ECLI:NL:GHDHA:2022:1705

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
BK-22/00017 tot en met BK-22/00021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing op geheimhoudingsverzoek inzake vennootschapsbelasting en privacy van belastingplichtige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 augustus 2022 een tussenbeslissing genomen op het geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur van de Belastingdienst, zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag met betrekking tot aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2001 tot en met 2005. De Inspecteur had een verzoek ingediend om bepaalde stukken geheim te houden, met als argument dat de privacy van een derde, de heer [A], in het geding was. De geheimhoudingskamer van het Hof heeft overwogen dat de Inspecteur gewichtige redenen heeft aangevoerd voor het weigeren van de stukken, en dat de privacy van [A] zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. Het Hof heeft geconcludeerd dat de geheimhouding gerechtvaardigd is en dat de Inspecteur de vaststellingsovereenkomst met [A] niet aan de belanghebbende hoeft te verstrekken. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op de mogelijkheid dat het Hof uitspraak doet op basis van de geheim gehouden stukken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige geheimhoudingskamer
nummers BK-22/00017 tot en met BK-22/00021

Beslissing van 24 augustus 2022

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: I. de Roos)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2005 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd. Voor het jaar 2001 heeft de Inspecteur bij beschikking een verlies van € 5.955 vastgesteld. Voor de andere jaren heeft de Inspecteur geen verliesbeschikking gegeven.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft op verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 Awb een beslissing genomen en hierbij bepaald dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2004 gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover deze de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 betreft;
  • vermindert de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 763.706;
  • vermindert de rentebeschikking 2004 overeenkomstig de vermindering van de aanslag voor het jaar 2004;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.039;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 2.500.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.5.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 30 juni 2022 een verzoek als bedoeld in artikel 8:29 Awb bij het Hof ingediend.
1.6.
Belanghebbende is bij brief van 7 juli 2022 in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van de Inspecteur te reageren en aan te geven of behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling van het verzoek van de Inspecteur. Belanghebbende heeft op 3 augustus 2022 gereageerd en verzocht om een mondelinge behandeling van het verzoek.
1.7.
De geheimhoudingskamer heeft besloten het verzoek zonder zitting te behandelen.

Overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 8:29, lid 1, Awb kan de Inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, weigeren stukken, of gedeelten daarvan, te overleggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis brengen. Bij de toepassing van dit artikellid dient de grootst mogelijke terughoudendheid te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die de weigering om stukken te verstrekken rechtvaardigen.
2.2.1.
Het verzoek betreft de vaststellingsovereenkomst die is gesloten met de heer [A] . Deze overeenkomst is primair gericht op de belastingheffing van laatstgenoemde belastingplichtige en de inhoud kan, gelet op het recht op privacy van deze belastingplichtige, niet met belanghebbende worden gedeeld, aldus de Inspecteur.
2.2.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur zijn verzoek niet voldoende heeft gemotiveerd. Niet is onderbouwd waarom de privacy van [A] zou worden geschonden en waarom zijn privacy zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende. De Belastingdienst beschouwt [A] en de heer [B] als de economische eigenaren van bepaalde activa van een aantal lichamen, waaronder belanghebbende. Die lichamen hebben volgens de Belastingdienst geen reële betekenis. In 2011 heeft [A] om gezondheidsredenen besloten een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst te sluiten. De advocaten van [A] en van [B] (ook de advocaat van belanghebbende) hebben hierbij samengewerkt. [A] gaf [B] toestemming om kennis te nemen van de inhoud van de overeenkomst, maar moest hierop terugkomen vanwege een geheimhoudingsclausule in de overeenkomst. Het belang van belanghebbende bij kennisneming van de overeenkomst is evident. Belanghebbende wil onderzoeken of bij [A] een compenserende heffing heeft plaatsgevonden voor de rente die belanghebbende aan [C N.V.] heeft betaald. De Inspecteur stelt dat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat dit niet zo is, maar dat is voor belanghebbende zo niet te controleren. Aan [A] zijn aanslagen opgelegd waarin de door belanghebbende aan [C N.V.] betaalde rente is begrepen. Over onder andere deze aanslagen is de overeenkomst gesloten. Het bedrag dat [A] en de Belastingdienst ter finale kwijting zijn overeengekomen, moet mede op deze compenserende heffing zijn gebaseerd. Belanghebbende verwijst naar het schikkingsvoorstel.
2.3.
Het Hof stelt voorop dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd over de samenwerking, de procedurele en zakelijke verwevenheid en de afspraken tussen [A] en [B] voor de beoordeling van het verzoek niet relevant is. Niet [B] of [A] , maar belanghebbende is partij in de onderhavige procedure.
2.4.
Belanghebbende voert aan dat de partijen bij de vaststellingsovereenkomst tot geheimhouding zijn verplicht en dat dit de reden is voor de weigering van [A] om de inhoud aan belanghebbende mede te delen.
2.5.
De geheimhoudingskamer wijst er om te beginnen op dat de inspecteur geen beroep doet op geheimhoudingsclausules die verder strekken dan de artikelen 2:5 Awb en 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (paragraaf 26, lid 11, onderdeel f, Besluit Fiscaal Bestuursrecht). Deze artikelen zijn het kader waarbinnen het verzoek van de Inspecteur beoordeeld moet worden. De overeenkomst bevat persoonlijke, vertrouwelijke informatie van en over [A] , en deze informatie kan de Inspecteur niet met derden (belanghebbende) delen. Omdat bekend is over wie het gaat, kan de overeenkomst ook niet in geanonimiseerde vorm worden verstrekt. Er is echter een veilige manier om de door belanghebbende gevraagde toets uit te voeren (zie 2.7). Het is daarom niet noodzakelijk om ter waarborging van de procespositie van belanghebbende, de privacy van [A] en de geheimhoudingsplicht van de Inspecteur te schenden.
2.6.
De standpunten van partijen zijn genoegzaam uit de stukken gebleken. Anders dan belanghebbende acht de geheimhoudingskamer een zitting niet zinvol. Het doel dat belanghebbende met een mondelinge behandeling voor ogen heeft, namelijk een debat over de weging van de wederzijdse belangen en in het bijzonder de betekenis van de vaststellingsovereenkomst voor de uitkomst van de hoofdzaak, is zonder kennis van de volledige inhoud van de overeenkomst niet zinvol. Het gaat immers om de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zelf, die volgens partijen van invloed is op de uitkomst van de hoofdzaak. Een zitting zou niet kunnen leiden tot een verdere uitwisseling of verdieping van de standpunten dan reeds uit de stukken blijkt, maar slechts een herhaling van zetten dan wel een theoretische en deels hypothetische discussie opleveren. Mede gelet op de ouderdom van de zaken dient verdere vertraging de procesorde niet.
2.7.
Indien belanghebbende het Hof toestemming geeft mede op grond van de overeenkomst uitspraak te doen, kan het Hof hetgeen belanghebbende over de vermoede inhoud en strekking en de totstandkoming van de overeenkomst heeft opgemerkt, in zijn oordeel betrekken. Hetgeen belanghebbende in het slot van haar reactie over de bewijslastverdeling heeft opgemerkt, kan niet in de geheimhoudingsprocedure worden beoordeeld. Deze beslissing komt bij de beoordeling van de hoofdzaak aan de orde.
2.8.
De slotsom luidt dat het verzoek gerechtvaardigd is; de Inspecteur hoeft de vaststellingsovereenkomst niet aan belanghebbende te verstrekken.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde geheimhouding gerechtvaardigd is;
  • stelt de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid om het Hof binnen twee weken te berichten of het Hof mede op basis van het in deze beslissing bedoelde stuk uitspraak mag doen.
Deze beslissing is gedaan door A. van Dongen, lid van de geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 24 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen tussenbeslissingen, zoals die bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb, stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie open. Tegen dergelijke beslissingen kan ingevolge artikel 28, lid 5, AWR slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak.