[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en met 18 januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, onverminderd artikel 3.5 eerste, vierde en vijfde lid van de Wet natuurbescherming, in het wild levende zoogdieren van de soorten genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij genoemde wet, te weten één haas (Lepus Europaeus) opzettelijk heeft gedood en/of gevangen;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en met 27 januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, opzettelijk, zich buiten gebouwen heeft bevonden met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van middelen waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren immers heeft hij 6 wildstrikken ( metaaldraad met vanglus ) geplaatst in het natuurgebied “de Elfenbaan”;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en met 27 januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, zonder dat hij daartoe gerechtigd was, zich bevond op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende werd verboden, immers bevond hij zich in het natuurgebied “de Elfenbaan” dat door middel van hekken was afgesloten met een bebording geplaatst op dat hek met hierop de tekst: ”kwetsbaar gebied, verboden toegang, Zuid Hollands Landschap, artikel 461 Wetboek van Strafrecht is van toepassing in dit gebied”.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,-, met aftrek van voorarrest en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 100,-.
Beslissing op het verzoek tot aanhouding
Ter terechtzitting van 11 augustus 2022 heeft de raadsman verzocht om aanhouding van het onderzoek teneinde een nader proces-verbaal van bevindingen te laten opstellen.
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er verwarring lijkt te zijn over de volgende punten:
- wat is de exacte indeling en nummering van de verschillende gebieden/vakken welke tezamen het natuurgebied De Elfenbaan vormen;
- van welk(e) (toegangs)hek(ken) beschikte de verdachte over een sleutel ten tijde van het tenlastegelegde;
- in welk(e) gebied(en)/vak(ken) van De Elfenbaan was WBE Rijnland-Zuid gerechtigd om verkennende activiteiten uit te voeren ten tijde van het tenlastegelegde.
Voorts heeft de raadsman aangegeven ten aanzien van de wildcamera “vragen te hebben”.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Niet het proces-verbaal is verwarrend, maar de door de verdachte ter terechtzitting gegeven antwoorden op vragen van het hof. De door de raadsman gestelde vragen zijn niet relevant voor de beoordeling van het bewijs door het hof, aldus de advocaat-generaal.
Het hof acht de in het dossier bevindende processen-verbaal voldoende duidelijk en acht het niet noodzakelijk de zaak aan te houden voor beantwoording van de door de verdediging opgeworpen vragen. Wat betreft de vragen omtrent de wildcamera heeft de verdediging ook niet geconcretiseerd of onderbouwd wat die vragen behelzen en wat de noodzaak is daartoe de behandeling van de zaak aan te houden of wat daartoe in redelijkheid het belang kan zijn voor enig door het hof in de onderhavige strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing.
Het hof wijst het verzoek dan ook af nu de noodzaak daartoe ontbreekt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zes wildstrikken zou hebben geplaatst of een haas heeft gevangen dan wel gedood zou hebben in natuurgebied De Elfenbaan (hierna: De Elfenbaan). De met de geplaatste wildcamera’ gemaakte foto- en filmopnames laten enkel de aanwezigheid van de verdachte in De Elfenbaan zien, maar kunnen niet ten bewijze dienen van de evengenoemde handelingen zoals tenlastegelegd. De verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoon op de foto- en filmopnames telkens de verdachte is. Er is geen reden om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de wildcamera. In de tenlastegelegde periode wordt er geen ander persoon door de wildcamera vastgelegd. Op het moment dat de verdachte wordt aangehouden heeft hij in zijn jaszak een wildstrik welke qua materiaal gelijk is aan materiaal wat in de schuur van de verdachte is aangetroffen en een dopsleutel welke wat betreft de maatvoering precies op de op de wildstrikken aangetroffen moeren past. De advocaat-generaal acht de verklaring van de verdachte dat hij aldaar telkens slechts verkennend aanwezig was, zich bezig hield met opruimwerkzaamheden en kort voor zijn aanhouding een wildstrik had aangetroffen en verwijderd ongeloofwaardig en acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het hof overweegt omtrent het bewijsverweer als volgt.
Uit het proces-verbaal, opgesteld door G.J. Vroegindeweij en G.A. van Winden van 19 februari 2020 (hierna: het proces-verbaal) en de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat de Elfenbaan beheersmatig is verdeeld in vakken die benoemd worden als Elfenbaan vak 1 tot en met vak 17. Op 13 januari 2020 wordt in vak 2 aan de onderzijde van een aldaar aanwezig hekwerk een wildstrik aangetroffen. Op ongeveer 1,5 meter van deze wildstrik wordt een tweede wildstrik aan de onderzijde van het hekwerk aangetroffen, aldus 2 wildstrikken in vak 2 van De Elfenbaan. In totaal worden er op 13 respectievelijk 14 januari 2020 6 wildstrikken aangetroffen in de vakken 2 en 3 van De Elfenbaan. Al deze wildstrikken zijn vangklaar opgesteld.
Op 14 januari 2020 wordt er een wildcamera geplaatst bij de wildstrikken, welke zijn aangetroffen bij het hek van vak 2 van De Elfenbaan. De wildcamera is op een hoogte van ongeveer 1,5 meter geplaatst en heeft een bereik van ongeveer 15 meter. Dit betekent dat het gehele hekwerk, waar de wildstrikken zijn aangetroffen onder het bewakingsbeeld vallen van de wildcamera aldus nog steeds het genoemde proces-verbaal van bevindingen.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2020 met bijlagen (hierna: het aanvullend proces-verbaal) volgt, dat de wildcamera is gesitueerd in een struik welke voor het gesloten raster/hekwerk staat. De wildcamera heeft – naar het hof begrijpt: linea recta - zicht op 1 (één) van de in het veld aanwezige wildstrikken.
Blijkens het proces-verbaal worden hierna meerdere fotoopnames en een filmopname door de wildcamera vastgelegd.
Op 17 januari 2020 omstreeks 13:35 is er door de wildcamera een filmopname van 10 seconden gemaakt waarop te zien is dat een man (het hof begrijpt: naar later ook volgens de verdachte zelf de verdachte blijkt te zijn - in de richting van het hek loopt, waar de wildstrikken vangklaar staan opgesteld. De man kijkt zoekend rond in de richting van het hek en de wildstrik en kijkt naar de onderkant van het hek, daar waar 1 van de wildstrikken geplaatst staat.
Op 18 januari 2020 om 15:50 uur wordt er door Van Winden voornoemd vastgesteld dat er een levende haas vastzit in 1 van de wildstrikken, ter hoogte van vak 2 bij het hekwerk waar de 2 wildstrikken vangklaar opgesteld stonden. Om 19:20 uur wordt deze haas door hem uit zijn lijden verlost en dood in de strik achtergelaten.
Op 19 januari 2020 wordt om 07:45 door Van Winden waargenomen dat de dode haas nog in de strik ligt, en dat deze op dat moment wordt aangevreten door een rat, maar is deze aangevreten door een rat.
Tussen zondag 19 januari 2020 omstreeks 15:00 uur en 22 januari 2020 omstreeks 10:07 uur heeft de wildcamera geen fotografische opnames gemaakt van andere personen, dan alleen opsporingsambtenaren welke in het kader van dit onderzoek in de directe omgeving van de wildstrikken zijn geweest. De betreffende man is als enige persoon door deze wildcamera vastgelegd.
Op 22 januari 2020 om 10:07 uur komt er een foto binnen in de mailbox van Vroegindeweij voornoemd, welke is gemaakt door de wildcamera. Hierop is te zien dat een man bij het hek staat en naar de onderkant van het hekwerk kijkt. Vroegindeweij herkent de man als de man die ook op de filmopname van 17 januari 2020 is te zien.
Op 22 januari om 15:45 uur wordt door Vroegindeweij voornoemd ter plaatse in vak 2 van De Elfenbaan waargenomen dat de haas uit de wildstrik is gehaald en in het water ligt. De wildstrik waar de haas in zat is wederom vangklaar opgesteld.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen volgt dat wildstrik waarin de haas zat,
buitenhet bereik van de wildcamera was, welke gericht stond op een van de andere in vak 2 van De Elfenbaan opgestelde wildstrikken. Derhalve is er geen beeldopname van de wildstrik waarin de haas is gevangen en vervolgens uit is gehaald.
Op 27 januari 2020 om 13:45 uur komen er 2 nieuwe foto’s binnen in de mailbox van Vroegindeweij, afkomstig van de wildcamera. Op de foto van 13:09 uur is te zien dat een man in de richting van het hek van De Elfenbaan ter hoogte van vak 2 loopt. Op de foto van 13:14 uur is diezelfde man te zien die nu aan de andere zijde van het hek loopt. Vroegindeweij herkent de man als de man die op de eerder gemaakte foto- en filmopnames van 17 en 22 januari 2020 is te zien.
Kort daarna wordt ter plaatse door Vroegindeweij een man waargenomen in vak 2 van De Elfenbaan en door hem aangehouden. Deze man betreft de verdachte.
Bij de verdachte wordt een wildstrik aangetroffen. Vroegindeweij herkent deze wildstrik aan het soort materiaal, de afmeting en het uiterlijk als zijnde een wildstrik zoals in de directe nabijheid vangklaar stond opgesteld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de man is die telkens te zien is op de hiervoor beschreven foto-opnames en filmopname van de wildcamera.
- de hiervoor beschreven gedragingen zoals vastgelegd door de wildcamera op de film- en foto-opnames,
- de locatie van de wildcamera,
- het bereik van de wildcamera, te weten 15 meter en met een direct zicht op de wildstrik welke blijkens de fotobijlagen (p. 58 dossier en bijlagen “Locatie wildcamera en wildstrikken” aanvullend proces-verbaal) in
hetzelfde vaken
in de directe nabijheidwas gelegen van de wildstrik waarin de haas is aangetroffen, en
- het feit dat alleen de verdachte en de opsporingsambtenaren ter plaatse zijn geweest,
kan het niet anders dan dat het de verdachte moet zijn geweest die op 22 januari 2020 tussen 10:07 uur en 15:45 uur de haas uit de wildstrik heeft gehaald, en de strik weer vangklaar heeft opgesteld.
De
enkele omstandigheiddat van
dezehandelingen door de verdachte geen foto’s door de wildcamera zijn gemaakt, maakt de conclusie van deze redenering niet anders, nu uit het aanvullend proces-verbaal zoals hiervoor aangehaald immers volgt dat de wildcamera geen
directzicht had op
diedesbetreffende wildstrik.
Gelet op het vorenoverwogene en het feit dat verdachte ook naar eigen zeggen niet al voor het moment van aanhouding had aangeven bij justitie/pachters/overige bij De Elfenbaan betrokken derden dat zich in die periode en aldaar wildstrikken bevonden, terwijl hij daarvan volgens zijn eigen verklaring tegenover de opsporingsambtenaar’ al langere tijd op de hoogte was, maakt dat het verweer van de verdachte dat hij de wildstrik(ken) juist op de dag van aanhouding kenbaar aan anderen wilde maken niet aannemelijk is geworden en dat het door en namens hem gevoerde verweer wordt verworpen.
Ook aan het betoog van de verdachte dat de bij aanhouding in zijn zak aangetroffen wildstrik door hem zojuist was verwijderd teneinde te voorkomen dat er iets in zou komen en hij dit meteen aan de aanhoudende opsporingsambtenaar kenbaar heeft gemaakt hecht het hof gelet op het daaromtrent andersluidende opgemaakte op ambtseed/ambtsbelofte proces-verbaal geen geloof, terwijl dit verweer ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Het hof is wat betreft het onder 2 tenlastegelegde voorts van oordeel dat het verwijderen van een haas uit een wildstrik en wederom vang klaar maken van een wildstrik niet slechts kan worden beschouwd als “het zich buiten gebouwen bevinden met materialen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren” maar ook meer in het bijzonder kan worden beschouwd als het “plaatsen” van een wildstrik op 22 januari 2020 zoals mede door de officier van justitie is tenlastegelegd
.
Het hof houdt het er, mede gelet op het vorenoverwogene, dan ook verder ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voor dat de verdachte met het oog op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen in de periode van 13 januari 2020 tot en met 18 januari 2020 opzettelijk 1 haas heeft gevangen, zulks door middel van een door hem geplaatste wildstrik, welke wildstrik de verdachte in de genoemde periode op 17 januari 2020 klaarblijkelijk nog (mede) heeft gecontroleerd op wild.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding gerechtigd was om zich in het desbetreffende gebied van De Elfenbaan te bevinden. Hij was daar ter uitvoering van met toestemming van pachters te verrichtten controle-werkzaamheden en het in opdracht van WBE-Rijnland-Zuid uitvoeren van verkennende werkzaamheden ten behoeve van een eventuele totstandkoming van een jachthuurovereenkomst betreffende (een deel van) De Elfenbaan. In het kader van zijn werkzaamheden voor de huidige pachters beschikt hij nog steeds over een sleutel van de toegangshekken van De Elfenbaan. De verdachte was ten tijde van zijn aanhouding dan ook gerechtigd aldaar aanwezig te zijn en dient dan ook vrijgesproken te worden van het onder 3 tenlastegelegde, aldus het verweer.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte onbevoegd aanwezig was in het desbetreffende gebied van De Elfenbaan waar hij is waargenomen en aangehouden. De verklaring dat de verdachte toestemming had om daar aanwezig te zijn vindt geen ondersteuning in het dossier noch in de door de verdachte overgelegde en in het dossier gevoegde stukken. Hierin wordt slechts de totstandkoming van de jachtovereenkomst geschetst. Tevens betreft het een conceptversie gedagtekend 2 maart 2020. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze concept-toestemmings-versie niet met terugwerkende kracht kan gelden vanaf januari 2020.
Het hof gaat met het oog op het gevoerde verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het proces-verbaal volgt dat De Elfenbaan in beginsel niet toegankelijk is voor publiek. Dit is ter plaatse aangegeven middels hekwerken welke het gebied afsluiten. Tevens zijn op de ijzeren hekwerken welke de hoofdtoegangen zijn tot de deelgebieden (vakken) bebording aanwezig met hierop de tekst: 'kwetsbaar gebied, verboden toegang' artikel 461 Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Een aantal van de 17 deelgebieden (vakken) van de Elfenbaan wordt verpacht aan lokale veehouders welke een pachtovereenkomst hebben waarin regels zijn opgenomen over het gebruik van het terrein en de voorwaarden welke verbonden zijn aan dit gebruik.
Uit het aanvullend proces-verbaal volgt dat vak 2 van De Elfenbaan niet is verpacht.
Uit dit proces-verbaal volgt voorts dat om in vak 2 van de Elfenbaan te komen, men eerst over een afgesloten hekwerk moet en hierna onder een viaduct door moet lopen. Hierna komt men uit bij een gesloten hekwerk waar vak 2 van De Elfenbaan begint. Achter dit gesloten hekwerk, waarbij er in het hekwerk geen deur(en) en/of poort(en) zitten die geopend kunnen worden, is de verdachte gesignaleerd waarbij onder meer is waargenomen dat hij over het afgesloten hekwerk klimt. Bij het enige afgesloten toegangshek tot dit gebied is bebording aanwezig met de tekst: ‘Kwetsbaar natuurgebied Verboden toegang, artikel 461 Wetboek van Strafrecht’ (zie foto op pagina 60 van het procesdossier).
De verdachte stelt dat hij mondeling toestemming heeft gekregen van de lokale veehouders (het hof begrijpt: de pachters) om in De Elfenbaan aanwezig te zijn.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder het gegeven dat vak 2 van De Elfenbaan niet verpacht is, gaat het verweer van de verdachte niet op. Dat verdachte op grond van zijn functie van lid van de Wildbeheers Eenheid Rijnland Zuid en schadebestrijder van Gasunie zoals in de pleitnota namens de verdachte is aangevoerd zich wellicht bevoegd op andere gebieden van de Elfenbaan mocht begeven, maakt dit niet anders. Ook de niet ondertekende en concept-versies van de ter zitting namens de verdachte overgelegde stukken kunnen niet afdoen aan het vorenoverwogene. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich onbevoegd in vak 2 als onderdeel van De Elfenbaan heeft begeven.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij in
of omstreeksde periode van 13 januari 2020 tot en met 18 januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, onverminderd artikel 3.5 eerste, vierde en vijfde lid van de Wet natuurbescherming,
eenin het wild levend
ezoogdier
envan de soorten genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij genoemde wet, te weten één haas (Lepus Europaeus) opzettelijk heeft
gedood en/ofgevangen;
Hij
in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en metop 2227januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, opzettelijk, zich buiten gebouwen heeft bevonden met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van middelen waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren immers heeft hij
16wildstrik
ken(metaaldraad met vanglus) geplaatst in het natuurgebied “de Elfenbaan”;
Hij in
of omstreeksde periode van 13 januari 2020 tot en met 27 januari 2020 in de gemeente Zoeterwoude, zonder dat hij daartoe gerechtigd was, zich bevond op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende werd verboden, immers bevond hij zich in het natuurgebied “de Elfenbaan” dat door middel van hekken was afgesloten met een bebording geplaatst op dat hek met hierop de tekst: ”kwetsbaar gebied, verboden toegang, Zuid Hollands Landschap, artikel 416 Wetboek van Strafrecht is van toepassing op dit gebied”.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming;
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3.24 van de Wet natuurbescherming;
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vangen van een haas en het vangklaar maken van een wildstrik. Tevens heeft hij zich in een deel van natuurgebied De Elfenbaan begeven zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Het hof neemt het de verdachte bovendien kwalijk dat hij - temeer omdat de verdachte stelt een natuurliefhebber te zijn – op een wrede manier een haas heeft gevangen, terwijl hij daarnaast het verbod om het natuurgebied op een specifieke plaats te betreden meermalen heeft genegeerd. Om juist bepaalde kwetsbare gebieden van het natuurgebied meer rust te gunnen zijn deze bebordingen immers aangebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat twee geheel onvoorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1, 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 62 en 461 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 3.10 en 3.24 van de Wet natuurbescherming, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.