake meer is van een ernstig geschokte rechtsorde.
Ook overigens is het hof niet gebleken van gronden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Dat de verdachte thans ook in hoger beroep ter zake van het tenlastegelegde is veroordeeld tot een langdurige vrijheidsstraf doet daar in de omstandigheden van het geval niet aan af. Het hof zal dan ook de opheffing van de voorlopige hechtenis bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 55, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 1 tot en met 3 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. Y.C. Bours en mr. B. Stapert, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 september 2022.