ECLI:NL:GHDHA:2022:1728

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
2200256921
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstige gevolgen door roekeloos rijgedrag en afleiding door levende have

Op 8 september 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 11 september 2019 te Boskoop, waarbij de verdachte, als bestuurder van een auto, roekeloos heeft gereden. De verdachte had kittens in de auto vervoerd, wat leidde tot afleiding en het overschrijden van een dubbele doorgetrokken streep. Dit resulteerde in een botsing met een tegemoetkomende vrachtauto, waarbij meerdere slachtoffers ernstig letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof kwam tot de conclusie dat er sprake was van aanmerkelijke schuld. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende aandacht op de weg had gehouden en dat het vervoeren van levende have in de cabine een voorzienbaar risico met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zelf ook letsel had opgelopen en psychische klachten ervoer als gevolg van het ongeval.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002569-21
Parketnummer: 09-056792-20
Datum uitspraak: 8 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 augustus 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 11 september 2019 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de N207 (de Alphenseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: zij, verdachte, heeft/is:
- haar voertuig niet voldoende onder controle gehouden en/of (vervolgens/daarbij)
- niet zoveel mogelijk rechts gehouden en/of (vervolgens/daarbij)
- een (dubbele) doorgetrokken streep overschreden en/of (vervolgens/daarbij)
- gereden op het gedeelte van de rijbaan dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer en/of (vervolgens/daarbij)
- op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer tegen een haar tegemoetkomende vrachtauto gebotst,
waarna en/of waardoor die vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer1]) in botsing is gekomen met een andere vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer2]), waardoor (een) ander(en), namelijk de vrachtwagenchauffeur(s) (genaamd [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige en/of langdurige hoofdpijn(en) (de heer [slachtoffer1]) en/of heup uit de kom (waarvoor repositie) en/of letsel aan bekken (waarvoor operatie) en/of verlamming van been en/of wond aan hand (de heer [slachtoffer2]), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2019 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de N207 (de Alphenseweg), als volgt heeft gehandeld: zij, verdachte, heeft/is:
- haar voertuig niet voldoende onder controle gehouden en/of (vervolgens/daarbij)
- niet zoveel mogelijk rechts gehouden en/of (vervolgens/daarbij)
- een (dubbele) doorgetrokken streep overschreden en/of (vervolgens/daarbij)
- gereden op het gedeelte van de rijbaan dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer en/of (vervolgens/daarbij)
- op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer tegen een haar tegemoetkomende vrachtauto gebotst,
waarna en/of waardoor die vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer1]) in botsing is gekomen met een andere vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer2]), waardoor (een) ander(en), namelijk de vrachtwagenchauffeur(s) (genaamd [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2]) lichamelijk letsel hebben/heeft bekomen en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van
2 jaren, alsmede tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is in eerste aanleg de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Beoordeling van het tenlastegelegde
Het hof heeft in deze zaak te oordelen over de vraag of bij het aan de verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), een verkeersmisdrijf, dan wel artikel 5 WVW, een verkeersovertreding. Bij het eerstgenoemde wetsartikel staat centraal dat het aan
de schuldvan de verdachte is te wijten, dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het antwoord op de voorliggende vraag is een juridisch betoog waarin weging van relevante feiten en omstandigheden doorslaggevend is. Het hof komt op dat juridisch betoog hieronder terug.
Vooropgesteld in deze zaak moet evenwel het volgende.
Vaststaat dat de slachtoffers van het (de) verkeersongeval(en), lichamelijk letsel hebben opgelopen; het slachtoffer van het primaire ongeval in zodanige ernstige mate en mogelijk blijvend, dat het de kwaliteit van zijn leven - fysiek en psychisch - ernstig heeft beïnvloed en nog steeds beïnvloedt, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegelicht. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer van het opvolgende ongeval dusdanig letsel heeft opgelopen, dat medisch ingrijpen middels operaties noodzakelijk was. De verdachte heeft ter zitting de volledige verantwoordelijkheid genomen voor het ontstaan van het (de) ongeval(len) en voor de gevolgen die dat heeft gehad. Ook zij ondervindt nog de fysieke klachten van het door haar opgelopen letsel zij het in niet vergelijkbare, dat is veel mindere, mate dan het primaire slachtoffer. De verdachte kampt voorts nog met psychische trauma klachten als gevolg van het verkeersongeval en zij leeft met een groot schuldgevoel.
In juridische zin, is het begrip schuld in het verkeersstrafrecht samengesteld uit twee componenten; enerzijds de aanmerkelijke (of grove) onvoorzichtigheid en anderzijds de verwijtbaarheid. Het moet gaan om aanmerkelijke, min of meer grove schuld. Het maken van één enkele verkeersfout kan maar hoeft op zichzelf niet steeds voldoende te zijn om die grove schuld te kunnen aannemen. Het komt volgens de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Om die reden is in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld. Evenmin kan enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld.
Het hof stelt - voor zover hier van belang - de volgende feiten en omstandigheden vast.
De weg waarop op 11 september 2019 het ongeval heeft plaatsgevonden, betreft de N207, een provinciale weg onder andere gelegen tussen Boskoop en Alphen aan de Rijn. De weg aldaar is ingericht in één rijbaan, voor verkeer in twee richtingen gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep. In de richting van Alphen aan den Rijn is aan de rechterzijde van de rijbaan een vangrail geplaatst in de berm. De berm aan de overzijde bestaat uit een grasberm op een aflopend talud met daarnaast een sloot. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van
60 km/uur. Ter hoogte van hectometerpaal 28,6 loopt de weg in een vloeiende bocht.
De verdachte reed als bestuurster van een personenauto op de N207, komende vanuit de richting Alphen aan den Rijn en gaande in de richting van Boskoop. Achter haar reed een personenauto en daarachter een vrachtauto (merk Scania). Ter hoogte van hectometerpaal 28.6 raakte zij afgeleid doordat een van de kittens, die zij in een krat met een hoogte van 20 à 30 centimeter vervoerde op de bijrijdersstoel in de auto, omhoog sprong. Zij reageerde hierop door de kitten te pakken en weer in de krat te doen. De verdachte kwam hierbij met haar personenauto op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer terecht. Dit is in strijd met artikel 3 RVV 1990 (bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden). Vervolgens is de auto van de verdachte in botsing gekomen met een vrachtauto met aanhanger (merk: Ginaf) die op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft reed. Kort hierna is genoemde vrachtauto frontaal in botsing gekomen met de vrachtauto (merk: Scania) die kort voor het ongeval achter de verdachte reed.
Het ongeval vond plaats om ongeveer 15:20 uur. Met betrekking tot de weersgesteldheid, het wegdek en de verkeerssituatie zijn geen gebreken en/of bijzonderheden gebleken welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. De verdachte was goed bekend met de weg en de verkeerssituatie ter plaatse.
Het hof komt - gegeven het hiervoor reeds aangeduide toetsingskader, kort gezegd: aanmerkelijke (of grove) onvoorzichtigheid/onoplettendheid en verwijtbaarheid – tot het volgende oordeel.
Niet ter discussie staat dat de verdachte een verkeersfout heeft gemaakt, namelijk het als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts (blijven) rijden. Zij is op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gekomen met overschrijding van de dubbel ononderbroken streep gelegen tussen de beide weghelften. De strekking van de verkeersregel dat een ononderbroken streep niet mag worden overschreden, is dat er anders in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar voor de verkeersveiligheid zou ontstaan. Gegeven het tijdstip van de doordeweekse dag, de mate van verkeersdrukte op de weg op dat moment en de bekendheid van de verdachte met de weg, waaronder de flauwe bocht daarin, is het hof van oordeel dat in deze zaak reeds door die enkele verkeersfout sprake is van aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid/onoplettendheid, en aldus van aanmerkelijke schuld aan het ontstaan van het verkeersongeval/de verkeersongevallen. Dit oordeel is in lijn met de jurisprudentie ter zake.
Bij het oordeel of sprake is van
aanmerkelijke(of grove) schuld zoals hiervoor uiteengezet, betrekt het hof de vraag in hoeverre zich aan de zijde van de verdachte een geval van verontschuldigbare onmacht voordeed.
De verdachte heeft aangevoerd dat zij in een reflex heeft gereageerd toen één van de kittens in de krat op de stoel naast haar vanuit de krat omhoog sprong.
Het hof is van oordeel dat het vervoeren van levende have in de cabine van een auto, naar zijn aard een risico oplevert voor het ononderbroken behouden van de aandacht op de weg die van de bestuurder wordt verlangd. De verdachte vervoerde een krat met pasgeboren, althans zeer kort daarvoor geboren, kittens. Zij heeft verklaard dat zij al jaren regelmatig een nestje kittens heeft en goed bekend is met het gedrag van zeer jonge kittens. Zij kluwen/klitten op elkaar, ze vormen een soort balletje met elkaar, zo heeft de verdachte ter zitting verklaard. Over de krat heen had zij een doek gelegd om de nestwarmte en -geur zoveel mogelijk vast te houden. De verdachte heeft nimmer meegemaakt dat een zo jonge kitten uit een krat springt/omhoog komt en zij heeft in een reflex het beestje beetgegrepen, althans geprobeerd tegen te houden en terug in de krat gedaan/te duwen en zo voorkomen dat het op de grond zou vallen.
Niettegenstaande de gestelde ervaring van de verdachte met kittens, is het hof van oordeel dat zij met het plaatsen van de - kennelijk niet afdoende afgesloten - krat op de bijrijdersstoel van de auto, een voorzienbaar en niet te verontschuldigen risico heeft genomen dat haar aandacht op de weg zou kunnen worden afgeleid, hetgeen ook gebeurd is. De getuige [getuige], die met zijn auto achter de verdachte reed, ziet haar naar rechts reiken en ziet vervolgens dat de auto van de verdachte zich naar links over de doorgetrokken streep verplaatst en gedeeltelijk op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer belandt. Op het moment dat hij tegen zijn vriendin naast hem in de auto zegt ”moet je nou kijken”, gaat het mis. Wat er ook zij van de ‘reflex’ van de verdachte, dat zij op dat moment, gegeven de feitelijke omstandigheden op de weg - de verkeersdrukte en een flauwe bocht - geen andere keuze had dan te grijpen naar de kitten is niet komen vast te staan.
Dit alles leidt tot de conclusie van het hof dat er in deze zaak sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks11 september 2019 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de N207 (de Alphenseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen: zij, verdachte, heeft/is:
- haar voertuig niet voldoende onder controle gehouden en
/of(vervolgens/daarbij)
- niet zoveel mogelijk rechts gehouden en
/of(vervolgens/daarbij)
- een
(dubbele
)doorgetrokken streep overschreden en
/of(vervolgens/daarbij)
- gereden op het gedeelte van de rijbaan dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer en
/of(vervolgens/daarbij)
- op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer tegen een haar tegemoetkomende vrachtauto gebotst,
waarna en
/ofwaardoor die vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer1]) in botsing is gekomen met een andere vrachtauto (bestuurd door [slachtoffer2]), waardoor
(een)ander
(en
), namelijk de vrachtwagenchauffeur
(s
)(genaamd [slachtoffer1] en
/of[slachtoffer2])
werd toegebracht zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaanzwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige en
/oflangdurige hoofdpijn
(en)(de heer [slachtoffer1]) en
/ofzwaar lichamelijk letsel, te wetenheup uit de kom (waarvoor repositie) en
/ofletsel aan bekken (waarvoor operatie) en
/ofverlamming van been en
/ofwond aan hand (de heer [slachtoffer2])
, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Zij is met haar auto over een dubbele doorgetrokken streep gereden en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen. Vervolgens is zij in botsing gekomen met een haar tegemoetkomende vrachtauto. Deze vrachtauto is vervolgens frontaal in botsing gekomen met een andere vrachtauto. Beide vrachtwagenchauffeurs hebben hierdoor fors letsel opgelopen.
De verdachte zelf ondervindt ook nog steeds zowel lichamelijke als psychische klachten van het ongeval en is zeer schuldbewust. In het kader van een mediation traject zijn de verdachte en de vrachtwagenchauffeur van de Ginaf, [slachtoffer1], met elkaar in gesprek gekomen. Zij hebben dit beiden als positief ervaren. Ter zitting heeft de heer [slachtoffer1] aangegeven geen wrok jegens de verdachte te koesteren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 augustus 2022 is zij niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Hoewel het hof het handelen van de verdachte als een
zwaarder strafbaar feit dan de rechtbank kwalificeert, is het hof alles afwegende, en met de advocaat-generaal, van oordeel dat de in eerste aanleg geheel voorwaardelijk opgelegde straffen passend en geboden zijn. Met oplegging van een onvoorwaardelijke straf wordt naar het oordeel van het hof, gelet op het voorgaande en ook gelet op het tijdsverloop, geen strafdoel gediend.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer1] is zoals gezegd in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft hij zijn vordering niet gehandhaafd, zodat deze niet meer aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.