ECLI:NL:GHDHA:2022:1770

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
1015879222rk
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorlopige hechtenis en verzoek tot schorsing in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die gedetineerd is in PI Rijnmond – HvB De IJssel. De rechtbank Rotterdam had op 7 juli 2022 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen. De verdachte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de verdachte, zijn advocaat mr. O. Saki en de advocaat-generaal mr. I.J.E.H.C. Degeling gehoord.

Het hof stelt vast dat er geen wettelijke bepaling is die een termijn van 30 dagen voor de behandeling van het hoger beroep vereist, maar dat een appel zo spoedig mogelijk behandeld dient te worden. De raadsvrouw had zelf verzocht om de zaak op 1 september 2022 te behandelen, wat is gebeurd. De verdediging betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen, omdat er geen ernstige bezwaren zouden zijn ten aanzien van de Opiumwetfeiten. Het hof oordeelt dat de ernstige bezwaren ontbreken voor feit 1, omdat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de verdovende middelen.

Het hof is van mening dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist over de ernstige bezwaren voor de feiten 2 en 3. Het hof wijst erop dat het handelen van de verdachte wijst op een overdracht tussen hem en de medeverdachte, waarbij de verdachte geld aanlevert en de medeverdachte de verdovende middelen. Het hof concludeert dat er een risico op herhaling bestaat, wat de noodzaak van voorlopige hechtenis onderstreept.

Daarnaast heeft de verdachte verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, onder andere omdat hij zorg voor zijn zieke familie wil dragen. Het hof overweegt dat het belang van de strafvordering zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij schorsing, gezien de ernst van de feiten. Het verzoek tot schorsing wordt afgewezen. Het hof wijst zowel het hoger beroep als het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis af.

Uitspraak

datum beschikking: 1 september 2022

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de verdachte, genaamd:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië)
thans gedetineerd in PI Rijnmond – HvB De IJssel.
Procesgang
De rechtbank Rotterdam heeft in raadkamer bij beschikking van 7 juli 2022 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 7 juli 2022 namens de verdachte hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 1 september 2022 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verdachte, de advocaat mr. O. Saki en de advocaat-generaal mr. I.J.E.H.C. Degeling.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
In raadkamer is namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hiervoor bedoelde hoger beroep tevens verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling van het hoger beroep
Namens de verdachte is primair betoogd dat het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard omdat het niet binnen 30 dagen is behandeld, gelet op het arrest van het hof Den Bosch van 31 augustus 2022. Het hof stelt voorop dat er geen wettelijke bepaling is die dwingt tot het hanteren van een dergelijke termijn. Wel dient een appel zo spoedig mogelijk behandeld te worden. Wat hier ook van zij, de raadsvrouw heeft in een email van 29 juli 2022 zelf verzocht de zaak op 1 september 2022 te behandelen, aan welk verzoek is voldaan.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen omdat de ernstige bezwaren ontbreken ten aanzien van de Opiumwetfeiten en omdat voor de voorlopige hechtenis een wettelijke grond ontbreekt.
Het hof is op basis van het huidige dossier van oordeel dat de ernstige bezwaren ontbreken ten aanzien van feit 1 nu de verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over de verdovende middelen die zich in de auto van de medeverdachte bevonden.
Het hof is verder van oordeel dat de rechtbank op 7 juli 2022 op juiste wijze heeft beslist ten aanzien van de ernstige bezwaren voor de feiten 2 en 3 en de grond. Ook met de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd kan het hof zich verenigen en het maakt deze tot de zijne. Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de omstandigheid dat het handelen van de verdachte lijkt te wijzen op een overdracht tussen de verdachte en de medeverdachte waarbij de verdachte het geld zou aanleveren en de medeverdachte de verdovende middelen.
Daar waar grote hoeveelheden crimineel vermogen worden verdiend, bestaat vrijwel automatisch de noodzaak dit vermogen wit te wassen. Het vervoeren van deze geldbedragen is daarmee een onmisbare schakel voor de georganiseerde criminaliteit en is een vast bestanddeel van de handel in verdovende middelen. De lucratieve aard en de hiermee gepaarde noodzaak tot witwassen op grote schaal maakt dan ook dat herhaling van het plegen van dergelijke feiten in de rede ligt, waardoor het aannemelijk is dat verdachte dergelijke feiten in vrijheid zal voortzetten.
De beoordeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
In raadkamer is namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om schorsing van zijn voorlopige hechtenis verzocht. Daartoe is onder meer aangevoerd dat hij de zorg voor zijn (zieke) familie op zich wenst te nemen.
Ten aanzien van dit verzoek overweegt het hof dat het belang van strafvordering bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis, waarbij mede acht is geslagen op de ernst van de feiten.
Dit brengt mee dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Wijst het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Deze beschikking is gegeven op 1 september 2022 door
mr. G. Knobbout, voorzitter,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. J. Eisses, leden,
in bijzijn van F. Abassi, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 1 september 2022
de advocaat-generaal