ECLI:NL:GHDHA:2022:1761

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
BK-22/00069
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 67,30, bestond uit € 2 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 22 februari 2021 om 15.09 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan en ook geen geldige parkeervergunning aanwezig was. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren moest worden voldaan en dit niet was gebeurd.

In hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien er geen bewijs was dat de parkeerbelasting was voldaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de heffing van parkeerbelasting in Den Haag correct was uitgevoerd volgens de gemeentelijke verordening. De uitspraak werd op 14 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00069

Uitspraak van 14 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. van der Laan)
en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 december 2021, nummer SGR 21/3614.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,30, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2021 heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier heeft ter zake geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 2 mei 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Op 22 februari 2021 om 15.09 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [straat 1] ter hoogte van nummer [nummer] , om de hoek van de [straat 2] , te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning kan worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op 22 februari 2021 om 15.09 uur is met behulp van een door een scanauto gemaakte scan geconstateerd dat op genoemd tijdstip voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning. De Heffingsambtenaar heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen Den Haag 2021 moet de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren worden voldaan. Blijkens de bijlage bij het verweerschrift met een overzicht van controlehandelingen is door een scanauto vastgesteld dat de auto geparkeerd stond op de [straat 1] zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Deze locatie is ook vermeld op de naheffingsaanslag en de geparkeerde auto is vastgelegd op foto’s, die bij de uitspraak op bezwaar zijn gevoegd. Aangezien de auto stond geparkeerd zonder dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting is betaald en ook geen geldige parkeervergunning is aangemeld, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Eiser heeft niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De heffing van parkeerbelasting is in de gemeente Den Haag gereguleerd in de gemeentelijke Verordening parkeerbelastingen Den Haag 2021 (de Verordening). Belanghebbende heeft niet betwist dat de auto op 22 februari 2021 op 15.09 uur geparkeerd stond in de [straat 1] te [woonplaats] en dat op grond van de Verordening voor de desbetreffende parkeerplaats en het desbetreffende tijdstip parkeerbelasting verschuldigd is en dat deze niet is voldaan. Evenmin is in geschil dat de parkeerplaats waar de auto geparkeerd stond zich buiten het gebied bevindt waarvoor belanghebbende beschikt over een bewonersvergunning. Aangezien geen sprake is van voldoening van de parkeerbelasting op aangifte of op andere wijze zoals bedoeld in artikel 234, lid 1, in verbinding met artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 7 van de Verordening is de naheffingsaanslag door toepassing van artikel 20, lid 1 en lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet terecht opgelegd.
5.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat voor het gebruik van GPS-gegevens geen wettelijke basis bestaat, waardoor deze niet kunnen worden gebruikt als bewijs, overweegt het Hof ten overvloede het volgende. In het belastingrecht geldt de zogenoemde vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen met alle mogelijke middelen het bewijs mogen leveren dat hun standpunt onderbouwt. Anders dan belanghebbende stelt is de Heffingsambtenaar dus niet gebonden aan bewijsmiddelen waarvan het gebruik uitdrukkelijk op grond van een wettelijke bepaling is toegestaan.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 14 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.