Procesrechtelijke bezwaren
6. De man heeft één grief gericht tegen het bestreden vonnis, met een toelichting die in enkele onderdelen is weergegeven. De vrouw heeft twee procesrechtelijke bezwaren naar voren gebracht:
- de memorie van eis met producties dient buiten beschouwing te worden gelaten omdat deze in strijd is met de twee conclusieregel;
- de grief/grieven in hoger beroep voldoet/voldoen niet aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof zal eerst deze twee bezwaren bespreken.
7. Het hof is van oordeel dat de memorie van eis dient te worden toegelaten. Met deze memorie heeft de man de zaak op de rolzitting waartegen de vrouw in hoger beroep is gedagvaard, aangebracht. De man heeft in deze memorie van eis geen nieuwe feiten en/of grieven naar voren gebracht. Hij heeft enkel drie producties overgelegd. Het hof is van oordeel dat dit niet in strijd is met de twee conclusieregel en zal het bezwaar van de vrouw verwerpen.
8. Het hof zal ook het tweede bezwaar van de vrouw passeren. Als grieven hebben te gelden alle gronden die een appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Duidelijk moet blijken op welke gronden appellant meent dat de bestreden uitspraak onjuist is. Het hof is van oordeel dat de man in zijn grief en de toelichtingen daarop voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Er is dan ook geen grond om de man niet-ontvankelijk te verklaren omdat de grieven niet kenbaar zouden zijn. De wederpartij heeft zich daartegen behoorlijk kunnen verweren en heeft dat ook gedaan.
Inhoudelijke beoordeling; de geschilpunten
9. Partijen houdt verdeeld of de man de opschortende voorwaarde heeft vervuld, dat wil zeggen of de man binnen drie maanden na het arrest de financiering van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem heeft gerealiseerd. Daarbij zijn de volgende geschilpunten van belang:
- moest de man aan de vrouw aantonen dat de financiering was gerealiseerd?
- welk bedrag dient de man aan de vrouw te betalen bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem?
- heeft de man voor dit te betalen bedrag de financiering tijdig gerealiseerd?
10. De man heeft aangevoerd dat hij wel degelijk tijdig de financiering van de woning heeft gerealiseerd en dat hij dit op 1 maart 2022 aan de vrouw heeft gemeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de voorwaarde voor toedeling aan de man zou omvatten dat de man aan haar moet aantonen dat hij de financiering heeft gerealiseerd maar dit standpunt is niet juist, aldus de man.
11. De vrouw meent dat de woning uitsluitend aan de man kan worden toegedeeld indien hij binnen drie maanden na het arrest heeft aangetoond dat hij een financiering van € 1.002.599,42 heeft verkregen. Dit heeft de man niet gedaan en daarom heeft de man niet aan de opschortende voorwaarde voor toebedeling aan hem voldaan.
12. Het hof overweegt als volgt. In het arrest van 7 december 2021 (rechtsoverweging 12) heeft het hof overwogen dat de vrouw, zodra de man haar heeft meegedeeld dat de financiering geheel is geregeld, moet meewerken aan de levering. Het hof heeft niet bepaald dat de man aan de vrouw moet aantonen dat hij de financiering heeft geregeld, enkel dat de man van deze realisering van de financiering mededeling moet doen aan de vrouw. Bovendien, indien de man deze financiering niet zou hebben geregeld, zou de notaris het aandeel van de vrouw in de woning niet aan de man kunnen leveren en alsdan zou de man niet aan de opschortende voorwaarde voor toedeling aan hem hebben voldaan.
Welk bedrag moet de man bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem voldoen?
13. De vraag is vervolgens welk bedrag de man bij de levering aan de vrouw moet betalen teneinde haar aandeel in de woning te verwerven. De man stelt zich op het standpunt dat hij bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem de helft van het bedrag van de waarde waartegen de woning aan hem zou worden toegedeeld, derhalve € 482.500,-, aan de vrouw moet voldoen.
14. Het hof is van oordeel dat dit standpunt niet juist is. Het hof heeft in het arrest van 7 december 2021 bepaald dat de woning (onder opschortende voorwaarde) aan de man wordt toegedeeld, tegen een waarde van € 965.000,-. Dit betekent niet dat de man daarom alleen de helft van die waarde aan de vrouw moet betalen. De levering van de woning aan de vrouw is met terugwerkende kracht komen te vervallen en daardoor zijn partijen gezamenlijk eigenaar van de woning gebleven. Ten tijde van de levering aan de vrouw rustten op de woning een drietal hypothecaire leningen, die door partijen gezamenlijk zijn aangegaan, maar die door de vrouw zijn afgelost. Het kan niet zo zijn dat een levering aan de man kan geschieden met een voorbijgaan aan de aflossing door de vrouw van die hypothecaire leningen. Het hof heeft in rechtsoverweging 12 bepaald: “Ter gelegenheid daarvan zal ook de eventuele hypothecaire financiering die de vrouw is aangegaan moeten worden afgewikkeld door voldoening van de vordering(en) van haar hypothecaire financier uit de gelden die zij van de man verkrijgt wegens onderbedeling.” Het hof heeft in het dictum bepaald dat de notaris zal zorgdragen voor de financiële afwikkeling van deze verdeling op de gebruikelijke wijze. Een verdeling op gebruikelijke wijze geschiedt door het aflossen dan wel verder als enige zorgdragen voor de hypothecaire leningen die er op dat moment waren en tegen de betaling van de alsdan resterende overwaarde.
15. De vrouw heeft betoogd dat de man een bedrag aan haar moet voldoen van € 1.002.599,42. Ook dit standpunt acht het hof niet juist. In dit bedrag zijn enkele posten begrepen die ter discussie staan. Het hof gaat daar hierna op in.
16. De vrouw heeft aangevoerd dat de man dan ook het door haar aan hem betaalde bedrag ter zake van overbedeling bij de levering van haar aandeel in de woning aan de man moet betalen. De vrouw heeft de veroordeling van de man tot terugbetaling van dit bedrag aan haar echter niet gevorderd, zodat daarvoor geen executoriale titel bestaat. Dit betekent dat het hof niet kan bepalen dat ook dit bedrag bij de levering aan haar moet worden betaald. Dit neemt niet weg dat de man wel gehouden zal zijn om dit bedrag aan de vrouw te betalen en hij er goed aan doet om dit ook zo snel mogelijk te doen en het ter zake hiervan niet op een procedure laat aankomen.
17. De vrouw stelt dat de man ook de bemiddelings-, notaris- en transport- en taxatiekosten aan haar moet betalen ten bedrage van € 6.245,-. De man heeft betwist dat hij dit bedrag moet financieren. Het hof is van oordeel dat dit bedrag in elk geval niet is inbegrepen in het bedrag waarvoor de man een financiering diende te verkrijgen.
18. Evenmin valt onder het door de man te financieren bedrag een bedrag te scharen van € 21.770,56, zijnde de helft van de eigenaarslasten met ingang van 18 maart 2021. Ook van dit bedrag heeft de man de verschuldigdheid betwist. Het hof is van oordeel dat dit bedrag niet is inbegrepen bij het bedrag dat de man ter gelegenheid van de levering aan de vrouw moet betalen.
19. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de man ter gelegenheid van de levering van de woning aan hem aan de vrouw zal moeten voldoen:
- het bedrag van de drie door de vrouw afgeloste, onder hypothecair verband aangegane, leningen; deze bedragen: € 376.074,64 + € 30.225,- + € 121.176,08, derhalve in totaal € 527.475,72. Daarop moet een bedrag in mindering worden gebracht van € 15.112,50, omdat het arrest van het hof van 7 december 2021 voor de betaling door de man aan de vrouw van dit bedrag al een executoriale titel verschaft. Het hof heeft immers afzonderlijk bepaald dat de man dit bedrag aan de vrouw moet betalen. Het totale door de man te betalen bedrag in verband met de toen uitstaande schulden onder hypothecaire verband komt dan uit op € 512.363,22;
- de helft van de overwaarde: (€ 965.000,- - € 527.475,72) : 2 = € 218.762,14.
20. De conclusie is dat de man ter gelegenheid van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem in staat moet zijn (geweest) een bedrag van € 731.125,36 te financieren. De vraag die vervolgens voorligt is of de man de financiering van dit bedrag tijdig heeft gerealiseerd.
Heeft de man tijdig voldaan aan de opschortende voorwaarde?
21. De man heeft bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie in eerste aanleg, een door hem en zijn partner ondertekende offerte overgelegd van de ABN AMRO bank ten bedrage van € 743.000,00, bestaande uit vijf leningdelen. De man heeft in de appeldagvaarding aangevoerd dat hij de financiering voor de toedeling heeft gerealiseerd op 9 februari 2022 door ondertekening en retourzending van het aanbod tot het verstrekken van een lening door de ABN AMRO bank. De man heeft daarbij verwezen naar de door hem in eerste aanleg overgelegde productie, waarmee vaststaat dat hij het aandeel in de woning van de vrouw krijgt toegedeeld, aldus de man.
22. De vrouw voert aan dat dit niet het geval is omdat de man niet binnen drie maanden na het arrest een ondertekende financieringsovereenkomst of offerte heeft overgelegd waaruit blijkt dat de man een bedrag van € 1.002.599,42 heeft gefinancierd.
23. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de man ter gelegenheid van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem een bedrag van € 731.125,36 moet kunnen voldoen. De man heeft in eerste aanleg, door het overleggen van de offerte, aangetoond dat hij (tijdig) een financiering voor dit bedrag heeft verkregen. Dat in de offerte iets is weggelakt maakt niet dat de man dit niet heeft aangetoond. De essentie: de man kan een financiering verkrijgen voor een bedrag van € 743.000,-, met vermelding van de leningdelen, staat er in. Met het oordeel van de voorzieningenrechter, dat gesteld noch gebleken is dat de man tijdig een financiering heeft gerealiseerd voor een aanzienlijk hoger bedrag dan € 478.294,69, kan het hof zich dan ook niet verenigen.
24. Het hof is daarom van oordeel dat de man tijdig de financiering heeft gerealiseerd van het aan de vrouw in verband met de levering aan hem van haar aandeel in de woning uit te keren geldbedrag en dat daarmee vaststaat dat de vrouw haar aandeel aan de man moet leveren.
25. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van de vrouw alsnog zal worden afgewezen.
26. De man vordert nu, gelijk hij in eerste aanleg ook heeft gedaan, dat het arrest op grond van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is. De vrouw heeft aangevoerd dat de vordering tot het verkrijgen van vervangende toestemming (meer subsidiair) uitsluitend kan worden toegewezen tegen betaling van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
27. Nu het hof het bedrag heeft bepaald dat de man ter gelegenheid van en vanwege de levering aan de vrouw moet voldoen, zal de vordering van de man worden toegewezen.
28. De vrouw heeft verder nog gevorderd, indien het hof het bestreden vonnis niet zal bekrachtigen, dat het hof een termijn van twee maanden zal bepalen waarbinnen zij met haar gezin de woning zal hebben te verlaten.
29. Het hof is van oordeel dat, nu er veel discussie tussen partijen is geweest over het bedrag dat de man verschuldigd zou zijn en over de uitleg van het arrest, er gronden zijn om de vrouw nog twee maanden te gunnen na betekening van dit arrest om de woning te ontruimen. Dit betekent dat de man niet eerder dan twee maanden na de betekening van dit arrest (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem kan doen leveren. Het hof zal daarom als hierna te melden beslissen.
30. Het hof gaat aan het bewijsaanbod van de vrouw voorbij. In kort geding is geen plaats voor bewijslevering en bovendien is het aanbod van de vrouw niet gespecificeerd en voldoet daarmee niet aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen.
31. Het hof is van oordeel dat de proceskosten tussen partijen, ook in hoger beroep moeten worden gecompenseerd. Het hof ziet daartoe aanleiding nu partijen voormalige levensgezellen zijn en acht geen gronden aanwezig om een van de partijen in de kosten van de procedure te veroordelen, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep.