ECLI:NL:GHDHA:2022:1643

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
200.277.496/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg levensverzekeringsovereenkomst en winstdeling bij in leven zijn op einddatum

In deze zaak gaat het om de uitleg van een levensverzekeringsovereenkomst die de appellant in 1987 heeft afgesloten met Tiel Utrecht Levensverzekeringen N.V., thans De Goudse. De centrale vraag is of de winst die door De Goudse is gebruikt om het jaarlijks dalende verzekerde bedrag bij vroegtijdig overlijden aan te vullen, aan de appellant moet worden uitgekeerd, nu hij op de einddatum van de levensverzekering in leven was. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

De appellant had in 1987 een hypothecaire geldlening van ƒ 325.000,- afgesloten, gekoppeld aan een levensverzekering. De polis vermeldde dat bij in leven zijn op de einddatum een bedrag van ƒ 195.000,- verzekerd was, en bij vroegtijdig overlijden een dalend bedrag van aanvankelijk ƒ 130.000,-. De appellant vorderde dat de winst die door De Goudse was gebruikt om het dalende verzekerde bedrag aan te vullen, aan hem zou worden uitgekeerd. De rechtbank had de vordering afgewezen, en het hof heeft deze afwijzing bevestigd, stellende dat de polisvoorwaarden en de bijbehorende toelichting geen steun bieden voor de uitleg die de appellant voorstond.

Het hof oordeelde dat de uitleg van de polisvoorwaarden afhankelijk is van objectieve factoren en dat er geen onduidelijkheid of onbegrijpelijkheid was die aanleiding gaf tot toepassing van de contra-proferentem-regel. De appellant werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees af wat in hoger beroep meer of anders was gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.277.496/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/572294 / HA ZA 19-405
Arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Q.J. van Riet, kantoorhoudend in Venlo,
tegen
Goudse Levensverzekeringen N.V.,
gevestigd in Gouda,
verweerster,
advocaat: mr. A.E. de Vos, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen “[appellant]” en “De Goudse”.

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak gaat het om de uitleg van de levensverzekeringsovereenkomst die [appellant] in 1987 met Tiel Utrecht Levensverzekeringen N.V., thans De Goudse, heeft gesloten. De vraag is of de winst die door De Goudse is gebruikt om het jaarlijks dalende, verzekerde bedrag bij vroegtijdig overlijden aan te vullen aan [appellant] moet worden uitgekeerd nu [appellant] op de einddatum van de levensverzekering in leven was.
1.2
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 januari 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019;
  • de memorie van grieven van [appellant], met één bijlage;
  • de memorie van antwoord van De Goudse;
  • de akte van [appellant], met één bijlage;
  • de akte van De Goudse.
2.2
Vervolgens is arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid daarvan is in hoger beroep niet in geschil zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen. Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.1
[appellant] heeft in 1987 bij Tiel Utrecht Levensverzekeringen N.V. (inmiddels: De Goudse) een hypothecaire geldlening van ƒ 325.000,- (€ 147.478,57), met een looptijd van 30 jaar, en een levensverzekering afgesloten.
3.2
Op het polisblad van de levensverzekering staat vermeld:
'met recht op aandeel in de winst'.
3.3
Op de polis van [appellant] zijn de volgende bedragen in guldens verzekerd:

a. 195.000,- bij in leven zijn van de verzekerde op 01-06-2017;
b. 195.000,- terstond na overlijden van de verzekerde voor 01-06-2017;
c. 130.000,- verminderd met ƒ 4.333,- voor elk doorleefd geheel jaar sinds 01-06-1987 betaalbaar terstond na overlijden van de verzekerde voor 01-06-2017.”.
3.4
In de algemene voorwaarden bij de levensverzekering is het volgende
bepaald:
"
Artikel 14. Winstdeling
1. Telkens wanneer uit de winst van de maatschappij een bedrag wordt bestemd voor
winstaandeel aan polishouders, wordt dit overeenkomstig door de maatschappij
vastgestelde maatstaven verdeeld over de verzekeringen met recht op aandeel in
de winst (...)
2. Het winstaandeel op een verzekering wordt toegekend in de vorm van een
aanvullende verzekering, welke aanspraak geeft:
a. wanneer op de polis is aangetekend ‘met recht op aandeel in de winst’,
op een uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum van
de verzekering – bij levenslange verzekeringen tegen premiebetaling, op
de einddatum van de premiebetaling – of onmiddellijk na het eerder
overlijden van de verzekerde; (…)”.
3.5
Verder bevat de polis een aanhangsel met de volgende clausule:

Winstgarantie.
De Maatschappij staat er voor in, dat op de einddatum van de verzekering de uitkering bij in leven zijn van de verzekerde(n), uit hoofde van de winstdeling overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a. resp. b. van de Algemene voorwaarden van verzekering (...) ten minste ƒ 27.300,- zal bedragen. (...)".
3.6
De toelichting op de aanbieding bevat onder meer de volgende passages:

De TIEL UTRECHT Leven-Hypotheek
Deze hypotheekvorm is een combinatie van een hypothecaire geldlening en een
daarmee gelijktijdig te sluiten levensverzekering met aandeel in de winst van TIEL
UTRECHT Levensverzekering N.V..
Er worden door u bij TIEL UTRECHT twee kapitalen verzekerd.
Het ene kapitaal komt tot uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de
einddatum, het andere onmiddellijk indien de verzekerde vóór die datum overlijdt.
Het verzekerde kapitaal bij overlijden is in het eerste verzekeringsjaar gelijk aan
de geldlening.
Ieder volgend jaar is het kapitaal bij overlijden lager.
Dat kan, omdat de winstdeling in de eerste plaats wordt aangewend voor
aanvulling van (de) dalende uitkering tot 100% van de lening.
Zie ook op de volgende bladzijde onder het kopje "winstdeling”. (...)
Winstdeling
Zolang er winst ter verdeling beschikbaar komt wordt de verzekering elk jaar met
een winstbijschrijving verhoogd. (...)
De winstbijschrijvingen worden in de eerste plaats gebruikt om het dalende
verzekerde bedrag bij overlijden aan te vullen tot het volledige geleende bedrag.
Eenmaal bijgeschreven winstkapitalen blijven steeds volledig gegarandeerd tot de
einddatum. Het resterende deel van de winstbijschrijving wordt aangewend voor
verhoging van de uitkering die plaatsvindt indien de verzekerde op de einddatum
nog in leven is. Van die winst-uitkering bij in leven zijn kan direct bij het sluiten
van de verzekering al een gedeelte worden gegarandeerd. Het directe voordeel van
deze methodiek is, dat u kunt volstaan met het verzekeren van lagere bedragen dan
de lening.".
3.7
De Goudse heeft op de einddatum van de verzekering een totaalbedrag van € 100.875,- aan [appellant] betaald. Dit bedrag is samengesteld uit het verzekerde kapitaal van € 88.487,- (ƒ 195.000,-) en de gegarandeerde uitkering uit hoofde van de winstdeling van € 12.388,- (ƒ 27.300,-).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft De Goudse gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank De Goudse veroordeelt om aan hem een hoofdsom van € 58.991,- en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.649,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, met veroordeling van De Goudse in de proceskosten. [appellant] heeft daartoe gesteld dat de winst die door De Goudse is gebruikt om het jaarlijks dalende verzekerde bedrag bij vroegtijdig overlijden aan te vullen ten bedrage van in totaal € 58.991,- (ƒ 130.000,-) aan [appellant] moet worden uitgekeerd omdat hij op de einddatum van de levensverzekering in leven was. De Goudse heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
4.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De rechtbank heeft, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, daartoe overwogen dat de letterlijke bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de bijbehorende toelichting geen steun bieden voor het standpunt van [appellant], en heeft ook overigens geen aanknopingspunten gezien voor de door [appellant] voorgestane uitleg. Bij de uitleg van de polisvoorwaarden en de toelichting is de rechtbank niet zodanige onduidelijkheid of onbegrijpelijkheid gebleken dat aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 6:238 lid 2 BW (de contra-proferentem-regel).

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu, samengevat, dat het hof De Goudse uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:
I. om aan hem te betalen (a) een bedrag van € 58.991,-, (b) een bedrag van € 9.489,-, zijnde de winstbijschrijving binnen het gegarandeerde gedeelte van 2015, te vermeerderen met de winstbijschrijvingen binnen het gegarandeerde gedeelte van de jaren 2016 en 2017, en (c) een bedrag van € 1.649,90, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen;
II. om binnen twee weken na betekening van dit arrest de winstbijschrijvingen binnen het gegarandeerde gedeelte van de jaren 2016 en 2017 aan hem mee te delen, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
III. een en ander met veroordeling van De Goudse in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
In de kern beschouwd zien de grieven van [appellant] op het volgende. [appellant] betoogt dat de rechtbank de levensverzekeringsovereenkomst onjuist heeft uitgelegd. Volgens [appellant] wordt het winstaandeel toegekend in de vorm van een aanvullende verzekering die losstaat van de verzekerde kapitalen bij in leven zijn op de einddatum en bij vroegtijdig overlijden. De winstdeling dient ter aanvulling van het verzekerde kapitaal tot het volledige bedrag van de hypotheekschuld en is bedoeld om aflossing van de gehele hypotheekschuld mogelijk te maken. Het winstaandeel dient daarom zowel bij in leven zijn op de einddatum als bij vroegtijdig overlijden volledig te worden uitgekeerd. Als de overeenkomst op een andere wijze kan worden uitgelegd, dient de voor [appellant] gunstigste uitleg te prevaleren (de contra-proferentem-regel), aldus [appellant].
5.3
De Goudse heeft de grieven bestreden en heeft het hof verzocht om het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] tot betaling van de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Beoordeeld dient te worden op welk bedrag aan winstaandeel [appellant] op de einddatum van de verzekering aanspraak heeft.
6.2
Op grond van de overeenkomst is bij in leven zijn van [appellant] op de einddatum van de polis een bedrag van ƒ 195.000,- verzekerd. Bij vroegtijdig overlijden van [appellant] is eveneens een bedrag van ƒ 195.000,- verzekerd, en een jaarlijks dalend bedrag van aanvankelijk ƒ 130.000,-.
6.3
Daarbij heeft [appellant] recht op een aandeel in de winst. Het winstaandeel op een verzekering wordt volgens artikel 14 lid 2 van de algemene voorwaarden toegekend in de vorm van een aanvullende verzekering, die aanspraak geeft op een uitkering bij in leven zijn van [appellant] op de einddatum van de verzekering of onmiddellijk na eerder overlijden van [appellant].
6.4
Blijkens het polisaanhangsel is gegarandeerd dat de uitkering uit hoofde van de winstdeling bij in leven zijn van [appellant] op de einddatum van de verzekering ten minste ƒ 27.300,- bedraagt.
6.5
Uit de toelichting bij de aanbieding valt het volgende af te leiden. Op basis van de overeenkomst zijn twee kapitalen verzekerd. Het ene kapitaal (ƒ 195.000,-) komt tot uitkering bij in leven zijn van [appellant] op de einddatum van de verzekering, het andere kapitaal (ƒ 195.000,- plus - aanvankelijk - ƒ 130.000,-) wordt uitgekeerd indien [appellant] vóór die datum is overleden. Het verzekerde bedrag bij overlijden van ƒ 130.000,- neemt ieder jaar af. Het kapitaal dat wordt uitgekeerd indien [appellant] voor de einddatum is overleden, wordt echter jaarlijks aangevuld met de winstdeling zodat te verwachten is dat per saldo bij vroegtijdig overlijden steeds het volledig geleende bedrag wordt uitgekeerd. Het resterende deel van de winstbijschrijving wordt aangewend voor verhoging van de uitkering die plaatsvindt indien [appellant] op de einddatum van de verzekering nog in leven is.
6.6
Vast staat dat ten behoeve van de verzekering van [appellant] niet meer dan het gegarandeerde bedrag van ƒ 27.300,- aan winst beschikbaar is gekomen. Dit bedrag heeft De Goudse op de einddatum aan [appellant] betaald.
6.7
Het gaat hier om de uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden, en uit de processtukken niet blijkt dat het in dit geval anders is geweest, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de bij de polisvoorwaarden behorende toelichting, waartoe ook de gebruikte definities van begrippen kunnen worden gerekend (vgl. onder meer HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008/284 (Chubb/Dagenstaed)).
6.8
Het hof kan zich geheel en al verenigen met de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel dat de letterlijke bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de bijbehorende toelichting geen steun bieden voor het standpunt van [appellant], en dat ook overigens ieder aanknopingspunt ontbreekt voor de door [appellant] voorgestane uitleg dat de winst, die door De Goudse is gebruikt om het jaarlijks dalende verzekerde bedrag van ƒ 130.000,- bij vroegtijdig overlijden aan te vullen, op de einddatum van de levensverzekering aan [appellant] moet worden uitgekeerd, en maakt deze overwegingen tot de zijne.
6.9
Dat in de toelichting staat dat de winstbijschrijvingen worden gebruikt om het op de polis genoemde dalende verzekerde bedrag bij overlijden aan te vullen tot het ‘
volledig geleende bedrag’, zoals [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, is juist maar leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar bedroeg het volledige geleende bedrag ƒ 325.000,-, bij vroegtijdig overlijden was echter naast het jaarlijks dalende verzekerde bedrag van aanvankelijk ƒ 130.000,- ook een gegarandeerd bedrag van ƒ 195.000,- verzekerd. Met die beide bedragen zou naar verwachting, rekening houdend met winstbijschrijvingen, bij vroegtijdig overlijden aflossing van de gehele hypotheekschuld mogelijk zijn geweest. De winstuitkering werd immers in de eerste plaats daarvoor gebruikt. Gelet daarop en op de overige bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de toelichting in onderling verband beschouwd kan de in de toelichting genoemde aanvulling tot het ‘
volledig geleende bedrag’ niet anders worden uitgelegd dan als aanvulling tot een bedrag van ƒ 130.000,- naast het bedrag van € 195.000,- bij voortijdig overlijden. Slechts het daarna resterende deel van de jaarlijkse winstbijschrijving zou steeds worden aangewend voor verhoging van de uitkering die zou plaatsvinden indien [appellant] op de einddatum nog in leven zou zijn. Omdat ten behoeve van de verzekering van [appellant] bij in leven zijn op de einddatum niet meer dan het gegarandeerde bedrag van ƒ 27.300,- aan winst beschikbaar is gekomen, heeft De Goudse op de einddatum kunnen volstaan met uitbetaling aan [appellant] van dat gegarandeerde bedrag.
6.1
Evenals de rechtbank is het hof bij de uitleg van de polis, de algemene voorwaarden en de toelichting niet zodanige onduidelijkheid of onbegrijpelijkheid gebleken dat aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 6:238 lid 2 BW (de contra-proferentem-regel). De grieven 1 tot en met 9 falen.
6.11
De grieven 10 (over het gewicht van de toelichting van H.F. Frings tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg) en 11 (over de keuze van [appellant] dan wel De Goudse voor het verzekeren van een lager bedrag dan het bedrag van de hypothecaire geldlening) kunnen niet leiden tot een ander dictum, en slagen daarom ook niet.
6.12
Wat partijen overigens hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven.
6.13
Partijen hebben geen voldoende concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien juist, leiden tot andere beslissingen dan hiervoor zijn gegeven.
6.14
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en afwijzen wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van De Goudse tot aan deze uitspraak begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 3.046,50 aan salaris advocaat, inclusief € 163,- aan nasalaris, te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, M.J. van der Ven en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.