ECLI:NL:GHDHA:2022:1751

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
2200040419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeend geweld tegen een baby door gastouder met onduidelijkheid over het ontstaan van hersenletsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, een gastouder, die werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een zeven maanden oude baby, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de baby opzettelijk letsel toe te brengen door hem te schudden en/of met kracht te behandelen. De zaak kwam voort uit een incident op 3 september 2015, waarbij de baby in een zorgwekkende toestand werd aangetroffen en later werd gediagnosticeerd met symptomen die konden wijzen op het 'shaken baby syndroom'.

Tijdens het proces zijn deskundigen geraadpleegd, waaronder forensisch artsen die de medische bevindingen van de baby onderzochten. Deskundige Bilo concludeerde dat de combinatie van letsels alleen kon worden verklaard door een ernstig trauma, terwijl deskundige Karst twijfels uitte over de mogelijkheid dat het letsel al eerder was ontstaan. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het letsel, vooral omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld wanneer het letsel was ontstaan. Het hof sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, gezien de vrijspraak van de verdachte.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, en de ruimte voor twijfel die kan leiden tot vrijspraak. De zaak illustreert ook de complexiteit van medische beoordelingen in rechtszaken waarbij letsel aan kinderen betrokken is.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000404-19
Parketnummer: 09-808511-15
Datum uitspraak: 1 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:

primair:

subsidiair:

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 3 september 2015 verbleef de toen zeven maanden oude baby [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] (hierna: [slachtoffer]) op het adres van zijn gastouder, te weten de verdachte.
[slachtoffer] was al een tijd, ongeveer ruim twee weken, ziek. Hij at en sliep niet altijd goed, hoestte en had last van (ernstige) huiduitslag. De ouders zijn in die tijd meer dan eens met hem naar een dokter gegaan, ook op aanraden van de verdachte, en de artsen dachten aan mogelijk een virus of koemelkallergie.
Op 3 september 2015 was [slachtoffer] ook ziek. De verdachte schrok toen zij de huilende [slachtoffer] uit zijn pakje haalde - hij was door zijn vader op de fiets, in een fietstoeltje zittend, gebracht - omdat [slachtoffer] erg rood was. Op verzoek van de vader heeft de verdachte [slachtoffer] direct naar bed gebracht, maar heeft hem hier al heel snel weer uitgehaald, omdat zij het niet vertrouwde. De verdachte heeft hem beneden in zijn wipstoeltje gelegd om hem niet uit het oog te verliezen. Ze vond dat hij er bleek uit zag, veel sliep en dat hij te stil en rustig was. In de middag heeft de verdachte [slachtoffer] eten gegeven dat hij van thuis had meegekregen. Hij heeft maar een paar hapjes gegeten. Even later is hij weer in slaap gevallen. Zij is bij hem in de woonkamer blijven zitten. De verdachte was de hele dag alleen met [slachtoffer] en een ander meisje op wie zij ook paste. Toen dit meisje rond 15:00 uur à 15:30 uur door haar vader werd opgehaald, sliep [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer] ook bij het uitlaten van vader en dochter niet uit het oog verloren. Na hun vertrek rook de verdachte een heftige poepluier bij [slachtoffer] waarop zij hem wilde verschonen. De verdachte heeft hem vervolgens op de commode gelegd waarop [slachtoffer] begon te rochelen en spugen. Zijn ogen draaiden weg en hij had stuiptrekkingen. De verdachte dacht aan een epileptische aanval. Ze heeft [slachtoffer] direct rechtop gehouden waarop hij slap over haar schouder viel. De verdachte voelde dat [slachtoffer] buiten bewustzijn raakte.
De verdachte heeft verklaard dat zij op 14 augustus 2015 een soortgelijke situatie met [slachtoffer] heeft meegemaakt, die zij ook meteen aan de ouders heeft gemeld, maar dat het op 3 september 2015 heftiger was. De verdachte maakte zich ernstige zorgen en heeft direct 112 gebeld. Vervolgens heeft zij het gastouderbureau en de ouders van [slachtoffer] in kennis gesteld.
De kinderarts van het LUMC heeft na medisch onderzoek gemeld dat er mogelijk sprake zou zijn van een "shaken baby syndroom". Bij [slachtoffer] werden op en na 3 september 2015 in het LUMC de volgende bevindingen gedaan:
• Subdurale vochtcollecties/bloedingen met na enige dagen bij beeldvorming zichtbare bloedafbraakproducten;
• Aanwijzingen voor ischemische beschadiging van het hersenweefsel en de hersenschors met verminderde grijswitdifferentiatie;
• Preretinale bloedingen en uitgebreide intraretinale bloedingen - twijfels over het gezichtsvermogen vanwege een mogelijke cerebrale component.
Het verwijt aan de verdachte en haar verklaringen
De verdachte wordt verweten dat zij zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dan wel aan zware mishandeling, dan wel aan poging tot zware mishandeling.
De verdachte heeft dit van begin af aan stellig ontkend. Zij heeft tegenover de politie en tegenover de rechtbank en het hof meewerkend, open en consistent verklaard. Naar haar zeggen heeft zij niets misdaan en is er in haar huis en onder haar toezicht niets gebeurd dat het hersenletsel bij de baby zou kunnen verklaren. Zij heeft zo goed mogelijk voor hem gezorgd en hem voortdurend in de gaten gehouden. Er waren ook geen anderen bij haar thuis die hem op enigerlei wijze zouden kunnen hebben mishandeld.
Bevindingen van de twee deskundigen
Deskundige BiloOp 4 januari 2017 heeft de NFI-deskundige R.A.C. Bilo, forensisch arts, het rapport “Medisch forensisch onderzoek bij een 7 maanden oude jongen met een vermoeden van toegebracht letsel” uitgebracht. In zijn rapportage d.d. 15 mei 2018 heeft Bilo aanvullende vragen van de verdediging beantwoord.
Bilo heeft onder meer gerapporteerd dat – kort en samengevat weergegeven – de afzonderlijke en gecombineerde bevindingen over de medische toestand van [slachtoffer] op en na 3 september 2015 alleen kunnen worden verklaard op basis van een trauma (een gebeurtenis waarbij letsel kan optreden). De combinatie van de vastgestelde letsels (subdurale bloedingen, bevindingen bij oogheelkundig onderzoek en hersenbeschadiging) is
zeer veel waarschijnlijkerbij een opvallend en/of ernstig trauma (accidenteel of toegebracht) dan bij een andere oorzaak, bijvoorbeeld een triviaal trauma of een niet-herkende aandoening.
Bilo heeft voorts gerapporteerd dat het niet mogelijk is om op basis van de bevindingen een uitspraak te doen of sprake is geweest van een contacttrauma, een repeterend acceleratie-deceleratietrauma (het hof begrijpt: schudden) of een combinatie van beide traumamechanismen.
Voorts zijn volgens Bilo de bevindingen op en na 3 september 2015
veel waarschijnlijkerbij twee of meer momenten van ontstaan dan bij één moment van ontstaan van de subdurale bloedingen. Hierbij werd één van deze momenten geplaatst in de tijd kort voor het ontstaan van de klinische verschijnselen die op 3 september 2015 aanleiding vormden voor het acuut zoeken van medische hulp. Bilo heeft gerapporteerd dat het niet mogelijk was om een exacte indicatie te geven van eventuele andere momenten (dan het moment op 3 september 2015) waarop de schade is ontstaan.
Gezien de klinische verschijnselen en de bevindingen bij onderzoek van [slachtoffer] op en na 3 september 2015 moet de ‘verse’ bloeding, die op 3 september 2015 bij beeldvorming werd gezien, volgens Bilo
zeer veel waarschijnlijkerhet gevolg zijn geweest van een opvallend en/of ernstig voorval waarbij de nieuwe bloeding is ontstaan, dan van een voorval zoals zich tijdens de normale dagelijkse omgang met een kind kan voordoen, zoals het stoten van het hoofd of het wiegen van een kind dat geleid heeft tot “rebleeding”.
De gesuggereerde verklaringen in de verstrekte gegevens voor het ontstaan van het hersenletsel (vallen of stoten, de inwerking van krachten bij het zitten in een fietsstoeltje, verslikken of een allergische reactie) worden door Bilo verworpen. Op basis van de huidige stand van zaken in de wetenschap acht hij die als oorzaak voor het letsel uitgesloten. Wel tekent hij daarbij aan, dat deze conclusies alleen gelden indien er geen sprake is van complicerende factoren (bijvoorbeeld een stofwisselingsziekte), waarvoor overigens bij [slachtoffer] tijdens uitgebreid onderzoek in het LUMC geen aanwijzingen zijn gevonden.
Deskundige KarstOp 7 juni 2022 heeft de NFI-deskundige W.A. Karst, forensisch arts, het rapport “Reactie op rapporten van R.A.C. Bilo over een jongen van destijds 7 maanden oud met hersenletsel” uitgebracht. Karst is het in hoofdlijnen eens met Bilo en heeft de conclusie onderschreven dat de combinatie van bevindingen passend is bij een forse krachtsinwerking, waarbij de bevindingen waarschijnlijker zijn bij een forse niet-accidentele krachtsinwerking dan bij een forse accidentele krachtsinwerking.
Naar aanleiding van voornoemd rapport is Karst op 9 juni 2022 gehoord door de raadsheer-commissaris.
Karst heeft zich bij dit verhoor afgevraagd of kan worden gesteld dat er op 3 september 2015 wel sprake was van een klinische noodsituatie. Karst heeft verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat het op dat moment enkel een epileptische aanval is geweest. Volgens Karst kunnen de verschijnselen op 3 september 2015 die leidden tot de 112 melding mogelijk het gevolg zijn geweest van een epileptische aanval die soms optreedt enkel omdat er bloed langs de hersenen zit. Met andere woorden: de aanval kan een laat indirect gevolg zijn geweest van eerder opgetreden hersenletsel. Karst heeft verklaard dat dat eerder opgetreden hersenletsel enkele uren tot dagen van tevoren kan zijn aangebracht
Karst heeft zijn bevindingen vervolgens in een nieuwe rapportage d.d. 13 juli 2022 (de ‘Aanvullende reactie op rapporten van R.A.C. Bilo over een jongen van destijds circa 7 maanden oud met hersenletsel’) beschreven. Karst stelt dat hij op basis van de gegeven verklaringen en de beschikbaar gestelde medische informatie niet kan uitsluiten dat de krachtsinwerking die tot het hersenletsel heeft geleid, heeft plaatsgevonden vóór de komst van [slachtoffer] bij de gastmoeder in de ochtend van 3 september 2015.
Karst heeft geconcludeerd dat de medische bevindingen (met het ernstige hersenletsel)
waarschijnlijkerzijn bij een forse krachtsinwerking tijdens het verblijf van [slachtoffer] bij de gastmoeder op 3 september 2015, dan voorafgaande aan het verblijf. Voorts heeft hij geconcludeerd dat hij de (kleine) mogelijkheid openlaat dat reeds sprake was van hersenletsel als gevolg van een forse krachtsinwerking voorafgaande aan de komst van [slachtoffer] bij de gastmoeder en dat hij daarmee afwijkt van de interpretatie van Bilo.
Karst is op 4 augustus 2022 wederom door de raadsheer-commissaris gehoord. Karst heeft aldaar nogmaals aangegeven dat hij niet kan en wil uitsluiten dat het hersenletsel bij [slachtoffer] aanwezig kan zijn geweest voorafgaande aan het verblijf bij de gastmoeder op 3 september 2015.
Conclusie
Een bewezenverklaring dient te worden gegrond op wettig en overtuigend bewijs. Dit houdt in dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt dat een verdachte wordt gemaakt.
Naar het oordeel van het hof laten met name voornoemde conclusies van Karst ruimte voor twijfel.
Met andere woorden: naar het oordeel van het hof kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte op 3 september 2015 het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Dit is met name het gevolg van het feit dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld op welk moment precies het ernstig hersenletsel bij [slachtoffer] is ontstaan. Het is immers mogelijk dat dit voorafgaand aan [slachtoffers] verblijf bij de verdachte is geweest.
Het hof acht – alles afwegende – en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 34.633,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft – met het oog op de gevorderde vrijspraak - geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezendat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. H.C. Wiersinga en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 september 2022.