ECLI:NL:GHDHA:2022:1786

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
22-001850-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op (ex-)vriendin met verminderde toerekeningsvatbaarheid en TBS

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor doodslag op zijn (ex-)vriendin, die op 16 juli 2019 in Vlaardingen werd neergestoken. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van moord en poging tot zware mishandeling, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met TBS. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar het bewezen verklaarde doodslag en mishandeling bevestigd. Het hof heeft de strafmaat verlaagd naar vijf jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan ernstige ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden van het slachtoffer, die deels zijn toegewezen. Het hof heeft de vorderingen van de stiefvader en de moeder van het slachtoffer toegewezen, maar de vordering van de stiefvader afgewezen omdat hij niet als 'naaste' in de zin van de wet werd beschouwd. De zaak benadrukt de impact van geweld op slachtoffers en hun nabestaanden, evenals de rol van psychische aandoeningen in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001850-20
Parketnummers: 10-172187-19 en 10-294081-19
Datum uitspraak: 15 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans gedetineerd in [aders PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte zowel van de bij dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 (hierna dagvaarding I) impliciet primair tenlastegelegde moord als van de bij dagvaarding onder parketnummer 10-294081-19 (hierna dagvaarding II) onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en onder 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling vrijgesproken.
Verdachte is ter zake van de bij dagvaarding I impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en de bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is bevolen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak van het bij dagvaarding II onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde met betrekking tot D. Minderhoud. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Vlaardingen, [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de zij, althans in het lichaam, te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Dagvaarding II:
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Rotterdam, een (opsporings)ambtenaar, althans een persoon, [slachtoffer 2], arrestantenverzorger bij politie eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van de bij dagvaarding I impliciet primair tenlastegelegde moord zal worden vrijgesproken en ter zake van de bij dagvaarding I impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en het bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat de rechtbank bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft bepaald dat gijzeling kan worden toegepast tot een totaal van 556 dagen en daarbij derhalve is voorbijgegaan aan de wettelijke beperking ingevolge welke de gijzeling maximaal 360 dagen beloopt.
Vrijspraak
Evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof de aan de verdachte bij dagvaarding I impliciet primair tenlastegelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I impliciet subsidiair en het onder dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
hij op
of omstreeks16 juli 2019 te Vlaardingen,
[slachtoffer 1] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overlegmet een mes
, althans een scherp voorwerp,in de buik
en/of de zij, althans in het lichaam,te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Dagvaarding II:
2.
hij op
of omstreeks19 juli 2019 te Rotterdam, een
(opsporings)ambtenaar
, althans een persoon,[slachtoffer 2], arrestantenverzorger bij politie eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
(met kracht
)in
/op/tegenhet gezicht
, althans op/tegen het hoofd,van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan
en/of te stompen
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Het bij dagvaarding II onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof met de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Hoewel het nooit verdachtes bedoeling is geweest, heeft hij zijn 25-jarige (ex-)vriendin [slachtoffer 1] op 16 juli 2019 in haar eigen huis neergestoken. Hierbij is onder meer de aorta geraakt, waardoor zij veel bloed heeft verloren. Zij is enkele uren nadat zij neergestoken was in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden.
De verdachte heeft niet alleen [slachtoffer 1] van het leven beroofd, hij heeft ook voor onherstelbaar leed bij [slachtoffer 1] nabestaanden gezorgd. Haar zoontje zal zonder zijn moeder opgroeien. Haar moeder zal haar voorgoed moeten missen. Ook de overige nabestaanden zullen de gevolgen van dit verlies altijd met zich meedragen.
De moeder van [slachtoffer 1] heeft zowel op de terechtzitting van de rechtbank als in hoger beroep verwoord hoe groot het verlies van haar dochter is en welke impact dit heeft op haar leven en op de levens van anderen, onder wie haar dochters zoontje, voor wie zij de zorg en opvoeding op zich heeft genomen.
Ook namens dit zoontje, de vader van het slachtoffer en de stiefvader van het slachtoffer is ter terechtzitting in hoger beroep onder woorden gebracht welk leed verdachte met het bewezenverklaarde bij hen teweeg heeft gebracht.
De verdachte heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof laten zien dat hij zich zeer bewust is van het leed dat hij heeft veroorzaakt. Daarbij heeft hij op overtuigende wijze kenbaar gemaakt hoe zeer hij zijn handelen betreurt.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van een arrestantenbewaarder door deze in het gezicht te slaan of te stompen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de arrestantenbewaarder, die op dat moment zijn publieke taak uitoefende.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het strafblad van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De persoon van de verdachte
Over de verdachte is voor de zitting in eerste aanleg een Pro Justitia rapport d.d. 23 december 2019 opgemaakt, waarna op 9 juni 2020 een aanvullend rapport is uitgebracht. De verdachte is na het vonnis van de rechtbank gedurende de periode van 10 november 2021 tot en met 29 december 2021 onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) hetgeen heeft geresulteerd in een rapport d.d. 4 maart 2022, opgemaakt door M. Fluit, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog.
Beide deskundigen zijn ter zitting in hoger beroep van 1 september 2022 gehoord.
Aan het rapport van het PBC ontleent het hof de volgende - kort en zakelijk weergegeven – overwegingen en conclusies.
Bij de verdachte is primair sprake van een psychische stoornis in de zin van een ernstige ADHD, waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit op de voorgrond staan. De ADHD leidde (mede) al vroeg tot problemen in de hechtingsrelatie met zijn moeder, waardoor zich bij betrokkene op jonge leeftijd een hechtingsstoornis ontwikkelde. De ADHD in combinatie met de hechtingsstoornis droeg vervolgens bij aan een gebrekkige gewetensontwikkeling en uiteindelijk aan de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De antisociale persoonlijkheidsstoornis uit zich bij de verdachte vooral in beperkte gewetensfuncties, beperkte empathische vermogens en geen plannen maken voor de toekomst, waaruit veel egocentrisch, onverantwoordelijk en grensoverschrijdend (strafbaar) gedrag voortvloeit, gericht op directe behoeftebevrediging.
De verdachte heeft in het verleden weinig motivatie getoond om het patroon van problematisch gedrag (en de daarmee gepaard gaande herhaaldelijke contacten met politie en justitie) te veranderen. Tevens is er sprake van een stoornis in het gebruik van middelen. De verdachte lijkt zich te reguleren met diverse soorten drugs en medicatie, zowel voorgeschreven als niet voorgeschreven middelen, die hij niet gebruikt volgens doktersadvies. De stoornis in het poly-middelengebruik is chronisch en ernstig.
Door de ADHD bestaan duidelijke impulsregulatieproblemen. Als afgeleide functiestoornis is sprake van een beperkte frustratietolerantie. Dit leidt secundair tot incidentele agressieproblemen, die nog toenemen ten gevolge van het polymiddelengebruik. De ADHD, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in het gebruik van middelen waren ook aanwezig ten tijde van beide ten laste gelegde feiten. De deskundigen zien, vanwege de doorwerking van de impulsiviteit op het antisociale basispatroon, redenen om beide tenlastegelegde feiten in ten minste licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De kans op recidive van gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. Vanwege de complexe problematiek is een klinische behandeling geïndiceerd. Het accent zal gericht moeten zijn op de (eventueel medicamenteuze) beïnvloeding van de impulsregulatie en het middelengebruik. Door de deskundigen wordt geadviseerd, gezien het recidiverisico en de complexiteit van de psychopathologie, om deze behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De deskundigen hebben ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de problematiek van de verdachte naar hun oordeel zeer complex en met elkaar verweven is en dat er een zeer langdurige behandeling zal moeten volgen.
Tbs met voorwaarden achten zij niet realistisch vanwege onderschatting van de problematiek door de verdachte. De verdachte wisselt continu van standpunt waar het gaat om de noodzaak van en bereidheid tot medewerking aan een behandeling. In die zin is de verdachte een speelbal van zijn eigen innerlijke chaos, aldus deskundige Fluit. Hij zal dan ook jarenlang gemonitord moeten worden en kan niet in staat worden geacht om, na het verkrijgen van vrijheden, zelfstandig de behandeling te continueren.
Het hof neemt voormelde bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Toerekenbaarheid
Het hof is, gelet op hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen zoals hiervoor is weergegeven, van oordeel dat het bewezenverklaarde, uitgaande van de driepuntsschaal, in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Conclusie ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel
Naar het oordeel van het hof kan, met name gelet op de ernst van de bewezen verklaarde doodslag, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij het bepalen van de duur daarvan onder meer gelet op straffen die voor dergelijke feiten plegen te worden opgelegd en op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Voorts heeft het hof in sterke mate rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarbij hij mede naar aanleiding van hetgeen uit de verklaringen van de deskundigen naar voren is gekomen van zijn grieven tegen de aan hem opgelegde tbs met verpleging afstand heeft gedaan en zich op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zoals hiervoor is overwogen.
Dagvaarding I impliciet subsidiair en dagvaarding II onder 2:
Het hof is in het kader van de strafoplegging – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren een passende en geboden reactie vormt.
Het hof leidt uit de beredeneerde wijziging van proceshouding van de verdachte af dat hij inmiddels open staat voor behandeling in het kader van de noodzakelijke maatregel. Onder die omstandigheden komt bij de strafoplegging naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak meer belang toe aan aanvang van die behandeling. Mede gelet daarop komt het hof tot een vrijheidsstraf van kortere duur dan de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd.
Dagvaarding I impliciet subsidiair:
Naast een gevangenisstraf zal het hof ook de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. Zoals hiervoor uiteengezet, is een tbs met voorwaarden niet toereikend om de problematiek van de verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverisico.
Het feit waarvoor de terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Vorderingen tot schadevergoeding

[benadeelde partij 1]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] (stiefvader van het slachtoffer) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Aangevoerd is dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet voor een schadevergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij geen vader is in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), noch valt onder de categorie van artikel 6:108 lid 4 onder g BW.
Beoordeling hof en conclusieHet hof is evenals de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 1] niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. Stiefouders zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een dergelijk recht toe te kennen. Dit sluit uiteraard niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de in artikel 6:108 lid 4 onder g BW opgenomen hardheidsclausule. Uit de memorie van toelichting volgt in dit verband dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen personen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Het hof leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat aldus slechts in uitzonderlijke gevallen alsnog aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van affectieschade. [benadeelde partij 1] heeft nooit in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer gehad. Ook overigens is een zodanige nauwe en persoonlijke betrekking, in het licht van het voorgaande, onvoldoende onderbouwd. [benadeelde partij 1] kan hierdoor niet worden aangemerkt als `naaste’ in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder g BW. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Het hof neemt in aanmerking dat [benadeelde partij 1] tevens heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel toe te passen, maar ziet ook geen aanleiding voor toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, reeds omdat het hof niet is gebleken van een situatie waarin de verdachte naar burgerlijk recht voor door [benadeelde partij 1] geleden schade aansprakelijk is.

[benadeelde partij 2]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] (moeder van het slachtoffer) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 42.989,79, bestaande uit € 5.489,79 aan materiële schade,
€ 20.000,00 aan shockschade en € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering tot vergoeding van de materiële schade verhoogd met primair een bedrag van € 3.900,00 en subsidiair een bedrag van € 1.125,00.
Volgens de daaraan gegeven onderbouwing betreft dit rechtstreekse schade, bestaande uit de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de speltherapie die haar kleinzoon [benadeelde partij 3] (zoon van het slachtoffer, hierna: [benadeelde partij 3]) als gevolg van het misdrijf dient te ondergaan. [benadeelde partij 3] is voor het verwerken van het trauma onder behandeling komen te staan van een speltherapeut. Voor deze behandelingen heeft de benadeelde partij kosten gemaakt. De kosten worden niet vergoed door de verzekering.
De benadeelde partij heeft in dit verband een offerte d.d. 1 mei 2021 overgelegd met de te verwachten kosten die het behandeltraject voor [benadeelde partij 3] met zich meebrengt.
Het subsidiair gevorderde bedrag is opgebouwd uit de behandelkosten die de benadeelde partij reeds voor [benadeelde partij 3] heeft voldaan. Hiertoe heeft de benadeelde partij facturen en een overzicht van bankafschriften overgelegd.
De benadeelde partij heeft voorts aangevoerd dat zij begrijpt dat de vordering in hoger beroep niet kan worden verhoogd en verzoekt het hof in dit verband om de vordering voor dit deel niet ontvankelijk te verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 46.889,79.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van € 42.989,79 en tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding voor een bedrag van € 46.889,79.
Standpunt verdediging
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist ten aanzien van de verhoging van het materiële deel van de vordering en de immateriële schade. Ten aanzien van het immateriële deel is aangevoerd dat dit een te complexe vordering is. Verzocht is om de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek tot verhoging van de materiële schade af te wijzen.
Beoordeling hof en conclusie
Materiële schade
Door de verdediging is geen verweer gevoerd ten aanzien van de in eerste aanleg gevorderde materiële schade van
€ 5.489,79. Nu aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal deze vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de verhoging van het materiële deel van de vordering nadat de rechtbank haar vonnis wees niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd en ter terechtzitting in eerste aanleg nader toegelicht. Het hof acht het aannemelijk dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van de gewelddadige dood van haar kind. Door de benadeelde partij is voldoende onderbouwd dat dit geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS), tot gevolg heeft gehad. Daarom kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade wegens shockschade.
Naar het oordeel van het hof is voorts voldoende komen vast te staan dat affectieschade is geleden.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in verband met dagvaarding I subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade, shockschade en affectieschade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering tot een bedrag van € 42.989,79 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 42.989,79 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de verzochte verhoging van het materiële bedrag van € 3.900,-, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat ofschoon het bedrag van de verhoging niet als vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, desondanks voldoende aannemelijk is dat het hier schade betreft waarvoor de verdachte naar burgerlijk recht jegens [benadeelde partij 2], die de verzorging en opvoeding van [benadeelde partij 3] op zich heeft genomen en derhalve moet worden geacht de daarmee gepaard gaande kosten te dragen, aansprakelijk is. Niet betwist is voorts dat de onderhavige kosten voortvloeien uit als gevolg van het in verband met dagvaarding I bewezenverklaarde door de verdachte veroorzaakte schade. In de omstandigheden van dit geval ziet het hof aanleiding de schadevergoedingsmaatregel ook voor dit bedrag toe te passen.

[benadeelde partij 3]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] (zoals het hof al eerder overwoog: zoontje van het slachtoffer, ook hierna: [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 51.096,66, bestaande uit € 1.096,66 aan materiële schade,
€ 30.000,00 aan immateriële schade (aantasting in de persoon) en € 20.000,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan affectieschade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van het materiële deel van de vordering.
Standpunt verdediging
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist ten aanzien van het materiële deel van de vordering en de immateriële schade. Ten aanzien van het immateriële deel is aangevoerd dat dit een te complexe vordering is. Verzocht is om de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht om ten aanzien van de immateriële schade aansluiting te zoeken bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Beoordeling hof en conclusie
Materiële schade
De benadeelde partij zal ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de twee maanden huur niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de onderbouwing van dat deel van de vordering ontoereikend is en nader onderzoek een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. Deze vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade (aantasting in de persoon) op basis van de inmiddels gebleken feiten en omstandigheden voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd bestreden. Het hof is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van oordeel dat deze vordering behoort te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 30.000,00.
De gevorderde vergoeding van affectieschade van
€ 20.000,00 zal als op de wet gegrond worden toegewezen. De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 50.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].

[benadeelde partij 4]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] (vader van het slachtoffer) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak onder dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te matigen.
Beoordeling hof en conclusie
Aan de benadeelde partij is door het in verband met dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade (affectieschade) toegebracht. De gevorderde schadevergoeding zal worden toegewezen omdat het hof deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aangewezen acht. Het hof bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 17.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 4].

[benadeelde partij 5]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding II tenlastegelegde, tot een bedrag van € 600,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Beoordeling hof en conclusie
Aan de benadeelde partij is door het in verband met dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De vordering zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bezien tot een bedrag van € 400,00 toegewezen worden, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-294081-19 onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-172187-19 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair tenlastegelegde en het onder parketnummer 10-294081-19 onder 2 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaartde benadeelde partij [benadeelde partij 1]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 42.989,79(tweeënveertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig cent), bestaande uit
€ 5.489,79(vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en
€ 37.500,00(zevenendertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaartde benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
46.889,79(zesenveertigduizend achthonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit
€ 9.389,79(negenduizend driehonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en
€ 37.500,00(zevenendertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die overeenkomstig artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op
140 dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
16 juli 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.000,00(vijftigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaartde benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vorderingen bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 50.000,00(vijftigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die overeenkomstig artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op
162 dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
16 juli 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat,ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-172187-19 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die overeenkomstig artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op
57 dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
16 juli 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-294081-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00(vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaartde benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat,ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het in verband met de dagvaarding onder parketnummer 10-294081-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00(vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die overeenkomstig artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op
1 dag.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
19 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. Y.C. Bours en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 september 2022.
mr. S.A.J. van ’t Hul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.