In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben en in Slowakije zijn gehuwd. De rechtbank Den Haag had eerder bepaald dat de man een alimentatie van € 3.923,- per maand aan de vrouw moest betalen. De man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betwistte dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had om over het alimentatieverzoek te oordelen. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtsmacht toekomt op basis van de Alimentatieverordening, aangezien de man in Nederland woont en de vrouw een verzoek om partneralimentatie heeft ingediend. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht had toegepast, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat het huwelijk nauwer verbonden was met het Nederlandse recht. Het hof heeft de grieven van de man verworpen, omdat deze niet aan de eisen voldeden en niet voldoende waren onderbouwd. De man werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, omdat het hof oordeelde dat het hoger beroep nodeloos was ingesteld. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.