ECLI:NL:GHDHA:2022:1665

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
22-002166-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake mishandeling en openlijke geweldpleging

Dit arrest is gewezen door het Gerechtshof Den Haag op 20 juli 2022 in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte was eerder vrijgesproken van een poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 februari 2020 in Rotterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangeefster heeft mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte de aangeefster hebben geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot letsel. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 885,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 180 dagen moet ondergaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002166-20
Parketnummer: 10-700088-20 en 99/000290-13 (v.i)
Datum uitspraak: 20 juli 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1980,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist op een vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling en is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht)
- op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of
- met een (ijzeren/stalen)staaf/pijp meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de/een be(e)n(en) en/of hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- met een fles op/tegen hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een fles en/of staaf/pijp naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of
- met een schroevendraaier naar/in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht)
- op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] te stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of
- met een (ijzeren/stalen)staaf/pijp meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de/een be(e)n(en) en/of hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- met een fles op/tegen hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of - een fles en/of staaf/pijp naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te gooien en/of
– met een schroevendraaier naar/in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] te steken;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- het stompen/slaan en/of schoppen/slaan op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het met een (ijzeren/stalen)staaf/pijp meermalen, althans eenmaal slaan op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de/een be(e)n(en) en/of hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het met een stok meermalen, althans eenmaal maken van een zwaaiende beweging richting/tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het slaan met een fles op/tegen hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het gooien een fles en/of staaf/pijp naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het met een schroevendraaier steken naar/in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- het gooien van een telefoon in de richting van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Onder 1 primair is een poging tot doodslag, althans zware mishandeling tenlastegelegd. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, dienen de volgende vragen bevestigend te worden beantwoord:
1. heeft de verdachte, samen met medeverdachte, zodanige geweldshandelingen tegen de aangeefster verricht, dat dit kan leiden tot doodslag dan wel zware mishandeling
en
2. hebben de verdachte en de medeverdachte daarbij het (voorwaardelijk) opzet op dit gevolg gehad.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid vaststellen dat er met een ijzeren voorwerp en/of fles is geslagen en/of met een schroevendraaier is gestoken, zoals is tenlastegelegd. De wisselende verklaringen van de aangeefster, maar ook die van de getuigen, geven op dit punt geen dan wel onvoldoende uitsluitsel. Nu dit al niet kan worden vastgesteld, kan ook niet de intensiteit van de geweldshandelingen worden vastgesteld. Het bij de aangeefster vastgestelde letsel biedt hier ook onvoldoende aanknopingspunten of ondersteuning voor, nu wisselend wordt verklaard over het voorwerp dat dit zou hebben veroorzaakt. Het enkele slaan en schoppen is onvoldoende om een kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel aan te nemen.
Dit leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte kan hebben geleid tot de dood of tot zwaar lichamelijk letsel.
Gelet hierop kan de tweede vraag onbesproken blijven.
Het hof zal de verdachte daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks12 februari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen[slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht)
- op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] te
stompen/slaan en
/oftegen het lichaam van die [slachtoffer] teschoppen/trappen
en/of
-
met een (ijzeren/stalen)staaf/pijp meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de/een be(e)n(en) en/of hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- met een fles op/tegen hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of - een fles en/of staaf/pijp naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te gooien en/of
- met een schroevendraaier naar/in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] te steken;
2.
zij op
of omstreeks12 februari 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het vastpakken en
/ofvasthouden van die [slachtoffer] en
/of
- het
stompen/slaan
en/of schoppen/slaanop/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] en
/ofhet schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]en/of
- het met een (ijzeren/stalen)staaf/pijp meermalen, althans eenmaal slaan op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de/een be(e)n(en) en/of hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het met een stok meermalen, althans eenmaal maken van een zwaaiende beweging richting/tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het slaan met een fles op/tegen hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het gooien een fles en/of staaf/pijp naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het met een schroevendraaier steken naar/in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- het gooien van een telefoon in de richting van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
De verdachte en de medeverdachte waren op 12 februari 2020 ‘s avonds samen in een hotel, waar ze een ontmoeting hadden met de aangeefster. Er ontstond toen een ruzie tussen de verdachte en de aangeefster. De aangeefster heeft vervolgens het hotel verlaten en is naar huis gegaan.
De verdachte en de medeverdachte reden later die avond met een auto naar de woning van de aangeefster. Toen zij daar aankwamen, kwam de aangeefster hen tegemoet. De verdachte stapte uit. Tussen de verdachte en de aangeefster ontstond een worsteling. De medeverdachte stapte ook uit de auto. Zij pakte de telefoon van de aangeefster af en gooide deze later naar de aangeefster. In de worsteling met de verdachte viel de aangeefster op de grond. Zij werd vervolgens door de verdachte en de medeverdachte geslagen en geschopt/getrapt.
Uit het dossier volgt dat de aangeefster door het incident een wond tot op het onderhuidse bindweefsel aan de rechterzijde van haar voorhoofd heeft opgelopen. De lezing van de verdachte dat de hoofdwond is ontstaan doordat tijdens de worsteling per ongeluk een stok tegen het hoofd van de aangeefster terecht kwam nadat hij deze stok van haar probeerde af te pakken, acht het hof niet aannemelijk geworden, nu deze gang van zaken naar het oordeel van het hof niet geleid kan hebben tot de hoofdwond zoals deze is vastgesteld.
Hoewel het hof van oordeel is dat, gelet op (de aard van) de hoofdwond, de aangeefster op enig moment met een voorwerp moet zijn geslagen, kan, zoals hiervoor overwogen, op basis van het dossier niet worden vastgesteld met welk voorwerp er is geslagen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook enkel wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte, samen met medeverdachte, de aangeefster heeft geslagen en getrapt/geschopt. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de overige tenlastegelegde geweldshandelingen (kort gezegd: het slaan met een fles of ijzeren pijp en het steken met een schroevendraaier).
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mishandeling en openlijke geweldpleging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van medeplegen van mishandeling.

en

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer samen aangevallen. Hoewel niet vastgesteld kan worden dat de diepe hoofdwond van de aangeefster het gevolg is van het bewezenverklaarde slaan en trappen/schoppen, is wel aannemelijk dat deze hoofdwond is ontstaan in het gevecht met de aangeefster en dat sprake is geweest van grof geweld.
Door het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij komt dat dit soort feiten die op de openbare weg plaatsvinden in zijn algemeenheid gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Uit de vele rapporten die zich in het dossier bevinden omtrent de persoon van de verdachte blijkt dat hij het grootste deel van zijn leven in detentie heeft doorgebracht en met hulp van de reclassering gewerkt heeft aan het opbouwen van een leven buiten detentie. Inmiddels heeft de verdachte een postadres en een uitkering en zijn de schulden die hij had opgelost.
Het hof weegt dat in positieve zin mee.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer] (het hof leest: [slachtoffer])
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.615,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.385,00, bestaande uit
€ 385,00 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd tot nihil in verband met de eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging met betrekking tot de eigen schuld van de benadeelde nu de schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en, gelet op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, niet kan worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 385,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 885,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 9 april 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren, met aftrek van voorarrest. De executie van deze straf heeft vanaf 19 april 2013 in Nederland plaatsgevonden. De veroordeelde is op 27 juni 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 2 maart 2020 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Rotterdam. De vordering strekt tot een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de duur van 1460 dagen in verband met schending van de opgelegde algemene voorwaarde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie en dus gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel zal worden toegewezen, te weten voor de duur van 1460 dagen.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde zoals die blijken uit de rapporten in het dossier aanleiding de vordering tot herroeping slechts gedeeltelijk toewijzen, namelijk voor de duur van 180 dagen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat ter terechtzitting in eerste aanleg de als deskundige gehoorde Reclasseringsmedewerker heeft verklaard dat een gehele toewijzing van de vordering niet gewenst is.
Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 55, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet [slachtoffer]s op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 februari 2020.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 9 april 2010 onder parketnummer 500.00860/09 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. A. de Lange en mr. M. Ferschtman, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juli 2022.
Mr. A. de Lange en mr. M. Ferschtman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.