ECLI:NL:GHDHA:2022:1737
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid belastingrechter en dwangbevelkosten in belastingzaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de dwangbevelkosten terecht in rekening zijn gebracht door de Ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende, aangeduid als [X], had bezwaar gemaakt tegen de kosten die in rekening waren gebracht voor de betekening van een dwangbevel, dat was uitgevaardigd ter invordering van een onbetaald gebleven naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd op 25 februari 2020 en had uiterlijk op 10 maart 2020 betaald moeten worden. Na het niet betalen van de aanslag, volgde een aanmaning en uiteindelijk het dwangbevel op 16 april 2020, waarbij € 55 aan kosten in rekening werd gebracht.
De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de belastingrechter niet bevoegd is om een verklaring voor recht af te geven, zoals door de belanghebbende was verzocht. Het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank dat de dwangbevelkosten terecht in rekening waren gebracht, en nam de gronden van de Rechtbank over. De belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig om uitstel van betaling had verzocht, en de kosten waren dus terecht in rekening gebracht.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.