ECLI:NL:GHDHA:2022:1844

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.297.358-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten in hoger beroep na afwijzing door kantonrechter

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een advocaat uit Waddinxveen, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die niet verschenen was. De kantonrechter had de vordering van de appellant tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De appellant had in 2020 facturen ter waarde van € 5.665,04 aan de geïntimeerde gestuurd, die niet tijdig betaald waren. Na een aanmaning en het verstrijken van de betalingstermijn, heeft de appellant de vordering gecedeerd aan zichzelf en de kantonrechter ingeschakeld. De kantonrechter kende de hoofdsom en een deel van de rente toe, maar wees de gevorderde contractuele rente en incassokosten af. In hoger beroep heeft de appellant de beslissing van de kantonrechter bestreden, en het hof heeft geoordeeld dat de contractuele rente van 0,5% per maand en de buitengerechtelijke incassokosten van € 658,25 alsnog toewijsbaar zijn. Het hof heeft ook bepaald dat de betalingen van de geïntimeerde eerst in mindering strekken op de proceskosten, daarna op de rente en pas daarna op de hoofdsom. De geïntimeerde is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.297.358/01
Zaaknummer rechtbank : 9141780 \ RL EXPL 21-6116
Arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[appellant] ,
domicilie kiezend in Waddinxveen,
appellant,
advocaat: mr. W. van Leuveren MA,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna “ [appellant] ” en “ [geïntimeerde] ” noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over incassokosten en de overeengekomen (contractuele) rente over de hoofdsom. De kantonrechter wees die af. Het hof wijst die alsnog toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Bij dagvaarding van 15 juli 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 mei 2021. In de dagvaarding heeft hij zijn grieven tegen het vonnis geformuleerd.
2.2
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Nadat tegen [geïntimeerde] verstek was verleend, heeft [appellant] arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] verrichtte in het kader van zijn advocatenpraktijk […] Advocaten werkzaamheden in opdracht van [geïntimeerde] . Hiervoor ontving [geïntimeerde] in 2020 voor in totaal € 5.665,04 aan facturen, die hij (telkens) binnen veertien dagen moest betalen. [geïntimeerde] protesteerde niet tegen deze facturen en hij betaalde ze ook niet.
3.2
Op 6 maart 2021 sommeerde [appellant] [geïntimeerde] per e-mail om € 5.665,04 te betalen, vermeerderd met de contractuele rente van 0,5% per maand vanaf 6 maart 2021. Tegelijkertijd heeft hij [geïntimeerde] aangezegd dat als [geïntimeerde] niet binnen 15 dagen na ontvangst van de e-mail betaalde, hij de wettelijke buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zou worden en dat die € 658,25 bedragen. [appellant] schreef ook dat hij bij uitblijven van tijdige betaling zou overgaan tot dagvaarding, waarbij dan de kosten nog verder zouden oplopen met exploot- en proceskosten. [geïntimeerde] betaalde toen ook nog niet.
3.3
Na 15 dagen cedeerde het advocatenkantoor de vordering aan [appellant] .

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
Op 1 april 2021 dagvaardde [appellant] [geïntimeerde] voor de kantonrechter. Hij vorderde dat [geïntimeerde] € 5.665,04 aan hem betaalt, vermeerderd met contractuele rente van 0,5 % per maand – tot en met april 2021 berekend op € 219,02 – en met € 658,25 aan de buitengerechtelijke incassokosten conform de toepasselijke Algemene voorwaarden of de wet, in totaal dus: € 6.542,31. Verder maakte hij aanspraak op € 640,- voor de dagvaarding en griffierechten en verdere proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] liet vervolgens aan de kantonrechter weten dat hij een betalingsregeling met [appellant] had getroffen. Hij verzocht om de zaak niet-ontvankelijk te verklaren of aan te houden totdat er onverhoopt discussie zou ontstaan over de betalingsregeling en hij verzocht om extra kosten (buiten al betaald griffierecht) af te wijzen en de procedure aan te houden.
4.3
Bij vonnis van 19 mei 2021 wees de kantonrechter de vorderingen van [appellant] toe tot € 5.884,06 (de hoofdsom plus € 219,02 voor de contractuele rente tot en met april 2021) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding tot de dag van voldoening. De contractuele rente na april 2021 wees de kantonrechter af omdat die niet zou zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld die de kantonrechter begrootte op € 503,72 plus € 77,75 en eventuele explootkosten voor de nakosten, ook vermeerderd met de wettelijke rente. Over de gevorderde incassokosten heeft de kantonrechter niets gezegd.
4.4
Hierna vroeg [appellant] aan [geïntimeerde] (per e-mail) of [geïntimeerde] de contractuele rente en incassokosten erkent of dat [appellant] daarvoor hoger beroep moet instellen. [geïntimeerde] antwoordde dat hij er niet mee akkoord gaat dat [appellant] zijn maandelijkse betalingen verrekent met niet door de rechter vastgestelde bedragen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is vervolgens in hoger beroep gekomen tegen het vonnis. Hij vordert dat het hof het vonnis vernietigt voor zover daarin de gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. Zijn grieven zien daarop. Hij wil dat het hof de vorderingen alsnog toewijst. Ook vordert hij in hoger beroep, in aanvulling op zijn vordering bij de kantonrechter, een verklaring voor recht dat de betalingen van [geïntimeerde] uit hoofde van de betalingsregeling eerst in mindering strekken op de (proces)kosten, daarna op de contractuele rente en vervolgens op de hoofdsom.
5.2
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.

6.Beoordeling in hoger beroep

contractuele rente en incassokosten

6.1
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat de door [appellant] in het geding gebrachte Algemene voorwaarden van toepassing zijn. Op grond van artikel 5.15 van die voorwaarden is [geïntimeerde] (als ‘consument’) 0,5% rente per maand (of gedeelte van een maand) verschuldigd als hij facturen niet tijdig betaalt. De vordering is hierop gegrond en niet inhoudelijk betwist. Het rentebeding komt niet onredelijk bezwarend voor. De rentevordering is daarom toewijsbaar. Op grond van hetgeen [appellant] bij memorie van grieven (onder B) heeft gesteld gaat het hof ervan uit dat de contractuele rente van € 219,02 is berekend tot en met april 2021 zodat de overige contractuele rente zal worden toegewezen vanaf 1 mei 2021.
6.2
Op grond van artikel 96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 5.11 van de Algemene voorwaarden is [geïntimeerde] incassokosten verschuldigd wanneer hij de facturen niet binnen veertien dagen na aanmaning (alsnog) betaalt. [appellant] heeft [geïntimeerde] aangemaand om de facturen binnen 15 dagen na ontvangst van die aanmaning te betalen, maar [geïntimeerde] heeft dat toen niet gedaan. Ook de betalingsregeling was er toen (nog) niet. De vordering is gegrond en niet inhoudelijk betwist. Zij is daarom eveneens toewijsbaar.
6.3
Op grond van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek zijn de deelbetalingen van [geïntimeerde] eerst voor de kosten, vervolgens voor de verschenen rente en pas daarna om de hoofdsom en de lopende rente te betalen. De vordering van [appellant] inhoudend dat het hof voor recht verklaart dat deze volgorde tussen partijen geldt, zal het hof daarom toewijzen.
conclusie en proceskosten
6.4
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] slaagt. Het hof zal het vonnis vernietigen voorzover daarin de contractuele rente en de incassokosten niet zijn toegewezen en de vorderingen van [appellant] alsnog toewijzen, zoals hierna vermeld.
6.5
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 mei 2021, voorzover daarin wettelijke rente over € 5.665,04 is toegewezen en voor zover daarin de contractuele rente vanaf 1 mei 2021 en de buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen;
en in zoverre
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de contractuele rente van 0,5% per maand over € 5.665,04 vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag van de voldoening
en
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 658,25 aan buitengerechtelijke incassokosten
en
- bepaalt dat de betalingen die [geïntimeerde] doet eerst in mindering strekken op de (proces)kosten, daarna op de rente en vervolgens op de hoofdsom;
- bekrachtigt het vonnis van 19 mei 2021 voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] bepaald op € 459,39 voor de dagvaarding en het griffierecht en € 950,- voor het salaris van de advocaat (inclusief € 163,- aan nasalaris), te verhogen met € 85,- indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest voldoet en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat deze kostenveroordeling binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.E. Honée en A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.