Beoordeling van het hoger beroep
Incidentele vordering tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis
5. Het hof zal heden beslissen over de vordering van de man in de hoofdzaak. Daarom heeft de man geen belang bij zijn incidentele vordering en zal het hof hem in de incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaren.
6. Het hof zal hierna ingaan op de grieven van de man in de hoofdzaak en daarbij waar nodig ingaan op wat de vrouw heeft aangevoerd.
7. De eerste vraag die het hof zal beantwoorden is of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep en, indien en voor zover dat niet (geheel) het geval is, op welke onderdelen die niet-ontvankelijkheid betrekking heeft. De man heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De man heeft het hoger beroep echter pas op 31 januari 2022 ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en daarmee later dan acht dagen na het instellen van het hoger beroep, zoals is bepaald in art. 3:301 lid 2 BW.
8. De man voert aan dat de inschrijving in het register is bedoeld om derden te beschermen. In dit geval komt de rechtszekerheid door de te late inschrijving echter niet in gevaar omdat de leveringsakte niet voor 1 juli 2022 kan worden opgemaakt, aldus de man.
9. Het hof verwerpt deze stelling van de man. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat, indien de man niet tijdig, binnen de in het bestreden vonnis bepaalde termijn, zijn medewerking verleent aan het notarieel transport van de woning, het vonnis in de plaats treedt van, onder meer, de wilsverklaring van de man in de notariële akte van levering. Voor zover het hoger beroep zich tegen deze beslissing richt, moet het hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De rechter moet ambtshalve beoordelen of aan dit voorschrift van artikel 3:301 lid 2 Burgerlijk Wetboek is voldaan. Er is geen plaats voor onderzoek door de rechter naar de vraag of sprake is (geweest) van benadeling van derden als gevolg van een niet (tijdige) inschrijving in dit register. Inschrijving in het rechtsmiddelenregister dient derhalve – ongeacht of belangen van derden in het geding zijn – steeds tijdig te geschieden. Voor de beoordeling van de niet-ontvankelijkheid is enkel de termijn van inschrijving van het hoger beroep relevant en dus niet of derden in hun belangen zijn geschaad.
10. Voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan de levering van de woning, moet de man dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. De man bestrijdt – terecht - niet dat dit betekent dat de niet-ontvankelijkheid dan ook betrekking heeft op de andere onderdelen van rov. 5.6 van het bestreden vonnis (punt 2, zesde liggend streepje van dit arrest), te weten de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst en de schriftelijke koopovereenkomst. Deze zijn immers onlosmakelijk met de leveringsakte verbonden. De man betoogt dat zijn grieven niet uitsluitend zijn gericht tegen rov. 5.6 van het bestreden vonnis maar ook tegen de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 (punt 2 eerste tot en met vijfde liggend streepje van dit arrest) die volgens hem niet onlosmakelijk zijn verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte.
11. Het hof is van oordeel dat de derde grief van de man, waarin hij aanvoert dat de voorzieningenrechter een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, onlosmakelijk is verbonden met de beslissing over het in de plaats treden van het vonnis van de akte van levering. Immers, als al een onjuiste belangenafweging zou zijn gemaakt, verhindert de niet tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister dat dit gevolgen heeft voor de beslissing op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW. Hetzelfde heeft te gelden voor de vierde grief van de man, waarin hij opkomt tegen de beslissing over de ontruiming en het leeg opleveren door hem van de woning; ook deze is daarmee onlosmakelijk verbonden.
12. Dit betekent dat het hof niet meer kan oordelen over de derde en vierde grief van de man en de man in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
13. In de eerste grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen. In de tweede grief voert de man aan dat een kort geding niet geschikt is voor het vaststellen van de verdeling van een gemeenschap.
14. Nu de beslissingen over de (bemiddeling tot) verkoop van de woning en de levering daarvan door de niet tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister in stand blijven, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de eerste en de tweede grief. De man heeft daar geen belang bij. Ook in die grieven zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard.
15. In de vijfde grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat een dwangsom aangewezen is. Het hof is van oordeel dat deze grief niet onlosmakelijk is verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van het deel van de leveringsakte dat betreft de wilsverklaring van de man dat hij de woning (mede) levert aan de koper(s). Het hof zal deze grief beoordelen.
16. De man heeft ter toelichting op deze grief aangevoerd dat deze overweging niet is gemotiveerd. Een dwangsom is slechts aangewezen als redelijkerwijs te voorzien valt dat de man niet zal meewerken aan de levering. Daarvan is niet gebleken, aldus de man.
17. Het hof is van oordeel dat deze grief faalt. De voorzieningenrechter heeft de beslissing wel gemotiveerd. De man heeft ter zitting bij het hof verklaard dat hij zal meewerken aan een veroordeling, als dit inhoudt dat de woning pas in 2023 verkocht hoeft te worden, aldus dat de levering plaatsvindt tussen 1 juli en 1 september 2023. De man verbindt aldus voorwaarden aan zijn bereidheid tot medewerking. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de man onvoorwaardelijk zal meewerken aan wat in het bestreden vonnis is bepaald over het toelaten van de makelaar en/of (een) geïnteresseerde koper(s). De dwangsom moet daarom in stand blijven.
18. De slotsom is dat de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover het de eerste vier grieven betreft. Met betrekking tot de vijfde grief zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
19. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat partijen ex-levensgezellen zijn. Het hof ziet ook geen gronden om een van partijen in de proceskosten te veroordelen, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep. De beslissing in het bestreden vonnis over de compensatie van kosten zal dus eveneens worden bekrachtigd.