ECLI:NL:GHDHA:2022:1654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
2200134021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal van oplegger en container met koelkasten; verwerping verweer niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, voor gekwalificeerde diefstal van een oplegger en een container met koelkasten. Het hof heeft de verwerping van het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn verklaard, bevestigd. De inzet van een politiehond tijdens de aanhouding van de verdachte werd als proportioneel en subsidiariteit beoordeeld. De verdachte werd vrijgesproken van heling van een gestolen vrachtwagen en kentekenplaten, maar werd wel veroordeeld voor de diefstal van de oplegger en de container. Het hof heeft de straf verminderd tot zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de verwondingen die de verdachte tijdens zijn vlucht had opgelopen. Tevens werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, De Rijke Transport BV, tot schadevergoeding van € 2.520,00 uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001340-21
Parketnummer: 10-255983-20
Datum uitspraak: 29 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 primair en onder 3 en 5 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij de vordering van De Rijke Transport gedeeltelijk is toegewezen en Pod Logistics B.V. niet-ontvankelijk is verklaard, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij Pod Logistics B.V. heeft zich niet opnieuw gevoegd in hoger beroep, zodat deze vordering thans niet meer aan de orde is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een oplegger (met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan De Rijke Transport bv, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen oplegger onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een oplegger (met kenteken [kenteken]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een container (met als inhoud koekasten ter waarde van 81000 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Ocean Network Express (ONE), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen container onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een container (met als inhoud hoekasten ter waarde van 81000 euro, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij in of omstreeks 9 oktober 2020 tot en met 10 oktober 2020 te Son en Breugel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vrachtauto (Merk Mercedes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Europe Trucks bv en/of [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen vrachtauto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 9 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020 te Son en Breugel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vrachtauto (Merk Mercedes), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl
hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020, te Son en Breugel en/of te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam en/of te Barendrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een vrachtauto (Merk Mercedes), althans enig goed heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een vrachtauto (Merk
Mercedes), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer Bang & olufsen speakers, luchtslagen, verlichtingskabels, tankdop en/of kentekenpla(a)t(en) ([kenteken] en [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Pod Logistics BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goed(eren)onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer Bang & olufsen
speakers, luchtslagen, verlichtingskabels, tankdop en/of kentekenpla(a)t(en) ([kenteken] en [kenteken]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020 te Son en Breugel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer kentekenpl(a)t(en) ([kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Bakker Hughes Nederland, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020 te Son en Breugel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer kentekenpl(a)t(en) ([kenteken], althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020, te Son en Breugel en/of te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam, en/of te Barendrecht althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer voorwerpen, te weten één of meer kentekenpl(a)t(en) ([kenteken]), althans enig goed heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meer voorwerp(en), te weten één of meer kentekenpl(a)t(en) ([kenteken]), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en)
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat de inzet van een politiehond disproportioneel was en dat er voorts sprake is van schending van de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De stapeling van deze verzuimen maakt dat het recht op een eerlijk proces geschonden is, hetgeen dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank heeft ter beoordeling van dit (in de kern) ook in eerste aanleg gevoerde verweer uitvoerige overwegingen in het vonnis opgenomen. Het hof kan zich met deze overwegingen vrijwel volledig verenigen en neemt die overwegingen dan ook grotendeels over. Het hof zal die overwegingen op onderdelen wel aanvullen. Ten behoeve van de leesbaarheid zullen zowel de overwegingen uit het vonnis als de bedoelde aanvullingen hieronder als één geheel worden opgenomen.
Het hof overweegt het volgende.
Toetsingskader niet-ontvankelijkheid 359a Sv
In ECLI:NL:HR:2020:1889 overweegt de Hoge Raad:
“2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.5 de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
2.5.2 De Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van deze maatstaf als volgt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECL:NL:HR:1998:ZD1239).
2.5.3 In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten, zoals onder 2.3.4 is overwogen, dat in zo’n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel plaatsvindt.”
Bij de beoordeling van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid zal het hof dit toetsingskader hanteren ten aanzien van eventueel te constateren vormverzuimen.
De inzet van de politiehond
Uit het dossier volgt dat verbalisanten op 11 oktober 2020 reageerden op een bericht aan alle politie-eenheden, dat op de A15 een gestolen vrachtwagen zou rijden. Nadat zij de vrachtwagen een volgteken hadden gegeven, zagen zij die tot stilstand komen en de inzittenden daaruit wegvluchten. De verdachte onttrok zich aan het zicht en rende de naastgelegen woonwijk in. Hij reageerde niet op een bevel te blijven staan, noch op een waarschuwingsschot dat werd gelost omdat zijn medeverdachte zich omdraaide en naar zijn broeksband greep. Op dat moment had de verdachte zich, kortom, onttrokken aan zijn aanhouding en was bij de verbalisanten sprake van een redelijke vrees voor de aanwezigheid van een wapen bij de medeverdachte en mogelijk ook bij de verdachte.
Een verbalisant van het surveillanceteam bevond zich in de desbetreffende wijk en liet zijn surveillancehond speuren naar de verdachte. Hierbij gaf hij een duidelijke waarschuwing dat de hond werd ingezet, blafte de hond meermaals toen hij in de buurt van de verdachte kwam
en gaf de verdachte geen blijk van zijn aanwezigheid in de tuin waarin hij werd aangetroffen.
Het hof stelt vast dat de verdachte bij zijn aanhouding is gebeten door de politiehond en dat hij hierdoor verwondingen heeft opgelopen. Echter, gelet op het hiervoor overwogene vond de inzet van de politiehond plaats binnen de grenzen van de proportionaliteit en
subsidiariteit. Er was sprake van een dynamische en potentieel risicovolle situatie waarin de inzet van de hond noodzakelijk was gelet op de eerdere onttrekking aan zijn aanhouding door de verdachte en de vrees dat hij mogelijk een wapen bij zich droeg. De verdachte is
hierbij luidkeels gewaarschuwd voor de inzet van de hond en hij had de mogelijkheid om zich kenbaar te maken maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Ook was de politiehond steeds aangelijnd en stond hij dus constant onder direct toezicht van de geleider. Onder deze
omstandigheden was de inzet van de politiehond niet onrechtmatig.
Het hof voegt hier nog aan toe, dat zelfs als de inzet van de politiehond wel disproportioneel of in strijd met het beginsel van subsidiariteit en derhalve onrechtmatig zou zijn geweest, dit gelet op bovengenoemde maatstaf niet zou leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging. Ook dan is er immers geen sprake van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Certificering politiehond
Voorts stelt de raadsvrouw dat uit het dossier niet blijkt dat de politiehond gecertificeerd was en dat derhalve niet zonder meer aangenomen mag worden dat het een gekwalificeerde hond betrof.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanknopingspunten in het dossier of het verhandelde ter zitting voor de suggestie dat de politiehond niet gecertificeerd zou zijn, zodat het hof ervan uitgaat dat het ging om een gecertificeerde politiehond en er ook in zoverre geen sprake is van enig vormverzuim. Maar zelfs als de politiehond niet over een geldig certificaat zou beschikken, is dit niet een zodanig verzuim dat dit zou leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Ook dan is er immers geen onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
De verbaliseringsplicht
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een redelijke wetsuitleg van artikel 152 Sv meebrengt dat het de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij staat het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten indien hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Een redelijke uitleg van deze jurisprudentie brengt met zich dat dit ook geldt voor het al dan niet opmaken en aan het strafdossier voegen van (aan processen-verbaal ten grondslag liggende) interne politiedocumenten, niet zijnde processen-verbaal, zoals mutaties en (gewelds)registraties.
Het Wetboek van Strafvordering verbindt geen rechtsgevolgen aan niet-naleving van artikel 152 Sv. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het geval de wet geen rechtsgevolgen aan niet-naleving van vormen verbindt de rechter zoveel mogelijk moet streven naar het herstel van
vormverzuimen die in het voorbereidend onderzoek hebben plaatsgevonden. Pas als het vormverzuim niet kan worden hersteld, komt artikel 359a Sv in beeld. Slechts indien in de omstandigheden van het geval de niet-naleving van artikel 152 Sv een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, kan dat leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen. De Hoge Raad neemt bij de niet-naleving van artikel 152 Sv niet gauw aan dat aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan, zelfs niet als er (bijvoorbeeld) sprake is van het bewust onjuist opmaken van een proces-verbaal. Als achteraf de werkelijke gang van zaken kan worden vastgesteld ziet de Hoge Raad geen reden voor een niet-ontvankelijkheidverklaring.
Met de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de oorspronkelijk opgemaakte en aan het dossier toegevoegde processen-verbaal te weinig relevante informatie over de inzet van de politiehond bij de aanhouding van de verdachte bevatten. Uit het proces-verbaal van de hondengeleider die betrokken was bij de aanhouding (p. 5) of het proces-verbaal van aanhouding (p. 8 e.v.), blijkt wel dat de politiehond werd ingezet, maar niet dat de verdachte letsel had. Er is geen FARR-verklaring opgesteld en het dossier bevat geen foto’s van het letsel direct na aanhouding of informatie over (de noodzaak van) een medische behandeling. Er is echter wel vastgelegd dat de hond de verdachte gebeten heeft, terwijl ook de rechter-commissaris ter gelegenheid van het verhoor inbewaringstelling heeft geconstateerd dat verdachte letsel had bekomen. Overigens is wel ter zitting gebleken dat het geweldsincident is geregistreerd.
Het voorgaande in overweging genomen, oordeelt het hof dat de verbaliseringsplicht niet is geschonden. Voor zover sprake was van een (in ernst beperkte) schending van de verbaliseringsplicht is die hersteld door hetgeen is gebleken ten aanzien van de geweldsregistratie en het letsel van de verdachte. Hoewel de inzet van de politiehond en de gevolgen daarvan voor de verdachte duidelijker in het dossier vastgelegd hadden kunnen en moeten worden, leidt dit dan ook niet tot schending van artikel 152 Sv en derhalve ook niet tot de vaststelling van een vormverzuim dat aanleiding dient te geven tot toepassing van het bepaalde in artikel 359a Sv.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het voorwaardelijk verzoek gedaan om verbalisant [verbalisant] als getuige te horen, te weten als het niet-ontvankelijkheidsverweer zou worden verworpen en de gestelde onrechtmatigheden niet zouden worden gecompenseerd bij een eventuele strafoplegging, teneinde die verbalisant te bevragen over de gang van zaken rond de inzet van de politiehond, de certificering van de hond, de jas van de verdachte en over de gebreken in de verslaglegging.
Gelet op de hierboven weergegeven beoordeling van het gevoerde verweer, dat naar het oordeel van het hof voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet kan worden gehonoreerd zelfs als de stellingen van de verdediging voor wat betreft de feiten en omstandigheden bij de aanhouding juist zouden zijn geweest, is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het horen van de verbalisant als getuige ontbreekt. Het hof acht zich ten aanzien van de inzet van de politiehond en de overige door de raadsvrouw genoemde onderwerpen voldoende ingelicht door het verhandelde ter terechtzitting. Daar komt bij dat bij de strafoplegging (in ruime mate) rekening zal worden gehouden met de gevolgen van de inzet van de politiehond.
Het hof wijst het verzoek af.
Vrijspraak feit 3 en 5
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat het onder 3 primair en 5 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Ten laste is gelegd dat de verdachte zich te Son en Breugel schuldig heeft gemaakt aan heling van een vrachtauto respectievelijk kentekenplaten. Naar het oordeel van het hof kan uit het dossier echter niet worden afgeleid dat de verdachte de vrachtauto en/of de kentekenplaten heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt te Son en Breugel. Nu de pleegplaats niet bewezen kan worden, kan naar het oordeel van het hof reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen aan de verdachte onder 3 subsidiair en 5 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 meest subsidiair en 5 meest subsidiair (het hof begrijpt telkens: meer subsidiair) tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof kan uit het dossier niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de vrachtauto en/of de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Derhalve is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer subsidiair en 5 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 (telkens) primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,een oplegger (met kenteken [kenteken]
), in elk geval enig goed, d
iegeheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan De Rijke Transport
BV, heeft weggenomen met het oogmerk om d
iezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of die weg te nemen oplegger onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op
of omstreeks11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,een container (met als inhoud
koelkastenter waarde van 81000 euro
), in elk geval enig goed,diegeheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Ocean Network Express (ONE), heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of die weg te nemen container onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op
of omstreeks11 oktober 2020 te Botlek Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen, één of meerBang & Olufsen speakers,
een luchtslangen, verlichtingskabels,
eentankdop en
/ofkentekenpla
(a)t
(en
)([kenteken]en [kenteken]),
in elk geval enig goed,d
iegeheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader(s) toebehoorde
n, te weten aan Pod Logistics BV, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde diefstallen met braak moet worden vrijgesproken, aangezien er geen bewijs is dat de verdachte daarbij betrokken is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij als lifter in de vrachtauto is gestapt en derhalve niet al ten tijde van de diefstallen in de vrachtwagencombinatie heeft gezeten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de politie de verdachte heeft aangetroffen als inzittende (bijrijder) van de vrachtauto, welke is gebruikt bij de diefstal van een oplegger en een container met inhoud eerder die nacht en waarin ook de op hetzelfde bedrijventerrein bij Pod Logistics weggenomen goederen zijn aangetroffen.
Uit de camerabeelden blijkt dat de oranje vrachtauto waarin de verdachten zaten omstreeks 7:13 uur vertrokken is van het bedrijventerrein. Slechts twaalf minuten later, om 7:25 uur, wordt de vrachtwagencombinatie door de ANPR gesignaleerd bij de Botlektunnel op de A15. Na het stopteken van de verbalisanten stopt de vrachtwagen, waarna twee personen, de bestuurder en de passagier, uit de vrachtwagen stappen en in de richting van de achterzijde van de vrachtwagen rennen. De bestuurder (de medeverdachte) is daar (10 minuten na de genoemde ANPR-hit) aangehouden. De bijrijder (de verdachte) vluchtte, maar werd later achter in een tuin, verstopt onder dichtbegroeide bosschages, aangehouden. Bij zijn aanhouding is hij door een politiehond gebeten.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat er slechts twaalf minuten zaten tussen het moment waarop de vrachtwagencombinatie het terrein van Pod Logistics B.V. verliet en het moment waarop de vrachtwagen is gesignaleerd, terwijl de verdachte en de medeverdachte zich kort daarna daarin bevonden.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij later ingestapt is in de vrachtwagen voor een lift, niet aannemelijk, mede gelet op het zeer korte tijdsverloop tussen het wegrijden van het bedrijventerrein en het stoppen van de vrachtwagen, waarin de vrachtwagen-chauffeur vrijwel geen tijd kan hebben gehad om te stoppen voor een lifter. Daar komt bij dat gelet op hetgeen is waargenomen op de camerabeelden van het bedrijventerrein er reeds bij vertrek van de vrachtwagen een passagier in de vrachtwagen zat. Overigens is er ook geen enkele steun voor de lezing van de verdachte en laat het vluchtgedrag van de verdachte zich moeilijk verklaren indien zou worden uitgegaan van het door de verdachte geschetste scenario. Het hof stelt die lezing gelet op al het voorgaande dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte betrokken is bij de diefstallen met braak zoals onder 1, 2 en 4 (primair) te laste zijn gelegd.
Medeplegen
Is er sprake geweest van medeplegen?
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op de camerabeelden is te zien dat er gedurende een tijdsbestek van meerdere uren twee personen op het bedrijventerrein lopen. Beide personen lopen heen en weer over het terrein, waarbij zij goederen dragen en meenemen van andere locaties en deze vermoedelijk neerleggen in de oranje vrachtauto. Nadat zij de oplegger met container hebben gekoppeld aan de vrachtauto, rijden de twee personen samen weg. Op de camerabeelden wordt gezien dat bij vertrek de passagier zijn portier opende en uit de vrachtwagen klom, waarna hij het hek open schoof, de vrachtwagen met chassis en container de openbare weg op reed, waarna de passagier het hek weer dicht schoof.
De verdachte is zeer kort na de ten laste gelegde diefstallen, samen met de medeverdachte, aangetroffen in de oranje vrachtwagen met daarin de gestolen goederen. Voorts volgt uit de camerabeelden dat beide personen het bedrijventerrein opgelopen zijn, beide personen daar met zaklampen schijnen en heen en weer lopen, dat beiden goederen naar de oranje vrachtwagen hebben gedragen en dat de twee personen vervolgens samen waren toen de vrachtwagen het terrein met de gestolen goederen verliet. Gezien de bovenstaande feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de bijdrage van de verdachte zonder meer van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger van de diefstallen aan te merken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte voor de hem belastende feiten en omstandigheden geen aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een brutale diefstal van een oplegger en container met een inhoud van grote waarde. Daarnaast hebben zij vanaf hetzelfde bedrijventerrein ook andere goederen weggenomen. Zij hebben deze feiten op planmatige, professionele en georganiseerde wijze gepleegd. Diefstal van containers en ladingen vormen voor de transportsector een ernstige bron van schade. Door aldus te handelen heeft de verdachte
blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor de eigendommen van een ander.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden een passende en geboden reactie vormt. Gelet echter op de verwondingen die de verdachte heeft opgelopen in de nasleep van de door hem gepleegde diefstallen en zijn vlucht voor de politie, waardoor hij al in zekere zin de gevolgen van zijn daden heeft ondervonden, zal het hof – in navolging van de rechtbank - de genoemde straf met twee maanden verlagen. In verband met de nog relatief jeugdige leeftijd van de verdachte en hetgeen is overwogen over zijn strafblad zal het hof voorts een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt mede beoogd de verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit.
Vordering tot schadevergoeding De Rijke Transport BV
In het onderhavige strafproces heeft De Rijke Transport BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.930,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1560,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Ten aanzien van de afschrijving van de chassis is het hof met de rechtbank, de advocaat-generaal en
de verdediging van oordeel dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betreft geen schade die rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Wat betreft deze post zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de
vordering kan slechts bij de burgerlijk rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kosten van
detentionis gebleken dat de periode die opgenomen is in de door de benadeelde partij bijgevoegde factuur, al begint op 10 oktober 2020, een dag voordat de diefstal plaatsvond. Het hof zal de vordering betreffende deze post dan ook, net als de rechtbank, gedeeltelijk toewijzen, te weten voor de periode van 11 oktober tot en met 4 november 2020 (zijnde de datum waarop de in beslag genomen goederen zijn vrijgegeven door de officier van justitie) en aan de hand van de toegepaste berekening en de tarieven zoals vermeld in de factuur.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van (9 dagen x € 80 + 15 dagen x € 120 =) € 2.520,00. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook dit overige deel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij derhalve aangetoond dat tot een bedrag van € 2.520,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair, 5 primair, 5 subsidiair en 5 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij De Rijke Transport BVter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.520,00 (tweeduizend vijfhonderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 november 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. H.C. Wiersinga en mr. H.W. Samson-Geerlings, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2022.
mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.