ECLI:NL:GHDHA:2022:1736

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BK-22/00443
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van advocaatkosten voor partneralimentatie in het belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van advocaatkosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met een procedure tot verkrijging van partneralimentatie. De belanghebbende, die in 2016 gescheiden is, had in 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur de aftrek van advocaatkosten voor de alimentatieprocedure had geweigerd. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat er geen recht op partneralimentatie was toegekend aan de belanghebbende, waardoor er geen bron van inkomen was ontstaan. Dit leidde tot de conclusie dat de gemaakte advocaatkosten niet aftrekbaar waren. Het Hof verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij op basis van informatie van de Belastingdienst mocht vertrouwen op aftrekbaarheid van de kosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00443

Uitspraak van 16 augustus 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 april 2022, nummer SGR 21/4358.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.669 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 192 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de tegen de aanslag en beschikking gemaakte bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 8 juni 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd geweest met [A] (de ex-partner). Hun huwelijk is op [datum] 2016 door echtscheiding ontbonden.
2.2.
Belanghebbende en haar ex-partner hebben op 28 december 2015 een echtscheidingsconvenant gesloten waarin is overeengekomen dat partijen afzien van partneralimentatie omdat zij beiden in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 6 januari 2016 waarin de echtscheiding is uitgesproken en vermeldt, voor zover van belang:
“2.1. Partijen spreken af over en weer jegens elkander niet gehouden zijn tot het betalen van enige uitkering strekkende tot het levensonderhoud. Partijen constateren dat zij op dit moment beiden zelfstandige inkomsten genereren en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Partijen kiezen er bewust voor geen alimentatie-/draagkrachtberekening aan hun afspraak ten grondslag te leggen.”
2.3.
Belanghebbende heeft in 2018 een procedure gevoerd bij de Rechtbank Rotterdam om partneralimentatie en kinderalimentatie te verkrijgen. Belanghebbende is tegen de afwijzende beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 23 februari 2018 in hoger beroep gegaan bij het Hof. Het Hof heeft bij beschikking van 10 april 2019 de beschikking van de Rechtbank Rotterdam bekrachtigd. Wel is aan belanghebbende kinderalimentatie toegekend voor de opvoeding van de zoon die ze met haar ex-partner heeft. In die procedures heeft belanghebbende zich laten bijstaan door een advocaat, die bij factuur van 23 maart 2018 € 4.000 aan kosten in rekening heeft gebracht aan belanghebbende (de advocaatkosten).
2.4.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2018 de advocaatkosten als aftrekpost opgevoerd ter zake van uitgaven voor partneralimentatie. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur de aftrek van advocaatkosten geweigerd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“1. Eiseres is in 2016 gescheiden. Zij heeft geprocedeerd teneinde alimentatie van haar ex-partner te ontvangen. In geschil is of verweerder terecht de door eiseres opgevoerde advocaatkosten in verband hiermee niet in aftrek heeft toegestaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat op grond van de geldende regelgeving slechts recht op aftrek van dit soort advocaatkosten bestaat, indien daadwerkelijk een recht op partneralimentatie is ontstaan [
Voetnoot: Zie de artikelen 3.101 Wet IB 2001 en 3.108 Wet IB 2001]. Pas dan is sprake van een periodieke uitkering en pas dan kunnen de daarvoor gemaakte kosten in aftrek worden gebracht. Dat is hier niet het geval; eiseres heeft in de gerechtelijke procedures geen partneralimentatie toegekend gekregen en een dergelijk recht is ook overigens niet ontstaan. Onder die omstandigheden zijn de advocaatkosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de procedures die zij heeft gevoerd om de partneralimentatie toegekend te krijgen, niet aftrekbaar.
3. De rechtbank volgt eiseres vervolgens niet in haar stelling dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de kosten wel aftrekbaar zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Voor zover eiseres meent vertrouwen te mogen ontlenen aan de informatie op de website van de Belastingdienst die zij heeft geraadpleegd bij het indienen van haar aangifte, waarin zou hebben gestaan dat advocaatkosten wegens partneralimentatie aftrekbaar zijn, volgt de rechtbank haar daarin niet. De tekst op de site van de Belastingdienst luidde als volgt: “
De kosten die u maakt om alimentatie of een afkoopsom te krijgen of te behouden, mag u aftrekken”. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de woorden ‘krijgen en behouden’ blijkt dat de belastingplichtige die de kosten wil aftrekken daadwerkelijk partneralimentatie moet hebben ontvangen, alvorens sprake is van een bron van inkomen waarop de gemaakte (advocaat)kosten in aftrek kunnen worden gebracht (zie ook het hiervoor onder 2 overwogene). Daarvan is in dit geval geen sprake; eiseres heeft geen partneralimentatie toegekend gekregen en ook is er anderszins geen recht daarop ontstaan. Er is dus geen sprake van het verkrijgen van partneralimentatie en ook niet van inning of behoud van partneralimentatie. Om die reden kan eiseres in dit verband niet een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
5. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling zij vertrouwen kan ontlenen aan de inlichtingen van de medewerkers van de BelastingTelefoon dan wel een andere medewerker van de Belastingdienst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een medewerker van de BelastingTelefoon dan wel de Belastingdienst haar een ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan waaraan zij het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat de advocaatkosten voor aftrek in aanmerking komen. Eiseres heeft dit wel gesteld maar zij heeft de in dit verband aangevoerde stellingen onvoldoende geconcretiseerd of inzichtelijk gemaakt om haar stelling dat haar een dergelijke toezegging is gedaan aannemelijk te achten. Zo heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt wat voor vragen zij heeft gesteld en welke antwoorden daarop zijn gegeven. Ook heeft eiseres geen namen van medewerkers van de BelastingTelefoon genoemd, zodat niet toetsbaar is of deze medewerkers enkel op basis van de vragen van eiseres een algemene inlichting hebben gegeven of dat zij op basis van bewijsstukken een bewust inhoudelijk standpunt hebben ingenomen. Ter zitting heeft eiseres weliswaar nader verklaard over haar gesprekken met de BelastingTelefoon en de – naar de rechtbank begrijpt – aanslagregelaar. Echter ook op basis van die uiteenzetting door eiseres kan de rechtbank niet concluderen dat haar door enige medewerker van de Belastingdienst een concrete, ongeclausuleerde toezegging is gedaan dat de door eiseres gemaakte kosten in haar situatie, te weten de situatie waarbij de gerechtelijke procedures niet succesvol zijn geweest en zij géén recht op partneralimentatie toegewezen heeft gekregen, tóch aftrekbaar zijn.
6. Nu geen andere gronden zijn gesteld of gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, slaagt het beroep van eiseres daarop niet.
7. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen aparte gronden aangevoerd. Ook is niet gebleken dat deze in strijd met de geldende regelgeving is vastgesteld.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de advocaatkosten die belanghebbende heeft gemaakt voor de procedure tot verkrijging van partneralimentatie aftrekbaar zijn, zo nodig op grond van het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.669 en tot een dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Aftrek advocaatkosten
5.1.
Ingevolge artikel 3.108 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen de daarop drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. Deze kosten kunnen in mindering worden gebracht op belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, waaronder de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting worden ontvangen (artikel 3.100, lid 1, letter a, in verbinding met artikel 3.101, lid 1, letter b, Wet IB 2001). Wil sprake zijn van een belastbaar inkomensbestanddeel dan moet er een bron van inkomen zijn. In het geval er een bron van inkomen is ontstaan dan zijn in beginsel de hier bedoelde bijbehorende kosten aftrekbaar. Aangezien ontvangen alimentatie, als zijnde een periodieke uitkering, behoort tot het belastbare inkomen, zijn voor de ontvanger van de alimentatie de kosten van rechtsbijstand aftrekbaar. Deze dienen immers ter verwerving of behoud van belastbare inkomsten in de vorm van alimentatie.
5.2.
Vast staat dat belanghebbende geen recht op partneralimentatie toegekend heeft gekregen, waardoor er geen bron van inkomen is ontstaan. De advocaatkosten zijn daarom niet aftrekbaar.
Vertrouwensbeginsel
5.3.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat in gesprekken met medewerkers van de BelastingTelefoon dan wel van de Belastingdienst aan belanghebbende is meegedeeld dat advocaatkosten die gemaakt zijn voor het verkrijgen van partneralimentatie aftrekbaar zijn. Voorts stelt belanghebbende daarbij dat het een persoonlijke vraag betrof, omdat zij haar BSN in het keuzemenu heeft doorgegeven.
5.4.
Het Hof overweegt dat met hetgeen belanghebbende in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat een medewerker van de BelastingTelefoon dan wel van de Belastingdienst een toezegging heeft gedaan waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat, hoewel haar geen alimentatie is toegekend, de advocaatkosten niettemin aftrekbaar zijn. Daarbij komt dat ongewis is gebleven wat de gesprekken met de medewerkers van de Belastingtelefoon precies inhielden en met wie belanghebbende heeft gesproken. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat niet aannemelijk is dat belanghebbende via de BelastingTelefoon gesproken heeft met mevrouw [B] of de heer [C] , omdat de Inspecteur verklaard heeft dat dit de aanslagregelaar respectievelijk de bezwaarbehandelaar waren.
5.5.
Voor zover belanghebbende stelt vertrouwen te mogen ontlenen aan de informatie op de website van de Belastingdienst die zij heeft geraadpleegd bij het indienen van de aangifte, verwerpt het Hof die stelling op de gronden die de Rechtbank in haar uitspraak onder 4 heeft vermeld.
5.6.
Gelet op hetgeen onder 5.4 en 5.5 is overwogen faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 16 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.