In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een advocaat uit Waddinxveen, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die niet verschenen was. De kantonrechter had de vordering van de appellant tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De appellant had in 2020 facturen ter waarde van € 5.665,04 aan de geïntimeerde gestuurd, die niet tijdig betaald waren. Na een aanmaning en het verstrijken van de betalingstermijn, heeft de appellant de vordering gecedeerd aan zichzelf en de kantonrechter ingeschakeld. De kantonrechter kende de hoofdsom en een deel van de rente toe, maar wees de gevorderde contractuele rente en incassokosten af. In hoger beroep heeft de appellant de beslissing van de kantonrechter bestreden, en het hof heeft geoordeeld dat de contractuele rente van 0,5% per maand en de buitengerechtelijke incassokosten van € 658,25 alsnog toewijsbaar zijn. Het hof heeft ook bepaald dat de betalingen van de geïntimeerde eerst in mindering strekken op de proceskosten, daarna op de rente en pas daarna op de hoofdsom. De geïntimeerde is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.