6.2Terecht is wel het verwijt van [geïntimeerde] dat (ook) de schipper van de [naam schip 1] heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed zeemanschap. Hierbij wordt onder meer het volgende in aanmerking genomen:
( a) de verkeerssituatie ter hoogte van de vaarwegsplitsing Hollandsch Diep/ Dordtsche Kil/Zuid-Hollandsch Diep geldt als complex; gesproken wordt wel van ‘een weefgebied van kruisende koersen’;
( b) die complexiteit lijkt ook wel te volgen uit het feit dat TVM wisselende standpunten inneemt ten aanzien van de vraag of het Hollandsche Diep ten westen van het sectorlicht Willemsdorp (in reglementair opzicht) één doorgaand vaarwater vormt met de Dordtsche Kil, maar dit terzijde;
( c) er was veel scheepvaartverkeer toen de [naam schip 1] op de bewuste dag vanuit het nevenvaarwater het hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep binnenvoer en de complexe vaarwegsplitsing naderde, wat tot extra waakzaamheid noopte en onderlinge afstemming;
( d) de te verwachten ontmoeting met de (kruisende) verkeersstroom vanaf het hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep naar het hoofdvaarwater van de Dordtsche Kil en vice versa behoort sowieso een punt van aandacht te zijn voor degenen die, komende vanaf de Moerdijkbruggen, vanuit het nevenvaarwater van het Hollandsch Diep beoosten het sectorlicht Willemsdorp het hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep ten westen van dit sectorlicht binnenvaren;
( e) bij de vergewisplicht of die ontmoeting – of die nu direct na het passeren van de denkbeeldige grens tussen neven- en hoofdvaarwater plaatsvindt of wat verderop in het hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep – zonder gevaar voor aanvaring kan plaatsvinden behoort een onderlinge afstemming; onduidelijkheid over intenties over en weer dient te allen tijde te worden vermeden;
( f) de (voorsorterende) [naam schip 2] heeft – door het trekken van haar blauwe bord en het ontsteken van het witte knipperlicht – geen misverstand laten bestaan over haar intentie om vanuit het hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep naar het hoofdvaarwater van de Dordtsche Kil te gaan;
( g) TVM heeft niet betwist dat de schipper van de [naam schip 1] (i) die intentie heeft begrepen en (ii) medewerking behoorde te verlenen aan een veilig verloop van de in gang gezette manoeuvre (vgl. artikel 6.03 lid 7 BPR);
( h) die medewerking is hier in onvoldoende mate verleend, althans is het aan de [naam schip 1] toe te rekenen dat daarover aan boord van de [naam schip 2] onduidelijkheid heeft bestaan; de [naam schip 1], die even tevoren nog wel een koerswijziging naar bakboord had gemaakt ten behoeve van de eveneens naar de Dordtsche Kil varende Nassaukade, maar daarna haar koers (weer) naar stuurboord had verlegd, is met onverminderde snelheid (19,3 km/u volgens de inl. dagv. 4.5/4.6; ruim 18 km/u volgens de Tresco-gegevens van de [naam schip 2]) doorgevaren op die koers, die naar eigen zeggen van TVM eerst vrijwel tegengesteld was aan die van de [naam schip 2] (inl. dagv. pag. 4) en daarna, na de bakboordmanoeuvre van de [naam schip 2], die van de [naam schip 2] kruiste (inl. dagv. pag. 6);
( i) voldoende medewerking was in dit geval
nietdat de schipper van de [naam schip 1] (beweerdelijk) voor zichzelf had vastgesteld dat de schepen elkaar bij handhaving van koersen en snelheden (net) zouden vrijvaren; zonder nadere afstemming mocht hij er niet van uitgaan dat de [naam schip 2] tot diezelfde vaststelling was gekomen en erop vertrouwde dat de schipper van de [naam schip 1] overeenkomstig die vaststelling zou handelen;
( j) voldoende medewerking was
welgeweest: tijdig marifooncontact met de [naam schip 2] door de schipper van de [naam schip 1] over diens vaststelling/voornemen om achterlangs te varen en/of een vaartvermindering en/of koersverlegging naar bakboord door de [naam schip 1];
( k) dat zijn ook precies de voorzorgsmaatregelen die volgens goed zeemanschap in de gegeven omstandigheden waren geboden om te voorkomen dat de veiligheid van de scheepvaart in gevaar werd gebracht; tot die te nemen voorzorgsmaatregelen hoort ook dat adequaat kan worden gereageerd op bewegingen van de andere schepen.
6.3.1Het geheel overziende moet de conclusie zijn dat zich niet de situatie voordoet van artikel 8:1005 BW. In dit geval hebben beide schepen schuld aan de aanvaring. Dan geldt artikel 8:1006 BW.
6.3.2Het
niethandhaven van de bakboordkoers en snelheid door de [naam schip 2] is de directe oorzaak van de aanvaring; aangenomen moet worden dat de schepen elkaar zouden hebben vrijgevaren indien de [naam schip 2] koers en snelheid had gehouden. Het verwijt van [geïntimeerde] dat de [naam schip 1] de [naam schip 2] op die bakboordkoers opzocht is wegens onvoldoende onderbouwing ervan verworpen. De [naam schip 2] had haar koers overigens ook nog iets verder naar bakboord kunnen verleggen, maar dit terzijde
6.3.3De aanvaring had voorkomen kunnen worden indien de schipper van de [naam schip 1] – die gehouden was op kenbare wijze medewerking te verlenen aan de bakboordmanoeuvre van de [naam schip 2] – had gemeld dat hij voornemens was om achter de [naam schip 2] langs te varen en/of de koers van de [naam schip 1] naar bakboord had verlegd en/of vaart had geminderd.
6.3.4De gedragingen aan boord van zowel de [naam schip 2] als de [naam schip 1] zijn in strijd met goed zeemanschap. De schuld van beide schepen wordt als gelijkwaardig gekwalificeerd. De schuldverdeling wordt daarom gesteld op 50/50% (artikel 8:1006 lid 2 slot BW). De schade dient dienovereenkomstig te worden afgewikkeld.