ECLI:NL:GHDHA:2022:1804

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.305.382/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een woning na beëindiging van een affectieve relatie met geschil over hypothecaire lening en inschrijving rechtsmiddel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee ex-partners, de man en de vrouw, die samen een woning bezitten. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin de vrouw werd gemachtigd om de woning te verkopen. De man wenst in de woning te blijven wonen, terwijl de vrouw de verkoop van de woning nastreeft. De man heeft zijn hoger beroep echter te laat ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, wat leidt tot de vraag of hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor de grieven die verband houden met de verkoop van de woning, omdat de inschrijving niet tijdig heeft plaatsgevonden. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de man is veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning en de vrouw in haar vorderingen is ontvangen. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat partijen ex-levensgezellen zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer :200.305.382/01
Rolnummer rechtbank : C/10/627379/KG ZA 21-910

arrest van 23 augustus 2022

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J.M. Habets te Schiedam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam.

Het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de appeldagvaarding, aan de vrouw betekend op 11 januari 2022, waarbij de man in hoger beroep komt van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2021, hierna: het bestreden vonnis, en een incidentele vordering tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis heeft ingesteld;
  • het procesdossier uit de eerste aanleg;
  • de producties H tot en met K die bij de appeldagvaarding zijn overgelegd;
  • de memorie van antwoord, tevens incidentele antwoordconclusie van de vrouw.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 juli 2022. Verschenen zijn: de man en zijn advocaat en de vrouw en haar advocaat. De advocaat van de man heeft pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
De man heeft bij H16-formulier van 18 juli 2022, ingekomen op 19 juli 2022, de verklaring van aantekening van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister overgelegd, zoals ter zitting is besproken.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het hof binnen een week na de mondelinge behandeling mee te delen of zij overeenstemming hebben bereikt. Partijen hebben ieder het hof meegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt. Het hof heeft partijen ter zitting meegedeeld dat het in dat geval op 23 augustus 2022 arrest zal wijzen.

Korte weergave van de zaak

1. Partijen hebben van [dag 1] 1998 tot en met [dag 2] 2019 een affectieve relatie gehad, waaruit twee kinderen zijn geboren. Beide kinderen zijn inmiddels meerderjarig. Partijen hebben, ieder voor de helft, de woning aan de [adres] in eigendom verkregen. Zij hebben daarin samen met de kinderen gewoond tot dat de vrouw de woning op [dag 2] 2019 heeft verlaten. Op de woning rust een hypothecaire schuld van € 136.589,75. Partijen zijn beiden gehouden tot terugbetaling van de hypothecaire lening, de vrouw voor een bedrag van € 52.000,-. Partijen hebben een geschil over de verkoop van de woning. De man wil voorlopig, althans ten minste het schooljaar 2022-2023, in de woning blijven wonen. De vrouw wil dat deze wordt verkocht.
Het bestreden vonnis, de vorderingen in hoger beroep van de man en de conclusie van de vrouw
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
  • de man veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het bestreden vonnis zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht tot bemiddeling aan Plek Makelaardij met betrekking tot de verkoop van de woning aan (een) derde(n);
  • de man veroordeeld om vervolgens zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning tegen een zo hoog mogelijke opbrengst, een en ander te bepalen door de desbetreffende makelaar, met inachtneming van het uitgangspunt dat de woning niet voor 1 juli 2022 en niet na 1 september 2022 geleverd wordt aan (een) derde(n);
  • de man bevolen aan de makelaar en/of (een) geïnteresseerde koper(s) in het kader van de verkoop van de woning direct na totstandkoming van de onder het eerste liggende streepje bedoelde opdracht na voorafgaande aankondiging uiterlijk drie dagen tevoren vrijelijk toegang te verlenen tot de woning;
  • de man veroordeeld om de woning uiterlijk een week voor de levering leeg, ontruimd en in goede staat achter te laten en niet verder te betreden;
  • bepaald dat, indien de man niet tijdig voldoet aan wat hiervoor in het derde liggende streepje is weergegeven, hij een dwangsom is verschuldigd van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
  • bepaald dat, indien de man niet tijdig voldoet aan wat is bepaald in het hiervoor weergegeven eerste en tweede liggende streepje, het bestreden vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan de koper(s);
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen.
3. De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vrouw in haar vorderingen in eerste aanleg niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen en de vrouw zal veroordelen in de kosten in beide instanties. Verder vordert de man in het incident dat de werking van het bestreden vonnis zal worden geschorst.
4. De vrouw concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn vorderingen, die in het incident daaronder begrepen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties en van het incident.

Beoordeling van het hoger beroep

Incidentele vordering tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis
5. Het hof zal heden beslissen over de vordering van de man in de hoofdzaak. Daarom heeft de man geen belang bij zijn incidentele vordering en zal het hof hem in de incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaren.
6. Het hof zal hierna ingaan op de grieven van de man in de hoofdzaak en daarbij waar nodig ingaan op wat de vrouw heeft aangevoerd.
Ontvankelijkheid
7. De eerste vraag die het hof zal beantwoorden is of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep en, indien en voor zover dat niet (geheel) het geval is, op welke onderdelen die niet-ontvankelijkheid betrekking heeft. De man heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De man heeft het hoger beroep echter pas op 31 januari 2022 ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en daarmee later dan acht dagen na het instellen van het hoger beroep, zoals is bepaald in art. 3:301 lid 2 BW.
8. De man voert aan dat de inschrijving in het register is bedoeld om derden te beschermen. In dit geval komt de rechtszekerheid door de te late inschrijving echter niet in gevaar omdat de leveringsakte niet voor 1 juli 2022 kan worden opgemaakt, aldus de man.
9. Het hof verwerpt deze stelling van de man. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat, indien de man niet tijdig, binnen de in het bestreden vonnis bepaalde termijn, zijn medewerking verleent aan het notarieel transport van de woning, het vonnis in de plaats treedt van, onder meer, de wilsverklaring van de man in de notariële akte van levering. Voor zover het hoger beroep zich tegen deze beslissing richt, moet het hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De rechter moet ambtshalve beoordelen of aan dit voorschrift van artikel 3:301 lid 2 Burgerlijk Wetboek is voldaan. Er is geen plaats voor onderzoek door de rechter naar de vraag of sprake is (geweest) van benadeling van derden als gevolg van een niet (tijdige) inschrijving in dit register. Inschrijving in het rechtsmiddelenregister dient derhalve – ongeacht of belangen van derden in het geding zijn – steeds tijdig te geschieden. Voor de beoordeling van de niet-ontvankelijkheid is enkel de termijn van inschrijving van het hoger beroep relevant en dus niet of derden in hun belangen zijn geschaad.
10. Voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan de levering van de woning, moet de man dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. De man bestrijdt – terecht - niet dat dit betekent dat de niet-ontvankelijkheid dan ook betrekking heeft op de andere onderdelen van rov. 5.6 van het bestreden vonnis (punt 2, zesde liggend streepje van dit arrest), te weten de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst en de schriftelijke koopovereenkomst. Deze zijn immers onlosmakelijk met de leveringsakte verbonden. De man betoogt dat zijn grieven niet uitsluitend zijn gericht tegen rov. 5.6 van het bestreden vonnis maar ook tegen de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 (punt 2 eerste tot en met vijfde liggend streepje van dit arrest) die volgens hem niet onlosmakelijk zijn verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte.
11. Het hof is van oordeel dat de derde grief van de man, waarin hij aanvoert dat de voorzieningenrechter een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, onlosmakelijk is verbonden met de beslissing over het in de plaats treden van het vonnis van de akte van levering. Immers, als al een onjuiste belangenafweging zou zijn gemaakt, verhindert de niet tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister dat dit gevolgen heeft voor de beslissing op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW. Hetzelfde heeft te gelden voor de vierde grief van de man, waarin hij opkomt tegen de beslissing over de ontruiming en het leeg opleveren door hem van de woning; ook deze is daarmee onlosmakelijk verbonden.
12. Dit betekent dat het hof niet meer kan oordelen over de derde en vierde grief van de man en de man in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
13. In de eerste grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen. In de tweede grief voert de man aan dat een kort geding niet geschikt is voor het vaststellen van de verdeling van een gemeenschap.
14. Nu de beslissingen over de (bemiddeling tot) verkoop van de woning en de levering daarvan door de niet tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister in stand blijven, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de eerste en de tweede grief. De man heeft daar geen belang bij. Ook in die grieven zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dwangsom
15. In de vijfde grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat een dwangsom aangewezen is. Het hof is van oordeel dat deze grief niet onlosmakelijk is verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van het deel van de leveringsakte dat betreft de wilsverklaring van de man dat hij de woning (mede) levert aan de koper(s). Het hof zal deze grief beoordelen.
16. De man heeft ter toelichting op deze grief aangevoerd dat deze overweging niet is gemotiveerd. Een dwangsom is slechts aangewezen als redelijkerwijs te voorzien valt dat de man niet zal meewerken aan de levering. Daarvan is niet gebleken, aldus de man.
17. Het hof is van oordeel dat deze grief faalt. De voorzieningenrechter heeft de beslissing wel gemotiveerd. De man heeft ter zitting bij het hof verklaard dat hij zal meewerken aan een veroordeling, als dit inhoudt dat de woning pas in 2023 verkocht hoeft te worden, aldus dat de levering plaatsvindt tussen 1 juli en 1 september 2023. De man verbindt aldus voorwaarden aan zijn bereidheid tot medewerking. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de man onvoorwaardelijk zal meewerken aan wat in het bestreden vonnis is bepaald over het toelaten van de makelaar en/of (een) geïnteresseerde koper(s). De dwangsom moet daarom in stand blijven.
Slotsom
18. De slotsom is dat de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover het de eerste vier grieven betreft. Met betrekking tot de vijfde grief zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
Proceskosten
19. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat partijen ex-levensgezellen zijn. Het hof ziet ook geen gronden om een van partijen in de proceskosten te veroordelen, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep. De beslissing in het bestreden vonnis over de compensatie van kosten zal dus eveneens worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidentele vordering;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit de grieven een tot en met vier in de appeldagvaarding betreft;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, M.T. Nijhuis en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.